Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het derde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het derde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXXVI.

En alle tong zou belijden, dat Tezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods, des Vaders. Filipp. 2 : II,

IV.

Wie dusver meende, dat het derde Gebod alleen tegen het vloeken en teg< ? n den meineed ging, sloeg derhalve den bal geheel mis. Ook wie nooit een vloek op de lippen nam, of nimmer valsch zwoer, staat desniettemin met al wat uit vrouwen geboren is, aan de overtreding ook van dit derde Gebod schuldig. Niet alleen onder de Wet in 't gemeen, maar ook onder elk gebod op zich zelf genomen, bezwijkt een iegelijk onzer. Ge weet hoe onze Gereformeerdekerken in het antwoord op Vraag 6i aan elk kind van God de bekentenis op de lippen leggen: „dat mij mijne conscientie beklaagt, dat ik tegen alle Gods geboden zwaarlijk gezondigd heb en derzelve geen gehouden heb." Eerst wie zóó voor de Wet komt te staan, begint de wonde van zijn hart te peilen; en eerst wie zóó deverbrokenheid zijner ziele kent, roept, uit honger naar eeuwig leven en dorst naar gerechtigheid, de genade van den Middelaar in. Maar dan moet deze belijdenis van schuld ook geen ijle phrase zijn. Ge moet het dan ook meenen, dat ge niet maar tegen de Wet in het algemeen, maar tegen alle hare geboden zwaarlijk gezondigd en ^eene van deze gehouden hebt. En hiertoe nu komt ge nimmer, zoolang ge bij den uitwendigen vorm van de geboden blijft staan. Er zijn er gelukkig nog honderden, die in der waarheid voor God getuigen kunnen nooit of nimmer zwaarlijk gevloekt of groven meineed begaan te hebben; en hieruit volgt derhalve, dat al deze personen zich voor dit derde Gebod nooit schuldig zullen gevoelen, zoolang ze den diepen, geestelijken zin ook van dit derde Gebod niet hebben leeren verstaan.

Maar dat geestelijk verstand van dit derde Gebod gaat dan ook terstond open, zoodra ge u door Gods Woord gezeggen laat, dat in den Naam des Heeren heel zijn heilige Openbaring schuilt, en dat dit derde Gebod dus alle plichten inhoudt, die voor het kind des menschen uit het bestaan zelf van deze Openbaring Gods voortvloeien. Die Openbaring Gods is, blijkens den Jehovah-riZLZxa, hier bepaaldelijk als de bijzondere Openbaring op te vatten; een Openbaring die zich opzettelijk tot den zondaar richt en voor den zondaar, hem ter redding, gegeven is. Laat nu de zondaar deze Openbaring 'Gods in Christus Jezus óf uit onverschillighfid liggen óf wel misbruikt hij haar, door ze te vervalschen; door ze uit te buiten voor eigen eer en winst; of door er uit vijandschap tegen in te gaan, dan heeft hij zich op alle deze manieren zwaarlijk aan deze Openbaring Godf, en dus aan den heiligen Naam des Heeren, bezondigd; ook al vloekt hij uit fatsoen nimmer en al kwam hij nog nooit tot meineed.

Die Openbaring van zijn genade nu is door God eenmaal aan de wereld geschonken en door Hem tegen de listen en de leugen van Satan overgesteld, en zulks in een vorm die geheel op uw menschelijke natuur en uw menschelijke nooden berekend is. Die Openbaring Gods ligt daar dus op uw v/eg, en omdat ze door God op uw weg gelegd is, brengt ze u den eisch, dat ge u tot haar wenden, haar onderzoeken, haar in u opnemen, haar belijden, haar beleven, en tegen • over alle leugen en valsche voorstelling verdedigen zult.

Doet ge dit nu niet, en gaat ge, als de priester en leviet bij den gewonden reiziger, zoo bij deze Openbaring Gods onverschillig voorbij, dan spreekt hierin minachting voor het genadewerk en alzoo verachting van de ontferming Gods. Ge stelt u dan aan als iemand, die denkt: „Wat deert mij God en zijn Naam en zijn Openbaring, ik leef voor mijn genot, voor mijn geld, voor mijn sport, voor mijn kunst, voor mijn wetenschap; en al die diepzmnige leerstukken laat ik aan de oude vrouwkens en het bijgeloovige plebs over!" Feitelijk toont ge dan hierdoor, dat ge u veel om de wereld en uw eigen persoon, maar in niets om de eere van uw God bekommert. Of ge Hem bedroefd en beleedigd hebt, wekt geen oogenblik een gevoel van berouw en leedwezen in uw hart. Of, als uw Vader, die in de hemelen is, zich dan toch in zoekende liefde tot u keert, en zich aan u openbaart in zijn eeuwige ontfermingen, verraadt het in u dan niet het toppunt vart ziels­ verharding, zoo ge door niets van dit alles geroerc' of getroffen wordt, maar God praten laat en in zelfgenoegzaamheid uws weegs gaat? Dit nu geldt van een iegelijk onzer voor al die jaren onzes levens, waarin we Gods Openbaring onverschillig lieten liggen; geldt voor alie lieden der wereld, die opstaan en naar bed gaan, zonder zich ooit om Gods heilige Openbaring te bekreunen; en geldt in niet mindere mate van de mannen der kennisse en der wetenschap, die alle dingen onderzoeken en stelsel na stelsel optrekken maar zich hierbij aanstellen, alsof er geen Openbaring Gods bestond.

Maar ook onder de Christenen wordt te dezen opzichte gezondigd. Er zijn Christenen, die er zich op beroemen, dat ze hun religie wel op een stuivertje kunnen schrijven, en wat steekt ook hierin nu weer anders dan de wilkeur en de gemakzucht, om zich uit Gods rijke Openbaring twee, drie bloemen te plukken, ên te denken: „De rest gaat mij niet aan". Dan bouwt de één zijn Christelijke religie op innerlijke gemoedsbewegingen en ingebeelde visioenen, om zich de moeite van het onderzoek van Gods bijzondere Openbaring te sparen ; terwijl de ander, ia Methodistischen trant, alleen de eerste beginselen van de leer der doode werken en der doopen kent, en weigert met den apostel tot de volmaaktheid voort te varen; of ook een derde wel enkele hoofdpunten uit de Openbaring Gods overneemt, maar om ze voorts, gelijk zoo vele Ethischen doen, met allerlei wijsbegeerte van eigen vinding aan te vullen. In dit alles nu is overtreding van het derde Gebod, omdat het gebrek aan eerbied voor Gods heilige Openbaring verraadt; omdat er betweterij in spreekt, die, in plaats van eigen ovsrleggingen gevangen te geven in de gehoorzaamheid Christi, zich het recht aanmatigt, om naar eigen wilkeur met Gods Openbaring om te springen; en omdat wie zoo de Openbaring Gods misbruikt, het geloof ondermijnt aan de kracht ter redding en genezing, die van deze Openbaring Gods kan uitgaan.

In de eerste eeuw der Christenheid, en evenzoo in de eerste tijden der Hervorming, wierp men zich op die Openbaring Gods met honger in het hart. Een ieder was er raeê doende. Schier in^ aUe kringen werd ze onderzocht. Mannen en vrouwen, ouden en jongen van dagen stelden belang in de diepe mysteriën, die ons in die Openbaring ontrold werden. En niet alleen enkele vrome kringen, maar heel het publiek hield zich met deze vraagstukken bezij; . Toen de ketterij van Arlus de kerk verontrustte, werd er op de markt, in de sociëteiten en onder het leger met warmte over de belijdenis van den Christus gesproken. En toen in de 17de eeuw de ketterij van Arminius hier te lande de Christelijke kerk met geestelijke verdorring bedreigde, sprak men in de trekschuit en op de beurs, in de raadzaal en in de leerzaal, in hooger en in lager kringen, bij voorkeur over deze diepe vraagstukken. Dat hieraan nu een schaduwzijde verbonden was, ontkennen we niet. Het wierd soms een werpen van de paarlen voor de zwijnen, en het gaf veel te sterk den indruk, alsof Gods Openbaring haar eere had, zoo slechts allerwegen een steekspel in woorden over haar beteekenis werd gehouden. In beide eeuv/en is ook in dit opzicht Gods Naam ijdelüjk gebruikt. Maar al zondigde men toen door overdrijving, daarmee is de zonde der tekortkoming niet verontschuldigd, waaraan thans zoovelen, ook onder de belijdende Christenen zich schuldig maken, die zich nimmer de moeite geven, om de gronden van hun geloof behoorlijk te onderzoeken, en zelfs van een leerstuk als dat der rechtvaardigmaking zich nimmer een heldere voorstelling hebben gemaakt. Men leeft dan met de Christenen mee; men sluit zich bij hen aan; men zegt tot hen te behooren; maar nooit bijna leest men iets over Gods Openbaring dat inspanning kost. Een stichtelijk stukje gaat nog; maar den inhoud van Gods Openbaring te leeren kennen, acht men overbodige weelde. En zelfs een predicatie draagt dan slechts de goedkeuring weg, als ze niets cnderstelt, geen oogenblik inspant, en zachtkens voortkabbelt met den golfslag van het sentiment.

Hiertegenover nu doet dit derde Gebod den eisch hooren, dat elk zondaar, en met name elk kind van God, zich zal inspannen en zich de moeite zal geven, om den Naam des Heeren, d. i. zijn heilige Openbaring te leeren kennen, te leeren verstaan, en er persoonlijk met zijn bewustzijn in te dringen. Iets waaruit dan tevens volgt, dat schuldig voor dit gebod staat, elke kerk die er zich niet op toelegt, om deze Openbaring Gods tot de gemeente ïe brengen; schuldig elk prediker, die den Dienst des Woords niet aan dit verheven doel dienstbaar maakt; schuldig elk onderwijzer, die het onderwijs der jeugd niet strekken laat, om deze geestelijke werkzaamheid voor te bereiden; en schuldig bovenal een iegelijk, die de wonden en breuken van Sion op het lichtste geneest, en de geesten door een oppervlakkig, geestelijk praatje poogt te verwarren. Zoo dikwijls er dan ook zulk roepen uitgaat, dat men zijn Christendom niet zoeken moet in die diepzinnige leerstukken, noch in allerlei splinterige vragen, maar Jezus moet liefhebben en zijn ziel tot hem bekeeren, kunt ge altoos zeker zijn, dat ge met een overtreder van dat derde Gebod te doen hebt. Want al wie zoo roept, bedoelt daarmee, dat we Gods heilige Openbaring voor negen tienden ongebruikt zullen laten liggen. En ook dit nu is ijdelheid, en een ijdel gebruik van den Naam des Heeren.

Niet minder beslist stelt dit derde Gebod zich tegen alle ketterij. Het woord ketter is geen looze scheldnaam, maar een woord, dat door de kerk aan de Heilige Schrift is ontleend. Uitdrukkelijk gelast Paulus aan Titus: Yexfftr^een ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning." In i Cor. II : 19 schrijft de apostel: Er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden." In Gal. 5:19 en 20 noemt hij onder de werken des vleesches, naastde venijngevingen afgunstigheden ook de ketterijen op. En Petrus waarschuwt evenzoo (2 Petr. 2 : i) tegen , , de valsche leeraars die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren, " Ge doet dus verkeerd, zoo ge u voor dat woord ketter schaamt, en het gebruik er van mijdt. En tDch dat doen de mt--£ten in onze dagen. Ze hebben zich door den hoogen toon der wereld laten intimideeren. De wereld wist het zoover te brengen, dat het enkele verwijt van iemand te „verketteren" tegen u getuigde; dat iemand een ketter te noemen voor liefdeloos gold; ja, heel het gebruik van het woord ketter büjk wierd van geestelijke bekrompenheid of hooghartigen zin. Dat de wereld dit gedaan kreeg, was in zooverre de schuld der Christenen, dat de kerken lange eeuwen veel te grif met dit harde woord geweest waren, en er toe neigden, om den naam van ketter toe te passen op een iegelijk, die de waarheid niet juist zoo beleed als zij. Vooral Rome dreef dit op de spits. En daar nu niet alleen de kerken, maar ook de particuliere Christenen al te kwistig dit wapen van den ketterschen naam hanteerden, om elkander in de oogen van het publiek om eer en goeden naam te brengen, heeft de wereld van dit misbruik van het woord ketter gebruik gemaakt, om het alzoo in volslagen onbruik te brengen. Toch raag hier niet in berust. Wie dat doet, gaat tegen het derde Gebod in. Dat gebod stelt u den eisch, dat de Naam, d, i. de Openbaring Gods, niet ijdel, maar heiliglijk zal gebruikt worden, en door niets zoozeer, als door vervalschin^ der waarheid wordt Gods heilige Openbaring gehoond. Alle ketterij is namelijk daaruit voortgekomen, dat men de Openbaring Gods vermengd heeft met de heidensche ol psetido-yoodsche voorstellingen. Een Moderne is geen ketter; hij toch verwerpt de Openbaring eenvoudig; en ook moogt ge niet zeggen, dat de Lutherschen of Methodisten ketters zijn, want deze bedoelen wel terdege de Openbaring Gods te belijden, ook al doen ze het óf onzuiver óf onvolledig. Het wezen der ketterij is d^n eerst aanwezig, wanneer men zich aanstelt, als beleed men den Naam des Heeren en als kwam men uit voor zijn heilige Openbaring, terwijl men feitelijk een deel valschen inhoud, die uit Satan of de wereld genomen is, ia zijn belijdenis inmengt. Ketters zijn altoos zooals, Petrus zegt: Valsche leeraren, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren." Mannen dus die zich niet tegen Gods volk stellen, maar zich bij Gods volk indringen; zich aanstellen als brachten ze de waarheid; en die dan ook een goed deel van hun wijsheid uit die Openbaring geput hebben; maar inmiddels haar welbewust vermengen met wat ze aanbrachten uit hun eigen hart of uit de wijsheid der wereld en de leugen van Satan,

Het is en blijft dure plicht en roeping der kerken en der ware godgeleerdheid, steeds niet alleen tegen de aanvallen van het ongeloof en bijgeloof, maar ook tegen de ketterijen op haar hoede te zijn. Te zeggen: > De waarheid zal zichzelve verdedigen", dus behoeven wij menschen geen vinger te verroeren, is een leenspreuk der wereldsche wijsheid die vlak tegen de Schrift ingaat. Als een leeuw heeft Paulus voor de waar­ heid én in de kerken van Galatië én tegen Petrus zelf te Antiochië gestreden. De Schrift wil dat we zelfs den rok haten, die van het vleesch bevlekt is. En wie met dit valsche zeggen, als zou de waarheid zichzelve wel handhaven, aan komt dragen, miskent heel Gods ordinantie met zijn kerk op aarde, vernietigt den duren plicht van belijdenis, heft in Gods kerk de leertucht op, en verwart hetgeen Ged doen kon, met hetgeen Hij ons geopenbaard heeft te willen doen. Zeker, in zijn oordeel zal alle waarheid tegen alle leugen gehandhaafd worden; maar dat in Frankrijk de waarheid van het Evangelie is ondergegaan, terwijl ze hier te lande stand hield, bewijst op zich zelve reeds voldingend, dat de waarheid Gods zich volstrekt niet in elk land, in eiken tijd, in elk geval en onder alle bijzondere omstandigheden handhaaft uit zich zelve. Als de Calvinisten in de 162 eeuw even dwaze gedachte gekoesterd hadden, zou ook in ons vaderland de koornmaat weer over den kandelaar zijn gegaan.

Maar natuurlijk nóg zwaarder oordeel dan de ketters zullen zij dragen, die heel de Openbaring Gods & tx\.VQ\xé\% verwerpen; doen alsof er nooit zulk een Openbaring aan ons, zondaars, gegeven ware; en nu de oude stelsels der Grieksche of Indische wijsgeeren in nieuwe vormen gieten en als hoogste wijsheid aan de afvallige Christenheid prediken. Dit is een volstrekt loochenen van de Openbaring Gods; een driest en openlijk staande houden, dat er geen Naam des Heeren geopenbaard is, en dat men dus met dien Naam ook niet heeft te rekenen, en er zich dus niet aan bezondigen kan. Ia dat ongeloof spreekt het wederoplevend heidendom, dat deels ees. pr.atlïeïstiscbeR, dcris een epicureïschen, deels eenaesthetischpolytheïitischen vorm aanneemt, maar onder al deze vormen er op uit is, om de Openbaring uit het midden weg te nemen, na vooraf heel de Heilige Schrift voor onecht te hebben verklaard.

Toch heeft men bij de mannen van deze richting tweeërlei schakeering wel te onderscheiden. Er zijn er die door louter vijandschap tegen God gedreven worden, en die in spotten met den ernst de zenuw hunner kracht zoeken. Zulke mannen waren de Voltaires en Heines en ten deele Multatuli ten onzent. Maar er zijn onder deze bestrijders en loochenaars der Openbaring ook ernstige mannen, die zich in het minst niet aankanten tegen elke Openbaring, maar die alleen de bijzondere Openbaring willen wegnemen, om op de algemeene Openbaring terug te gaan. God in de natuur en God in de conscientie. Maar dit is dan ook juist het Heidensche standpunt. Immers de Heidenen zijn niet begonnen met uit louter vijandschap tegen God te handelen. Ze bedoelden ook vroom, ze bedoelden ook alleszins godsdienstig te zijn. Alleen maar, juist omdat hun de bijzondere Openbaring ontbrak, en ze alleen op het schijnlicht van de algemeene Openbaring afgingen, zijn ze in al duisterder duisterheid teruggezonken, tot eindelijk God ze overgaf in een verkeerden zin, om te doen dingen die nijt betamen. Men ziet dan ook feitelijk aan onze tegenwoordige ocgeloovigen, hoe én in Indië én in China éa in Griekenland het oude Heidendom ontstaan is.

V/e besluiten onze toelichting op het derde Gebod met in te keeren in eigen boezem en de nog belijdende Christenheid te waarschuwen, tegen een ijdel gebruik van den Naam des Heeren, dat de wereld ons gedurig verwijt, en waar in eigen kring veel te weinig op wordt gelet. En dan is niet bedoeld, dat de Naam des Heeren niet ook op de publieke markt en in den maatschappelijken en politieken strijd zou mogen genoemd worden. Dat verwijt men ons alleen, omdat men onze belijdenis niet kan dulden. Maar wel steekt er menigvuldige overtreding van dit derde Gebod in de geestelijke verslapping en de afdwaling van geest, waartoe de usantie van het gebed en de usantie van ons lied en de usantie vanzekere Christelijke spreuken vaak aanleiding geeft. Het gebed is zoo teeder en zoo heilig, en juist daarom steekt in het bidden hardop en in het gemeenschappelijk gebed xulk een ernstig gevaar. Wie alleen voor zichzelven bidt, kan ook wel bloot vormelijk bidden, maar toch niet zoo licht. Maar wie hardop bidt, met en voor anderen, loopt zoo licht gevaar, van veelvuldig ijdel gebruik van den Naam des Heeren te maken. Sims bestaat er zelfs neiging om alle namen des Heeren op elkander te stapelen, en zoo het heilige te overdrijven, en in die overdrijving te ontwijden. Predikers vooral, die week aan week, altoos weer, voor moeten bidden, staan in dit opzicht aan zeer ernstige verleiding bloot; en zeker gaat er geen dag voorbij, dat er niet juist in en door het gebed tegen dat derde Gebod gezondigd wordt. Iets wat ten deele ook van het lied geldt, • Ook ia het geestelijk lied roept men den Naam des Heeren ctan, maar natuurlijk wie alleen klanken uitgalmt en meezingt, maar zonder waarlijk zijn ziel tot zijn God te verhefifen, gebruikt den Naam des Heeren volkomen ijdcllijk. En wat ten slotte de Christelijke zegswijzen en spreuken aangaat, zoo behoeft het wel nauwelijks herinnetiog dat dit ijdel gebruik van den Naam des Heeren ook kan plaats grijpen bij het doopen in den Naam van den Drieëenigen God, bij het uitspreken van den zegen, en evenzoo bij zekere slotphrasen in verjaarbrieven of afscheidsbrieven, tot zelfs bij ingestelde dronken toe. Een misbruik, waartegen slechts één medicijn bestaat, hierin gelegen, dat ge Gods heiligen Naam nooit over uw lippen laat komen of uit uw pen laat vloeien, zonder dat uw ziel waarlijk den levenden God bedoelde.

Een laatste opmerking, die niet achterwege mag blijven, betreft - de uitvoeringen van gewijde composition, gelijk op de dusgenaamde orgelconcerten vaak ten gehoor e worden gebracht. De componist nam dan de hoogste, diepste thema's, zoodat de Naam é& s Heeren, en de Openbaring des Heeren in veel van haar diepte en rijkdom op roerende en aangrijpende wijze vertolkt werden.

En op zichzelf is dit schoon; is het heerlijk; is het aangrijpend; en kan het in hooge mate verhefiTend zijn.

Maar 'ils nu de Naam des Heeren in de schoonste klanken en door de zuiverste tonsn gedragen, keer op keer onder de gewelven voortrolt, en het is den kunstkenners en het is den hoorders, daarbij niet om den Naam ézs Heeren, veelmin om zijn Openbaring, maar zoogoed als uitsluitend om het muzikaal qenot te doen, dan is ook hier de Naam des Heeren ijdellijk gebezigd en zonde begaan tegen het derde Gebod.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het derde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1892

De Heraut | 4 Pagina's