Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Innerlijk bewogen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Innerlijk bewogen.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus uitgaande, zag eene groote scliare, - en werd innerlijk met onlferming over hen bewogen, en genas hunne kranken. Matth. 14:14.

Ook onze Heiland heeft telkens oogen blikken gekend, •^z.'^x\ixsXe.iV& aandoeningen dreigden hem te overmeesteren.

We lezen gedurig, dat hij bij den aanblik van onze menschelijke ellende innerlijk beivogen, en ontroerd vi^erd. Soms zelfs voegen de evangelisten erbij dat hij zeer bewogen en sterk ontroerd werd; bewogen met ontferming; bewogen met barmhartigheid; zeer bewogen in den geest, gelijk bij Lazarus' graf, of ook ontroerd in den geest, gelijk bij de aankondiging van het verraad j tct dan eindelijk ook hem de aandoening te machtig werd, om ze innerlijk te smoren, en ook Jezus ze een uitweg gaf in den traan, die aan zijn oog ontgleed.

Ook Jezus heeft geweend. Geweend bij Lazarus' graf; geweend over Jeruzalems onwil om zich tot haar God te bekeeren. En niet het minst in dat weenen kwam het uit, hoe fel ook hij innerlijk geschokt en ontroerd kon zijn.

Ja, het diepst van allen is Jezus innerlijk aangegrepen, geheel verschrikt en ontzet geweest, toen hij in Gethsemané Satanische aanvechting onderging en hij zich nederbukte onder den last onzer schuld en onzer zonden, tot het angstzweet hem uitbrak en Gods engel hem ondersteunen moest.

Ook dat toch was een geweldige, innerlijke aandoening van geheel zijn wezen, waarvan hij zelf in den angst der verschrikking aan zijn jongeren kldagdc: Mijn sieie is geheel bedroefd tot den dood toe.

Het voorbeeld van Jezus toont dus, hoe zulke aandoeningen van ons hart haar recht van menschelijk bestaan hebben; dat 01-aandoenlijkheid geen deugd; dat verstomping van ons gevoel geen gelocfsvrucht is; en dat koel te blijven in de aangrijpendste oogenblikken van ons leven, een gemoedsgesteldheid verraadt, die bij destoïcijnsche wijsgeeren, maar niet bij Gods kinderen thuis hoort.

Het bekend verhaal, alsof een engel Gods den mensch na zijn val den traan uit den hemel als een goddelijke vertroosting zou gebracht hebben, is natuurlijk niets dan een dichterlijke verzinning; maar een verzinning waar dan toch waarheid aan ten grondslag ligt.

Aandoeningen van smart en droefenisse te knnnen hebben, is een goddelijke genade voor wie zondaar werd; en als het moet te kunneti weenen, is een uitvloeisel van goddelijke barmhartigheid.

Tech, en dit mag nimmer vergeten, wierd zulk een aandoening bij Jezus nooit hartstochtelijk. Hij gaf er niet aan toe. Hij zocht er geen wellust in, om ze op te wekken en al sterker te uiten. Hij gaf er zich niet willens aan over. Ook dan, als Jeisus weent, is zijn droefenisse een weenen, waarin ernst, en daarom zelfbeheersching, spreekt. Niet het huilen van een kind, maar het stille, en daarom zoo veelzeggende weenen van den Zoon des menschen.

Zelfs in Gethsemané toont juist dat angstzweet, hoe Jezus zich niet overgaf, maar worstelen bleef tegen de felle aandoening in, en zijn klacht aan zijn jongeren Is een zoeken van menschelijke hulpe, om niet aandoe­ in de overstelpende macht der ningen te verzinken.

Geen koele onaandoenlijkheid dus, hoe hoog ze ook vaak als kalmte worde aangeprezen; tnaaj-ooV geen omslaan van de aatïdoening in wil ."e hartstochtelijkheid.

Niet de zenuwen, het hart moet ia onze aandoeningen geraakt werden, en het dringen en persen onzer zenuwen moet weerstaan, Koodra ze iets anders en iets meer willen doen, dan het fel bewogen hart ontlasten.

Jezus werd innerlijk bewogen, en juist dat „innerlijke" sluit liet valsche spel der zenuwen uit.

De ze7iuwen liggen van buiten; het innerlijke schuilt in de ziel.

V/ie op de zenuwen werken wil, kan een ieder aan het huilen of aan het lachen brengen, zonder dat er in diens hart ook maar het minste is, dat hem tot droefheid of tot vreugde beweegt.

Dat spel der zenuwen speelden de kinderen op JeruzalerES straten ook, en lukte het dan nier, dan klaagden ze : „Wij hebben op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst, wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend."

Juist zoo als 'fx ook in de predicatie een tijd was, dat men op de ^^«ww^w in plaats van op de ziel zocht te werken.

Maar hiermee heeft de aandoening, waardoor Jezus bewogen en onf-oerd werd, dan ook niets gemeen,

Heai wondde de droefenisse in het hart. Zoo werd hij innerlijk bewogen. En het was die ontroering der ziel, die aich dan aan zijn vleesch mededeelde, en ten slotte in het weenen van zijn oog sprak.

Fijngevoeligheid van hart was derhalve het uitgangspunt bij Jezus. Hij gevoslde zoo diep en zoo teeder.

Daarom heeft uw Heiland alle de dagen zijns levens geleden, want alle zien van menschelijke zonde en mcRschelijke ellende deed hem inwendig pijn.

En kwam nu gelijk in het verraad die zonde bijzonder slerk uit, of vertoonde die ellende zich als bij Lazarus' graf in bijzonder schrille kleuren, dan schokte ditjezus, en dan werd hij innerlijk geheel ontroerd, zoodat de ontroering aan heel zijn wezen zich meedeelde.

En zoo nu gaat het ook den geloovige. Niet zoo zuiver; niet met dat evenwicht. Bij den één meer, bij den andere minder. Maar toch ook de ziel, die gelooven mag, voelt soms pijn. Pijn over de zonde en pijn bij den aanblik van ellende, droefenisse en dood.

Dan vlijmt er iets van binnen; niet met een gemaakte, maar met een vanzelf opkomende bitterheid. Ge voelt, dat er een wonde is, en dat het u aan die wonde bij elke aandoening schrijnt.

Dat gaat de ééne maal over eigen zonde; dan weer over de verwoesting door de zonde in uw huis, of in uw Isvenskrii-.g, of in Gods Sion aangericht; of ook het is een menschelijke ellende, die u óf zelf treft, óf treft omdat anderen lijden.

Nood en dood waren nog zoo ontzettend rond. Er wordt zoo naamloos veelgeleden, dat het vreugdegejoel der wereld nooit de klacht over onze ellende verdooven zal.

Op den diepsten bodem van veler ziel ligt zulk een nameloozs weedom des harten zonken.

En nu moge de pessimist zich aan dien weedom vergasten, en de genotzuchtige er over heen lachen, wie een kind van Godis, en dies iets verstaat van het Goddelijk mededoogen, kent het ontroerd zijn met innerlijke onlferming, en eert iets heiligs, iets dat niet onderdrukt jBag worden, in eigen en in anderer sm.? j

En juist aan dat heilige hangt het. In het v/erk der zenuwen ontbreekt dit heilige, en daarom moogt ge de zenuwen niet ontzien, maar moet ge er medisch en bestraffend tegen ingaan.

Maar zoo is het bij v/ie innerlijk v/ordt, niet.

Dan schrijnt er een bang heimwee van binnen, opkomend uit een heilige herirmering, of een heilige band, die verbroken werd, en nu nog trekt.

Onder veel arbeid en afleiding gaat dat dan tijdelijk over. Maar de wonde blijft. En 2ÓÓ keert de ruste niet weder en waakt de herinnering niet op, of die pijn van binnen klopt weer, en de aandoening keert terug.

En al moge ia ons drukke leven straks allerlei ons aftrekken, of bij nieuw leed verscbe aandoening de oude verdringen, toch wordt het hart van Gods kind aan zijn vroegere smart niet ontrouw. Alleen maar ze zinkt iets dieper in zijn hart weg, en wordt in een dier geheimzinnige diepten van zijn menschelijk hart bïgrave.n; tot óf reeds hier beneden de herinnering ze weer opwekt, óf straks in ons eeuwig aanzijn de vrucht van al de!; en , /Vvesdom des harten" opbloeit.

»Met het geloof gemengd" blijft daarom ook voor de wereld onzer aandoeningen het vaste beding.

Immers wie gelooft, kan er zoo overgelukkig in zijn en er God voor danken, dat hij de teederheid van zijn eigea hart eens weer ontwaard heeft.

Dan scheen het soms lange dagen, alsof van binr.en allea bevroren was. Zoo koud en onaandoenlijk gleedt ge van dag in dag. Soms kon dat u zelfs een gevoel geven, alsof ge een verstorven hart in den boezem omdroegt.

En 2ie, nu ontdekt ge opeens, dat dit, God zij iof, toch niet zoo is. Nu i.ieikt ge dsn toch, dal als het in uw leven gaat stormen, en de wind de asch van de schijnbaar uitgedoofde kool afblaast, die kool wel waarlijk haar ouden gloed nog bezit. Ge leeft dan opeens zooveel dieper, zooveel rijker, zooveel inniger. Het smelt alles weer. Het hout aan den stam van uw leven is weer sappig geworden. Ge hebt zooveel meer lief, en het is of de inwonende zoiide zich niet meer voor de ventteren van uw hart durft vettopnen.

En waar op die wijs het geloof uit zulke aandoeningen een weldadigen indruk ontvangt, die tot verheerlijking van Gods naam leidt, legt dat zelfde geloof aan die aandoening den teugel aan.

Ook in de diepste smart mag onze Vader die in de hemelen is niet verloochend; mag het aan onze ziel niet voorkomen, alsof ons geen Verzoener en Heiland, alsof geen Trooster voor ons hart besteld ware.

Zijn liefde hield den balsem gereed, eer Hij de wonde sloeg.

En Z30 moet ook door die liefde een aandoening in ons hart gewekt worden. Een ontroerd zijn door de teederheden onzes Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's

„Innerlijk bewogen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's