Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En God zeide:Daar zij licht!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En God zeide:Daar zij licht!

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PAASCHFEEST]

En God zeide: Daar zij licht! En-daar werd licht, ji^i / «, _

Alleen door A^fschepping, door een tweede, door een vernieuwde schepping is reddiDg denkbaar, redding mogelijk van wat in zonde wegzonk onder vloek en dood.

De zonde is donkerhHd; ze is duisternisse der ziel, en als de zonde haar vrucht voleind heeft, en de dood is volkomen geworden, dan omhult ze u met eeuwigen nacht, en omzweeft u in de vallei der schaduwen des doods met donkere, ïiwarte gestalten.

De dood dringt al wat leeft terug naar dien bajcrt, waarvan de Schrift u zegt, dat het aardrijk woest was en ledig en dat er duisUrnisse'hing over den afgrond.

En gelijk toen over dien chaos het woord van Gods scheppende almacht uitging, en er eerst op het goddelijk roepen: „Daar zij licht!" h'cAi naar alle zijden door het heelal straalde, zoo kan ook nu uit den valen dood, die deze schepping drukt en ten onder houdt, geen nieuwe heerlijkheid opkomen, zoo God de Heere niet nogmaals het /icht gebiedt dat het de duisternis terugdrijve, en door een tweede schepping zijn raad triomfeeren doe, over wat onze schuld en onze zonde bedierf, en aan zijn goddelijke schepping vernielde.

Want licht te doen ontstaan te midden van donkerheid en duisternisse, dat is de eigenlijke schepping. Licht is lez'en. Waar het licht uitstraalt, ontwaakt wat insluimerde. Als het lieflijk licht der lentezon ons beschijnt, bot het uit aan taken stengel. Bij het licht tiert en bloeit al wat leeft. En om dien engen band van licht en leven ons zoo sterk mogeliji« te doen gevoelen, zegt Johannes de apostel u, dat God zelf Licht is en dat ganschelijk geen duisternisse in Hem is. En ook dat de MiJdelaar Gods en der menschen zelf het Licht der wereld is, en dat in dit licht het leven der menschen was.

Waar Satan zijn sombere, duivelsche heerschappij voert is het „de buitenste duisternis", en hel en graf en dood liggen in eenzïlfde donkerheid saam besloten. En al de strijd is nu maar, of Satan met zijn duisternis het Licht des Heeren zal verdringen, of wel dat God de Heere met zijn Licht over de duisternis van Satan triomfeeren zal.

Nu was eenmaal door onze schuld in de glansen van het Paradijs de duisternis ingehaald en binnengelaten; en gelijk bij een opkomend onweder al donkerder nevelen en al zwarter wolken uit den horizont opstijgen en zich tusschen u en den hemel boven u schuiven, tot de zon geheel schuil gaat en niets dan angstige somberheid het aardrijk overdekt, zoo was toen ook uit die eerste zonde al dieper, donkerder duisternis over ons hart en over ons leven getogen, tot ten leste geen lichtstraal van Gods vriendelijk aangezicht meer tot deze wereld doordrong.

En hierbij was geen herstel mogelijk, want uit de duisternis komt nimmermeer het licht voort. De nacht kan geen dag uit zijn eigen schoot te voorschijn brengen. Licht komt niet in de duisternis, tenzij God bet u toezende. Als het licht uitgaat komt er vanzelf donkerheid; als de dag voorbij is gegaan, volgt vanzelf de nacht. Maar op die donkerheid en op dien nacht zou nooit meer het licht des daags volgen, zoo God de Heere de morgenster niet deed opgaan, en door zijn machtsdaad den nieuwen dag voor u deed aanlichten.

En daarom nu kan alleen Herschepping de macht breken van de duisternis, die door de^ zonde over uw hart en over heel deze schepping is gebracht. Wat gij door uw zonde kondt, was wel, om het licht te verdrijven en den dag te bannen, maat wat gij met kunt, en wat buiten uw macht ligt, IS, na deze roekelooze daad, het licht weer terugroepen, en den dag weer doen opgaan.

Een klein kind kan met den adem zijner lippen het licht, dat uw vertrek verlicht, uitblazen; maar niemand vermag zonder hulpmiddel van buiten de kaars, die uitgeblazen wierd, weer te doen opgloren. En zoo nu ook stond het met de zonde. Eén booze ademtocht der ziel was voor Adam genoeg om het licht dezer wereld uit te blazen; maar toen het licht in duisterheid en dood was ondergegaan, kon mensch noch Satan, ook al hadden ze de duisternis niet liever gehad, het uitgeblazen licht weer aansteken. En nooit, nooit weer zou het vriendelijk licht des hemels ons menschelijk hart en ons menschelijk leven hebben beschenen, zoo God de Heere ons niet genadig v/are geweest, en niet ten tweeden male, nu herscheppend, gelijk eens scheppend, zijn goddelijk machtwaord: ^^Daar zij licht!" had uitgeroepen.

Dit nu maakt ons Pascha tot het feest van het Licht. Niet het Pascha van Israël, dat in den nacht aanving, in schaduwen gehuld lag en in bloedstorting onderging. Mdar wel óns Pascha, dat met het nederdalen van engelen Gods in het sneeuwwitte licht gewaad begon, dat aanbrak toen hst pas begon te lichten, en doorbrak toen de Christus ten leven uit den dood opstond, en uit de donkerheid van het graf terugkwam in het licht van Gods schepping.

Daarom vieren we ons Paseba in de lente, als de lange winternachten achter ons liggen, en de natuur zich weer baden gaat in vriendelijker lichtglans. En als dan het luid geroep van Christus' verrijzenis de wereld doorgaat, dan is het of al wat ia de banden des doods beklemd lag, weer ruimer ademhaalt, en alsof een heerlijke profetie ons van verre toeruischt, dat ook voor ons eens de dood zal verslonden worden ter overwinning.

Niet alsof daarom die Herschepping die het Licht te midden van de duisternis terugriep eerst bij Jezus' opstanding zou begonnen zijn. Natuurlijk niet. Die Herschepping begon reeds in het Paradijs, toen God de Heere ons van genade sprak en redding voor de toekomst profeteerde. Die Herschepping oefende haar reddende kracht reeds terstond op Adam zelf, toen God de Heere de duisternis in zijn hart brak en hem wederbaarde ten leven. En die reddende genade teekent haar gouden lichtstreep heel de historie der eeuwen door, zoo dikwijls het onzen God behaagde een Noach of Abraham, een Mozes of David te roepen, en de macht der duisternis te breken, waarin hun hart beklemd lag. De lamp van het nooit uitgaand licht, die in Tabernabel en Tempel gloorde, toonde in heilig symbool, hoe er weer licht van boven was ingedrongen in de duisternis dezer wereld.

Dat licht der genade was Israels glorie, en als de psalmist zong: »Alleen in uw licht zien wij het licht, " dankte in dat lied al het Sion Gods voor het Licht dat God voor zijn volk ontstoken had.

En toch dit Licht in Israël was nog slechts als het schemerlicht, dat als de nacht uitheefr, ons, door de morgenwolken heen, van achter den horizont toestraalt.

Dan straalt de zoi), die aan het opkomen is, haar licht reeds voor zich uit, nog eer ze boven de kimmen opdook, en alles wacht het majestuiui r' oogenblik, waarop eindelijk het niet meer bloedroode, maar nu goudgele zonnelicht, boven den horizont uitkomt, en de zon zelve boven de kimmen opgaat.

En zoo nu genoot ook Israël de morgenschemering, maar de Zonne der gerechtigheid zelf was over Israël nog niet opgegaan. Wel had het de profetie, dat het volk dat in duisternis zat, een groot Licht zou zien, maar dat Licht zelf was er nog niet. Zelfs nog niet toen Johannes de Dooper ter bekeering opriep, want ook van hem getuigt de apostel: „Hij was het licht niet, maar hij was gezonden om van het Licht te getuigen."

Doch toen naderde het. Nog een spanne tijds en het was opgegaan, tot hij midden in Israël stond en op Jeruzalems straten predikte, die zeggen kon; f, Ik ben het Licht der wereld, "

Toen was het Licht er. Dat waarachtige Licht, dat in de wereld komen zou. Maar dat Licht was er niet alleen. Er was ook nog de duisternis, en toen worstelde die duisternis, om het Licht dat in Christus was opgegaan, ten onder te houden. En ja, bij Golgotha scheen het alsof de duisternii getriomfeerd had. Het was nacht toen de verrader uitging tot zijn onheilig werk; «Ö: ^^/toen Jezus in Gethsémané worstelde; drie uren lang heeft dikke duisternis Golgotha omvangen; en toen eindelijk die duisternis ophield, was op het kruis het leven in den Middelaar uitgebluscht, en werd zijn lijk weggeborgen in het donkere graf.

Doch nu komt dan ook het keerpunt.

Neen, die overwinning van het sombere graf en van den donkeren dood en van de duisternis van Sat? -n is slechts schijnbaar. Die waarlijk overwon, is de Man van smarte, die op Golgotha den adem uitblies. Zie, daar daagt de derde morgen, en nogmaals weerklinkt het uit den Hooge: Daar zij Ltchtl En nu komt het Licht. Het breekt heerlijk door de nevelen van het graf. Hij die het Licht der wereld is, keert uit den dood in het leven weder.

En nu is het Licht er. Nu brak het door in volkomen victorie. Nu schijnt en stiaalt en glanst het om nimmer onder te gaan, maar alle donkerheid uit ons hart en alle duisternis uit Gods schepping te verdrijven.

Toen in de eerste schepping het licht geschapen was, was daarom nog niet aanstonds met het opkomen van het licht heel Gods schepping voltooid. Veeleer ving toen eerst de geleidelijke openbaring van Gods wondermacht aan. Eerst de scheiding van uitspansel en aarde; en op die aarde van de zee en het droge, en toen eerst wierd het bloembed op het droge getooverd, en begon de vogel zijn lied te zingen, en wierd heel deze aarde bevolkt, tot eindelijk te mid den dier schoone wereld de mensch verscheen, om als priester Gods heel dit aardrijk Gode toe te wijden èn zijn Schepper op te dragen. Na de komst en den opgang van het licht dus nog een reeks van machtdaden Gods, eer het Paradijs in zijn glansen schittert en in dat Paradijs de stem des menschen Gode eere kan geven.

En zoo nu is het ook bij de Herschepping. Want al is in Jezus' verrijzenis het Licht tot zijn triomf over de duisternis gekomen, toch moesten nog eeuwen voorbijgaan, en kunnen er nog eeuwen volgen, eer diezelfde Christus op de wolken wederkomt, en het Paradijs zich weer voor ons ontsluiten zal, en liefde en lof met nooit eindigenden jubel in het rijk der heerlijkheid voor God den Heere ten offer zal gemengd worden.

Ook nu moet nog eerst scheiding gemaakt. Scheiding tusschen de kinderen Gods en de kinderen der wereld. Scheiding tusschen de strijdende kerk op aarde en de kerke Gods die in den hemel reeds triomfeert. En ook nu moet op deze aarde bij de koestering van het licht dat van Christus uitstraalt, nog eerst die lichtwarande van heiligheden ontluiken, waarin de zelfverloochening en de toewijding, de liefde en de ontferming, het geloof en de hope zoo schoon den kelk van heur bloem ontsluiten, en geuren van hemelschen oorsprong over deze aarde doen uitgaan.

Maar toch daarbij blijft het niet.

Het Licht dat in Immanuël over deze wereld is opgegaan, kan niet rusten, eer zijn triomf over de duisternis volkomen is.

En daarom gaat dat Licht voort en voort door te breken in het hart van al Gods uitverkorenen, en niet één van de geroepenen des Heeren mag in den dood ondergaan, tenzij vooraf de morgenster zij opgegaan in zijn hart. Of wat is wedergeboorte, wat is heiligmaking, wat is verlichting anders, dan dat een sprank van het eeuwige Licht overspat in ons hart, en uit onze ziel de duisternis en den nacht der zsnde uitdrijft, om ons te doen wandelen in het licht van Gods vriendelijk aanschijn .''

Maar toch dat licht in ons hart spaart ons het sterven niet. Ook Gods kind blaast eens den adem uit, en wordt uitgedragen naar het graf. En hier nu is het mysterie. Een kind des lichts gaat in de duisternis van het graf onder, en wij zien hem niet meer, en zijn lofiiang klinkt ons niet meer in het oor.

Dan is de ziel daarom wel niet beroofd van het eeuwige Licht, Veeleer weten en belijden we, dat de verloste ziel dan in nog heerlijker licht zich baadt en met Jezus is. Maar met dat al. God schiep ons niet, om enkel ziel te zijn. Als mensch schiep Hij u, en den mensch schiep Hij ziel én lichaam, , en omringde hem met een rijke wereld, waarmee hij alleen door dat lichaam gemeenschap had.

En zie, hoe rijk nu ook na zijn sterven de weelde zijner ziel in zijn God en zijn Heiland zij, van dat lichaam is hij nu beroofd, en een ander lichaam heeft hij nog niet. En zoo werkt ook in dien staat van afgescheidenhcid de vrucht der zonde nog na, en is de werking der duisternis, voor wat hem aangaat, niet geheel gebroken.

Zijn verlossing is dus nog niet voltooid. Hoc zalig hij ook zij, er moet nog iets aan hem gebeuren.

Ontkleed en van zijn lichaam beroofd kan hij niet blijven. En dan eerst zal de pijnlijke nawerking der zonde geheel aan hem gebroken zijn, zoo hij dan weer zijn lichaam terug heeft, en wel dat lichaam ontdaan van al wat de zonde aan dit zijn menschelijk lichaam bedierf en vernielde.

Vandaar dat de kerk van Christus door alle eeuwen beleed: Ik geloof een wederopstanding des vleesches.

Eu dat geloof nu heeft ze u't Christus' opstanding de wereld ingedragen.

Immers ze heeft het apostolisch getuigenis, dat hij eens „onze sterfelijke lichamen gelijkvormig zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam door de kracht waarmee hij ook alle dingen aan zichzelf kan onderwerpen, "

Meer nog, ze heeft het woord van Jezus zelven, dat „de ure komt, waarin allen, die in de graven zijn, de stemme van den Zoon des menschen zullen hooren en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens."

En nu waartoe zou in de eeuwigheid uw verheerlijkt lichaam u dienen, zoo ge met dat lichaam niet wederom geplaatst werdt in een Paradijs vol heerlijkheid, waarmee ge door uw lichaam in gemeenschap zult staan ?

Voor de verborgen mystieke-werkingen van uw geloof en uw lieide is uw ziel u genoeg; en wie daarin al zijn zaligheid stelt, zal dan ook nimmer naar de wederopstanding des vleesches verlangen. Voor dien is de gedachte van „eeuwig als een engel te bestaan, " enkel geest en zonder lichaam, het hoogste waarnaar zijn zielsverlangen uitgaat; en zulk een verstaat het dan ook niet, wat bij Jezus die lichamelijke verrijzenis nut, en waarom er op de apostolische zendbrieven nog een geheel boek van openbaringen op Pathmos volgt. Eens gestorven, is hij van dit lichaam des doods bevrijd en van deze wereld weg. Wat zou hij dan nog naar zijn lichaam terugverlangen, en nog uitzien naar de wederherstelling aller dingen ?

Doch zïe, heel deze mystiek is tegen de Schrift, is tegen de waarheid, en is met het wondere feit van Jezus' lichamelijke verrijzenis in onverzoenlijke tegenspraak.

Neen, de macht der Herschepping viert haar triomf niet alleen in de opstanding uwer ziele in de bekeering, maar gaat door tot de wederopstanding ook van uw lichamelijk aanzijn, en kan niet rusten, eer eenmaal heel deze wereld uit haar vloek en verderf herschapen zal zijn in eeuwige glorie.

„Ik zag, " zoo getuigt de ziener van Pathmos, „een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer."

En toen zag hij op die nieuwe aarde uit den hemel nederdalen het nieuwe Jeruzalem, en uit dat nieuwe Jeruzalem daalde een heerlijkheid op heel dit aardrijk neder, die nog zeer verre de glorie van het Paradijs overtrof.

En zoo bleek Gods raad te zullen bestaan.

Want tot zijn eere en tot de verheerlijking van zijn naam had Hij wonderbaar ook deze zichtbare schepping in het leven geroepen; en eerst scheen het alsof door de macht der zonde althans die zichtbare schepping voor altoos aan zijn glorie onttrokken was.

En zoo waant Satan het ook. Zoo perbeeldt het zich de wereld. Zoo stelt het zich zelfs de mystieke Christen voor. Als zijn ziel maar gered wordt, wat bekommert hij er zich dan nog over, of God ook in die zichtbare schepping tot zijn eere komt.

Maar de Schrift getuigt het u anders, en anders heeft het steeds Christus' kerk beleden.

Uit God en door God, maar ook 2^0/God zijn alle dingen, en de zichtbare schepping is er niet van uitgezonderd. En dan eerst zal de loop der historie voleind en de triomf van het eeuwige Licht volkomen zijn, als eens Christus, die verrees en opvoer ten hemel, op de wolken zal wederkomen; en als Hij, wien alle dingen zijn overgegeven, deze aarde en dezen hemel zal doen voorbijgaan, om op de puinhoopeis van wat bestond, ja, uit dat puin, het rijk der heerlijkheid te doen opkomen, en van eeuwigheid tot eeuwigheid, met al de gekochten door zijn bloed, eere, lof en aan-

bidding toe te brengen aan den Vader der I licliteD. van wien alle goede gave in onze donkerheid uitging.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

En God zeide:Daar zij licht!

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's