Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een schoon opstel: Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap heeft Prof. Bavinck nogmaals op heldere en overtuigende wijze aangetoond, hoe dwaas het is deze twee te verwarren; hoe onz'nnig het is de faculteit der Godgeleerdheid voor de Godsdienstwetenschap op te eischen; en dat de plaats der Godsdienstwetenschap elders is.

Hg zegt van het tweede punt:

Godgeleerdheid en godsdienstwetenschap sluiten, waar zij btide streven naar den rang eener faculteits weteaschap, elkander uit. In de eene is er voor de andere geen plaats. Indien de godsdiensrwetenschap eene eigene faculteit wordt, moet de theologie wijken, en omgekeerd. Dit schijnt zóó duidelijk, dat het werkelijk bevreemden moet, nog altijd zoovele pogingen te zien aanwenden, om de eene in de andere op te temen.

Als het uu met deze kwestie alzoo staat, kan de keuze niet twijfelachtig zijn. wie van beide op den rang eêner faculteitswetenschap rechtmatige aanspraak heeft. Al was het alleen om deze reden, dat de godsdienstwetenschap, eene eigene faculteit vormende, voor de Theologie nergens aan heel de Universiteit eenige plaats overlaat, daarentegen eene theologische faculteit de rechten der godsdienstwetenschap ten vollen erken nen en eerbiedigen kan. Eene faculteit van godsdienstwetenschap is uiteraard onverdraagzaam en duldt geene Theologie in de cyclus der universitaire wetenschappen. Maar eene theologische faculteit verlangt volstrekt niet dat de historie en de wijsbegeerte van den godsdienst buiten de Universiteit worden gezet-

Daar komt bij, dat de onmisbaarheid eener goede Theologie hoe langer hoe dieper wordt gevoeld. Jaren lang is er wel geroepen: een leer. maar leven; godsdienst is geen zaak des verstan - i - naar is gevoel, eene stemming des gemoeds. Maar de eenzijdigheid dezer theorie springt meer en meer in hei oog. Allerwege ontwaakt de behoefte aan eene positieve leer, aan een zekeren geloofsinhoud. Godsdienst is ook een dienen van God met het verstand, en behoort dus ook waarheid te zijn en kennis te geven (Joh. 17:3). Hij gaat in eenige onbewuste, donkere gemoedsaan doeningen niet op. De beteekenis der leer voor het leven wordt steeds meer erkend, en de minachting van het dogma schijnt haar einde nabij. Nu en dan gaan er ook in ons Vaderland steramen op, die anders spreken en die een duidelijk antwoord wenschen op de vraag naar den eenigen troost in leven en in sterven. En eindelijk schijnt het groote bezwaar, dat tegen het bestaan der Theologie wordt ingebracht, aan gewicht te verliezen. Sedert Kant is het in allerlei tonen en op allerlei wijzen herhaald, dat er geen wetenschap van God en van al het bovenzinüjke mogelijk was. De natuurlijke Godskennis was geen wetenschap; de bewijzen voor het bestaan van God waren zonder waarde; God was onkenbaar. Maar dit Agnosticisme schijnt hoe langer hoe meer weerspraak te vinden. De bewijzen voor het bestaan van God komen weer in eere. Dr. A. Bruining heeft ze onlangs hier te lande weer vernieuwd. Sommige teekenen der tijden duiden eene reactie aan, welke der Theologie ten goede komt.

Aan de andere zijde zijn de bezwaren tegen eene faculteit van godsdiensrwetenschap waarlijk niet gering te achten. In de eerste plaats wordt zij, indien ze haar eigen object, den godsdienst, in zijn recht en waarde handhaaft, door datzelfde bezwaar gedrukt, op grond waarvan aan de Theologie het bestaansrecht is ontzegd. Godsdienst toch onderstelt altijd deze twee: het bestaan en de kenbaarheid Gods. Zijn recht en waarde kan alleen gehandhaafd worden, wanneer God bestaat en op eene of andere wijze aan den mensch Zich openbaart. Prof. Lamers zegt daarom terecht, dat de Wijsbegeerte van den godsdienst ten slotte eindigen moet in de objectieve werkelijkheid als grond van de subjectieve verschijnselen. Wie Gods bestaan en open baring in volstrekten zin loochent, kan in den godsdienst nog slechts een pathologisch verschijnsel zien van den menschelijken geest. Ten andere is niet in te zien, waarom de godsdienst object moet wezen van eene eigene faculteitswetenschap, terwijl andere psychi sche verschijnselen, zooals het zedelijk leven, hetintel kctueele leven, het aesthetische leven hun onderzoek en behandeling vinden in de faculteit van letteren en wijsbegeerte. Hoogstens kan het utiliteitsbewijs hier eenigen dienst doen; maar een prmc'pieel argument is hiervoor niei; aan te voeren, tenzij men het bestaansrecht der godsdienstwetenschap ingewikkeld weer zoeke in de Theologie, in het bestaan en de kenbaarheid Gods. Ten derde is de inrichting van de faculteit der godsdienstwetenschap aan onze Hooge scholen niet in overeenstemming met den wetenschappelijken eisch, die aan de studie der godsdientsen moet worden gesteld. Terwijl de studie van den Christelijken godsdienst aan onderscheidene hoogleeraren is opgcgedragen, is voor de beoefening van alle andere godsdiensten, behalve dien van Israël en het Christendom, slechts één hoogleeraar aangewezen. Met het oog daarop heeft Prof. A. Pierson volkomen naar waarheid gezegd: de beschrijving van vele godsdiensten schijnt mij eene onderhoudende kompilatie maar zonder wetenschappelijke wajrde. Zijn ambtgenoot, Prof. De la Saussaye, antwoordt hierop, dat dit bezwaar slechts door eene werkelijk wetenschap pelijke behandeling der stof ontzenuwd kan worden. Maar de vraag loopt juist hierover, of zulk eene werkelijk wetenschappelijke behandel ng der stof in dit geval mogelijk is, en of bronnenstudie, een eerste eisch der wetenschap, hier niet zoo goed als geheel onmogelijk wordt. Zonder aan de verdienstelijkheid van handboeken over de geschiedenis der godsdiensten te kort te doen, schijnt eenige twijfel hieromtrent t0(: h wel gerechtigd te zijn. En eindelijk wordt eene faculteit van godsdienstwetenschap nog door het bezwaar gedrukt, dat zij, indien zij zuiver naar haar idee, en niet naar ds gedienstigheden der practijk ware ingericht, voor geen enkel ambt zou kunnen opleiden en dus waarschijnlijk geen enkelen leerling tot zich trekken zou. De studenten zoeken toch aan de Academie niet alleen wetenschap, maar, voor het grootste gedeelte in de eerste plaats, eene voorbereiding en opleiding tot eenig ambt in Kerk of Maatschappij. Eene faculteit van godsdienstwetenschap staat echter geheel buiten-het leven en leidt nergens voor op. En zelfs hier te lande, waar zij op allerlei wijze met de werkelijkheid een compromis heeft aangegaan, zijn de klachten niet zeldzaam, dat de Theol. studie te weinig rekening houdt met het ambt en de bediening, waartoe zij opleiden moet.

Om al deze redenen is het af te keuren, dat de faculteit der Theologie hier te lande in 1876 in eene faculteit van godsdienstwetenschap werd omgezet.

Natuurlijk. Jammer slechts, dat Heemskerk in deze valsche solutie berust heeft; dat zij die beter wisten, onze pogingen om het kwaad te stuiten, niet steunden, maar tegenwerkten; en.datzelfs een man als Prof. Gunning zich vinden liet, om in zulk een mislukte faculteit zitting te nemen; natuiu-lijk met het gevolg dat hij er in misplaatst is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's