Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gij hieldt mijne oogen wakende.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gij hieldt mijne oogen wakende.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hieldt mijne oogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet. Ps. 'JT. 'i-

Niets is ongelijker verdeeld dan de mate van zorge, die door Gods bestel op den éénen en den anderen mensch is gelegd. Duizenden bij duizenden kennen eenvoudig geen zorgen. Ze leven tot aan hun dood toe ais kinderen voort. Met hun vaste dagtaak ligt hun morgenbrood bij het ontwaken gereed. Dat werk werken ze, dat brood eten ze; en als weer de nacht haar vale .schaduwen spreidt, leggen ze zich neer, en slapen in.

Maar zoo is het op verre na niet met allen.

Er zijn er ook in hooger en in lager kringen, wier hart dag in dag uit door veelomvattende verantwoordelijkheid, door bange onzekerheden van allerlei aard, door overmaat van arbeid, of ook door kommer gedrukt wordt.

Wat menigeen hierbij zich zelvea oplegt, rekenen we nu niet mee. Ingebeelde nood en angst komt ons niet van God toe, maar is vrucht van ons klein geloof. En wie eiken morgen en eiken avond den geloofsmoed grijpt om te luisteren naar Jeisus' woord, dat we niet bezorgd zullen zijn voor den dag van morgen, zal door gestadige geloofsoefening spoedig genoeg van deze onnoodige zorge verlost zijn, Die ingebeelde zorge hoort bij de Heidenen, niet bij Gods kinderen thuis. En wie een discipel van Jezus durft zijn, wordt ook van die ingebeelde zorge door den Zoon waarlijk vrij gemaakt.

De zelfmoord, die zoo dücv/ijls de helsche diepte bleek, waarin die ingebeelde zorge haar .«lachtoffer ten leste doet neerstorten, is dan ook voor den man des geloofs volkomen afgesneden.

De zorge, die God ons oplegt, verlokt nooit tot deze vre& siijke zonde. Zelfmoord is altoos vrucht van eigen. God onteerend ongeloof.

Al die zorge, die de mensch zich zei ven geheel noodeloos op de schouders legt, laten we dus hier geheel rusten. We spreken alleen van de zorge, die God een mensch oplegt; en al bezit het geloof nu altoos veerkracht genoeg en te over, om in onze worsteling met die zorgen staande te blijven, toch zijn ook die zorgen soms ontzettend bang en zwaar.

Vooral 's nachts komt dat uit.

Dan slaapt een ieder; maar de man, wiens hart door bange zorge gekrenkt wordt, niet.

Hij kan nïet slapen. Zijn hoofd is te vol van allerlei elkaar kruisende, elkaar verdringende en elkaar najagende gedachten. Zijn ziel is onrustig in hem. Zijn bloed is en blijft in te sterke gisting. Zijn hart klopt, dat hij het geluid er van met zijn eigen oor opvangt. En zoo blijft hij in sparjning, om, waar hij ook even insluimerde, ' toch aanstonds weer wakker te worden, na in die korte sluimering nog door vlijmende droombeelden te zijn verschrikt.

Er is voor hem geen verkwikking; eer verergering van onrust. Want de nacht benauwt het zenuwleven, en de tergende worsteling der slapeloosheid sloopt de kracht, in plaats van die te herstellen.

En nu kan dat verschillend zijn. Bij den één kan het een enkele slapelooze nacht zijn, uit onrust over een bange beslissing, op den dag van morgen komende, of een spannende taak, die op dien dag moet volbracht worden. Dan slaapt men ganschelijk niet. Of ook het kan zijn, dat gestadige zorge en overprikkeling van hoofd en hart, die plage der slapeloosheid tot een bestendige kwaal heeft gemaakt, dat men ten slotte dan wel inslaapt, maar toch elke nacht bij het naar bed gaan weer dezelfde bange ure doorworstelt. Ze kan, wat men noemt acuut, maar ze kan ook chronisch wezen. Toch altoos in haar oorsprong en haar wezen één. Wrange vrucht van een overspannen, boven de mate onzer krachten uitgaand, leven.

In dagen van ziekte draagt de slapeloosheid een geheel ander karakter. Dan kan ze oolï bij een kind voorkomen, dat anders, onbezorgd als het leeft, reeds slaapt eer het nog het kussen voelde.

Dan komt deze plage niet uit de ziel, maar uit het lichaam. De werking is wel dezelfde, maar omgekeerd in richting. Zelfs kan de kranke zoover heen zijn, dat hij om niets meer denkt, voor alles onverschillig wordt, voor niets meer zorge heeft, en

dat hij toch niet tot slapen kan komen.

Als bij maar insliep, was hij gered.

Maar dis reddende .slaap toeft; en het slaapmiddel moge_^vg|^; 2ooven, maar geeft de wézenlijke ' gezonde, natuurlijke slaap niet.

Dat komt, omdat heel het lichaam ontsteld "is; omdat het bloed brandt van koortshitte; omdat de zenuwen valsch geprikkeld worden; en omdat de hersenen aldoor, soms tot ijlens toe, bezig zijn.

Maar hoe verschiüend ook de oorzaak zij, de uitwerking blijfc één. Beide, en hij, wien het uit de ziel, en hij, wien het uit het lichaam komt, missen dat wondere krachtsherstel, dat door God Almachtig voor zijn menschenkinderen in het mysterie van den slaap besteld is.

De .slaap is een uitvinding Gods. Ze is zijn maaksel. Hij heeft ze uitgedacht en gewrocht. En al gelukte het nog nooit, en zal het ook nooit gelukken, om in het wezen van óza slaap in te dringen, toch dankt elk kipd van God, als hij verfrischt ontwaken mag, zijn Vader, die in de hemelen is; want uit éie hemelen, en door dien Vader werd de slaap in hem gewrocht.

Maar, ais God dan de slaap geeft, van waar dan die bange slapeloosheden .'

En op die vraag vindt ge alleen weer in de Schrift het antwoord, als Asaph u uit diepe zfelsovertuiging toeroept: God hield mijne oogen wakende. Oi liever, want dat is nog niet genoeg gezegd, Asaph roept het u niet toe, maar roept het tot God zelven, en betuigt het den Heere zijnen Bonds God: » Gij hieldt mijne oogen wakende".

Wat ligc er nu in zoo één enkele betuiging niet een schat van godsvrucht.

Van God de slaap; maar ook van God de slapeloosheid. Neen, sterker nog, toen Asaph slapeloos op zijn legerstede neerlag, wist hij, dat het God was, die van oogenblik tot oogenblik zijn oogen wakende hield.

Het was niet, dat God hem de slaap wel gunde, doch dat een andere oorzaak de slaap van zijn oogleden weerde.

Neen, neen, God zelf deed het. Het was Gods eigen wil, dat hij niet sliep.

En het was zijn God, die als met ongeziene vingeren, zijn oogleden open hieldt, als hij ze wilde dicht doen om in te sluimeren.

Zie, dat is nu godsvrucht, dat is nu geloof.

Als ge daar hulpeloos neerligt en u rusteloos omwentelt op uw leger, niet maar nu en dan een kreet te slaken: „o. God, geef mij de slaap toch; " maar te weten, te gelooven, en aan God zeif te betuigen, dat ge ook in die bange slapeloosheid van oogenblik tot oogenblik door uw God bewerkt wordt, en dat u niets overkomt, dan wat Hij ti aandoet.

En gevoelt ge nu niet, hoe 2ulk geloof medicijn tevens is?

Of zou er dan van zoo ongeschokt zelfvertrouwen op de tegenwoordigheid des Heeren HEEREN, ook in het donker van de nacht, ook als niemand van uw lijden weet, geen kalmte aanbrengende werking ook op uw zenuwgestel, ook op uw zielsleven uitgaan.'

Om eindelijk dan toch in te slapen, gaf men wel eens den raad, om zijn gedachte door stijve wilskracht op één punt te richten.. Welnu, laat dat ééne punt dan uw God zijn»

Zoolang ge met uw zorgen en uw onrust alleen blijft, rijzen die zorgen zoo bergen hoog om u op, en omringen en ommuren u van alle zijden. Maar als uw God bij u is, en gij nabij uw God moogt zijn, dan wordt Hij alleen groot, en dalen, bij zijn majesteit bezien, uw zorgen tot zooveel kleiner afmetingen.

Spant u een harde dagtaak, die u wacht, welnu, diezelfde God, die nu uw oogen wakende houdt, zal ook, als die dagtaak komt, bij u zijn, en in den nacht zal Hij u geleerd hebben, om ook bij die dagtaak alleen op Hem te vertrouwen.

Het gaat ook in de bange nachten niet buiten uw God om. Al sliept ge, toch zou het niet die slaap, maar uw God zijn, die u verkwikt, even goed als niet uw brood, n; aaf uw God u in het leven behoudt.

Al zoudt gij dus zeggen: „Gaf God nu aan mijn zieke kind maar één nacht slaap, dan was hij gered", toch weet uw hemelsche Vader wat Hij doet, als Hij de oogen van uw kind wakende houdt.

Mag het, dan door slaap, maar moet het, dan zonder slaap, zal God uw kind in zijn almachtige hand vasthouden.

KüYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 juli 1892

De Heraut | 2 Pagina's

„Gij hieldt mijne oogen wakende.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 juli 1892

De Heraut | 2 Pagina's