Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vierde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde Gebod.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEËLING XXXVIÏÏ,

•• • ifl^iigwp4i.iiigvu, i, !iiigj., Nilliiiliiifilim^iiiilBirf'''''^^ j, sabbathen, Daartoe. Dok-saOkhua^.^^ om een teeken te zi]a tusschen Mij en tusschen hen, opdat zij zouden weten, dat Ik de Heere ben, die hen heilige. Ez. 20:12.

I,

Voor de behandeling van wat men pleegt te noemen de Sabbaths-quaestie, mag hier ter pjaatse verwezen worden naar het Tractaat van den Sabbath, dat twee jaren geleden door schrijver dezes in het licht werd gezonden. Hier in bondiger vorm te herhalen, wat toen breeder werd uiteengezet, zou het inzicht in het vraagstuk van den Sabbath niet verduidelijken, maar verduisteren. Het even breed, of nog breeder, op te zetten, zou alle verhouding tusschen deze artikelen en die over de andere geboden doen teloor gaan. En wat ook weegt is, dat we, een toelichting op den Heidelbergschen Catechismus schrijvende, ons hier meer bepaaldelijk met het Antwoord van den Catechismus op de 103e Vraag hebben bezig te houden; en alzoo gereede aanleiding vinden, om juist datgene ter sprake te brengen, wat in gemeld Tractaat niet, of slechts zeer ter loops, aan de orde kwam.

Leest ge toch dit Antwoord van den Catechismus aandachtig na, dan kunt ge u kwalijk verhelen, dat dit Antwoord, moest het thans nog geschreven worden, in onze dagen allicht eenigszins anders zou uitvallen. Bijna niemand zou er thans vrede mee hebben, dat het eigenlijke vraagstuk van den Sabbath geheel onaangeroerd bleef, en er, niet zonder oorzaak, op aandringen, dat bij dit gebod, evenals bij de meeste andere, ook hetgeen ons verboden wordt, beter tot zijn recht kwame. Ja, wt durven wel uitspreken, dat menige vrome in onze dagen, die wat sterk het stuk van den Sabbath drijft, (of, gelijk men eertijds zei, „in den Sabbath wat precies is"), zich op dit punt door den Heidelbergschen Catechismus ^? V^ bevredigd kan gevoelen; en er zich vaak aan moet geërgerd hebben, dat de Heidelberger over wat men het „schenden van den Sabbath" noemt, zoo ganschelijk zwijgt.

Voorop ga hier deswege een kleine poging, om deze mannenbroeders met den Heidelberger te verzoenen. Ze mogen namelijk bedenken, dat al wat uit de dageuder Hervorming tot ons kwam, steeds het stempel draagt van de tegenstelling met Rome. De werkheiligheid had zoo onnoemelijk veel kwaad gesticht. Niet alsof de practijk der deugd ongodzalig, of ook het doen van goede werken ons niet geboden, zou zijn; maar omdat het schier al uitliep op boetedoeningen of het doen van ceremonieeie werken, die in zich zeif geen heilig karakter bezitten. Wat zich al meer als „goede werken" op den voorgrond drong, was niet een stil en teeder leven der godsvrucht, maar bestond hoofdzakelijk ia het getrouw waarnemen van allerlei kerkelijke plechtigheden, het opbrengen van allerlei kerkelijke offerande, en het volbrengen van allerlei kerkelijke penitentiën. En daaronder nu was de ziel verstikt. Onder dien last verdorde het geloofsleven. En het was uit deze onevangelische practijk dat de geestelijke tyrannie der priesters en het bederf der kerkregeering was voortgekomen.

Toen men nu op Luthers voetspoor eindelijk met dit onwezen der kerkelijke werkheiligheid brak, was het zoo vreemd niet, dat men aanvankelijk wel eenigermate in het andere uiterste oversloeg, en althans in sommige kringen wel wat heel o vergeestelijk werd. Het sterkst kwam dit uit in de Doopers, die de usantie ten opzichte van den J? «gp, d^ Overheid, den Eed, en zooveel meer veranderden, en er ten slotte zelfs toe kwamen, om de autoriteit der Heilige Schrift en de belijdenis van Jezus'geboorte uit het „vleesch en bloed van Maria" aan te tasten. Geheel de natuurlijke levensbasis namen deze afgedoolde vromen al meer onder het leven weg. Het moest alles geestelijk worden. En het was in dezen gedachtengang, dat ze ook de practijk van den Sabbath sterk afkeurden. Den Sabbath onderhouden was „den dag waarnemen", een zonde van ongeloof dus, waar Paulus zoo ernstig tegen gev/aarschuwd had. Het was nogmaals bukken onder de ceremonieeie wet, en daarmee de Roomsche practijk der werkheiligheid weer invoeren. Het was scheiding tusschen vandaag en morgen maken, alsof men God niet alle de dagen zijns levens dienen moest. En daarom riepen ze; „Weg met dien Joodschen Sabbath!" en gingen opzettelijk op Zondag allerlei gemeenen arbeid verrichten. Alleen geestelijk moest ook de Sabbath in eere worden gehouden, d. w. z. men moest nu reeds, niet enkel op Zondag, maar alle de dagen zijns levens, den eeuwigen Sabbath aanvangen in het verborgen leven zijner ziel.

Hieruit ziet ge overtuigend, dat deze mannen waarlijk niet gedreven werden door boozen lust, om den Sabbath te schenden; dat veeleer een geestelijke drijfveer hen prikkelde; en dat hun alleen verweten kan worden, dat ze, uit beduchtheid voor het weer-insluipen van den Roomschen zuurdeesem, de practicale en natuurlijke zijde van dit gebod te veel uit het oog verloren. Oiize Hervormers hebben dan ook geen oogüïiLlik geaarzeld, aan deze eenzijdigheid te gemoet te komen, zonder aan het ware element, dat in de geestelijke opvatting school, ook maar in het minst te kort te doen. Al het superstitieuse, dat in elk ceremonieel onderhouden van den Sabbath ligt, hebben ze deswege moedig weerstaan; , en het was hun geest, die nog diep in de zeventiende eeuw in de Gereformeerde kerken nawerkte, toen elk spoor van te groote preciesiteit als insluiping van Roomsche werkheiligheid bestreden werd. Gelijk men weet, is zelfs een man als Voetius deswege op kerkelijke vergaderingen wel ia verhoor genomen.

Toch kan kwalijk ontkend, dat men ook van Luthersche en Gereformeerde zijde, in den eersten aanloop, bij dese bestrijding van het ceremonieeie wel eenigszins te ver ging. Niet, natuurlijk alsof ooit de superstitie van het ceremonieeie te sterk kon bestreden; die moet veeleer met tak en wortel uitgeroeid; maar in zooverre men verzuimde te onderscheiden tusschen hetgeen in dit gebod Sinaïtisch-ceremonieel was, en anderzijds krachtens de Schepping duurzaam en blijvend. Men merkt dan ook in de eerste jaren, zoov/ei bij de Lutherschen als bij de Gereformeerden, zekere neiging, om den dag des Heeren althans in-< different te verklaren. Het rijkst zou men het leven gevonden hebben, isdien men eiken dag kerk had kunnen houden, en bijaldiert op die wijs alle merkbaar verschil tusschen den Zondag en de overige dagen ware weggevallen. En ware die toeleg gelukt, men zou volstrekt niet geaarzeld hebben, om den gewonen dagelijkschen arbeid ongestoord te laten doorgaan. Toen men echter al spoedig tot de ervaring kwam. dat het kerkhouden inde weekdagen wel voor enkele standen van de maatschappij, maar onmogelijk voor deqroete menigte ging, drong steeds krach%*& Let b? sef door, dat de viering van een opzettelijken rustdag voor ds instandhouding van het kerkelijk leven en dus van de kerk zelve, eenvoudig onmisbaar was. Wie vergelijkt wat de Heidelbergsche Catechismus in 1563 en wat later Ursinus in zijn Schatboek over dit onderwerp zegt, merkt dan ook duidelijk zekeren overgang. In den Catechismus heet hst nog „inzonderheid op den Sabbath, d. i. op den Rustdag"; maar in zijn Schatboek heet het reeds: „Het is zoo wel noodig in de Christelijke, als het eertijds geweest is in de Joodsche gemeente, dat er een zekere dag verordineerd zij, op welken Gods heilig Woord geleerd en de Sacramenten openlijk bediend worden." Drie stadiën worden dus doorloopen. Eerst wordt uit het gebod in zedelijken zin alleen afgeleid, dat men alle de dagen zijns levens, het kerkelijk leven tot uiting zal brengen. Dan heet het, „dat ik, inzonderheid op den Sabbath, d. i. den Rustdag, tot de gemeente Gods naarstelijk kome." En eindelijk dwingt de practijk, om den kerkedtenst zoogoed als uitsluitend op den Zondag te concentreeren, en de ordinantie van den Rustdag voor het leven van de kerk van Christus voor onmisbaar te verklaren. Opmerkelijk is het hierbij, dat het 103e Antwoord in Ursinus' Schatboek, evenals bij Bastingiijs, nog luidt: „dat ik, zoo op andere dagen, als inzonderheid op den Sabbath", en dat deze woorden „zoo op andere dagen" straks wegvielen i). Er is alzoo geen de minste twijfel, of men heefc eerst gemeend, dat geheel de viering van een afzonderlijken dag kon wegvallen. Toen heeft men den Rustdag naast de andere dagen, met zekere voorkeur, gesteld. E.t e£rst: fi: i j^-'t** a n-ieii er'toe gekomen, om ook van Je Christenen een afsonderlijken Rustdag voor de instandhouding van den kerksdienst te eischen.

Verder echter ging men in de Zwitsersche en Duitscha kringen niet. Ook waar men den Rustdag herstelde, deed men dit uitsluitend als middel, om den kerkedienst in stand te houden; en hieruit moet het dan ook verklaard, dat op de vraag: »Wat gebiedt God in het vierde Gebod.? " eenigszins bevreemdend geantwoord wordt: ^Eerstelijk dat de kerkedtenst onderhouden worde". Het inzicht dat de Rustdag ook buiten den kerkedienst een algemeen menschelijke beteekenis heeft, en dus ook dan in stand zou moeten blijven, indien het mogelijk ware den kerkedienst zonder Rustdag te doen bloeien, is niet tot zijn recht gekomen; èti veel minder nog is met genoegzame duidelijkheid ingezien, hoe in het gebod van den Rustdag een goddelijk stempel ligt, dat reeds krachtens de Schepping op heel ons leven was afgedrukt.

Dit nu bleef zoo, tot de Gereformeerde bev/eging uit Zwitserland ea Duïtschland meer naar Engeland verplaatst wierd. Niet toch uit Genèv^e, en veel minder nog uit Heidelberg, maar zeer bepaaldelijk uit Engeland, is ook aan onze Nederlandsche kerken ia later dagen een beschouwing over den Sabbath toegekomen, die ongetwijfeld zekere onmiskenbare leemte aanvulde, maar toch ook tegelijk een bedenkelijk element in zich droeg. De Engelsche Sabbathsviering draagt, gelijk men weet, een geheel eigenaardig karakter. Een „Engelschen Zondag" vindt men alleen in Groot-Brittan je, in zijn Koloniën en in Amerika. Nu steekt in dezen „Engelschen Sabbath" ongetwijfeld dit uitnemende, dat hij vastheid van vorm bezit, en dat men de energie betoonde, om deze vastheid van vorm in alle verhoudingen van het bijzondere en openlijke leven door te zetten. In Zwitserland, in Duitschland en ten onzent is de Rustdag altijd halfslachtig gebleven. Halfslachtig in de huislijke, in de maatschappelijke en in de staatkundige practijk, en op alle manier ging de Rustdag telkens en telkens voor de eischen van de wereld en voor de eischen van het publieke leven uit den weg. Maar zoo was het onder de natiën van Engelsche herkomst niet. Daar week alles voor den Sabbath. En wat nu onlangs gezien is, dat in Amerika heel de bevolking in beweging geraakte, om op de Zondagen de sluiting van de wereldtentoonstelling te Chicago door te zetten, is een feit dat in ons land, of in Duitschland, eenvoudig ondenkbaar ware.

In Engeland schoot diep de overtuiging wortel, dat halve maatregelen ten opzichte van den Sabbath, feitelijk op zijn vernietiging uitloopen, en dat alleen doortastende consequentie macht bezit, om metterdaad aan de kerk van Christus haar dag, en den zegen van den menschelijken rustdag aan heel een volk te schenken. Het is dan ook niet de Staatswet, die in Engeland en Amerika de Sabbathsviering in stand houdt, maar de diep ingewortelde volksusantie. Het volk wil het niet anders en duidt het niet anders. De Sabbath is in Engeland een stuk van nationaien trots geworden. Men is zich volkomen bewust van het feit, dat een zoo strenge Zondagsviering alleen onder E'r.gélschen opkwam en onder Engelschen' stand hield. Men weet uitnemend wel, wat milden zegen, ook op zedelijk en stoffelijk gebied, Engeland aan deze Sabbathsviering dankt. En het is op dien grond, dat men er een prijsgeven van een stuk van het Engelsche leven in zou zien, indien men te kwader ure deze nationale eigenaardigheid varen liet.

Zonder vrees voor tegenspraak mag dan ook gezegd, dat de Engelsche Sabbath volstrekt niet alleen een religieuse en kerkelijke, maar wel terdege evenzeer een algemeen menschelijke en nationale beteekenis heeft. Zonder dat de Engelsche theologen dit punt tot volkomen klaarheid hebben gebracht, spreken ze loch altoos uit het besef, dat de Sabbath zijn beteekenis volstrekt niet alleen aan den kerkendienst ontleent, maar een eisch van Godswege aan ons menschelijk leven als zoodanig is; een genade ons als menschen beweze»; een verplichting ons door Hem als onzen God, omdat we menschen zijn, opgelegd. En dit nu juist is het goede, en niet genoeg te waardeeren element, dat door Engeland aan de Sabbathsbeschouwing der Gereformeerde kerken is toegevoegd. Verlichte mannen gelijk Voetius hebben dan ook geen oogenblik geaarzeld, deze uitnemende aanvulling aanstonds over te nemen, en gelijk men in het 'Iractaat over de Reformatie zien kan, is Voetius er zelfs reeds in geslaagd, den samenhang tusschen de Sabbathruste en het nieuwe leven der wedergeboorte te vermoeden.

e-Evenwel hoe dankbaar mea ds Engelsche kerken ook voor deze onmiskenbare aanwinste zijn moge, toch mag evenmin het oog gesloten voor het bedenkelijke element, dat zich al spoedig in deze Engelsche Sabbathsviering gemengd heeft, en ze tea ceele verloopen deed in zondig Sabbathisme. De sporen toch zijn duidelijk aanwijsbaar van een superstitieus bijmengsel in deze beschouwing van den Sabbath, waardoor men ontegenzeggelijk weer onder de ceremonieeie wet kwam en in werkheiligheid verliep, In tamelijk breeden kring toch sloop al ras de voorstelling binnen, alsof er aan het zich stipt onthouden van allen arbeid op den Zondag, zekere religie kleefde, zoodat wie des Zondags stiptelijk alles meed, door dat niets doen als zoodanig een Gode welgevalligen plicht volbracht, en alsof elk uitstrekken van de hand naar iets dat tot het aardsche leven behoorde, als zoodanig reeds Gods toorn moest opwekken.

En dit nu werd vooral bedenkelijk In die andere landen, waar de Sabbathsviering niet gelijk in Engeland algemeen was, maar slechts in de kringen van enkele vromen stand hield. In Engeland ziet niemand er iets bijzonder vrooms of verdienstelijks in zoo ge op Zondag in den strengsten zin rust; want gelegenheid voor uitgaan of genot is er niet; en de Sabbath wordt er door heel de natie gevierd. Van zelfverheffing, of geestelijken trots is in Engeland bij het ijveren voor de Sabbathsruste geen sprake. Maar anders wordt dit natuurlijk, zoo ge deze opvatting van den Sabbath overbrengt in een laiid als het onze, waar het groote publiek van den Zondag een dag van uitwendig genot pleegt te maken. Wie bij ons streng zijn Sabbath viert, loopt in den kijk en komt daardoor al spoedig in de reuke van fijnheid en vroomheid. En komt nu onder zulke omstandigheden de gedachte bij u op, dat ge ook ceremo-' nieel, , nog onder het vierde gebod staat, en dat in het niets-doen als zoodanig zekere verdienste van vroomheid ligt, dan neigt het hart er zoo licht toe, om al fijner uit te gaan pluizen, wat men op den Sabbath nog mijden en latea kan. Dan is koud eten vromer dan warm eten, en in een onopgemaakt bed te gaan weer vromer dan te gaan slapen in een bed, dat eerst afgehaald is. En zoo komt dan uw ziel ongemerkt onder de macht der superstitie. Juist zooals het Israël in zijn latere werkheilige periode gegaan is, toen men op Sabbath als het donker wierd zelfs geen licht dorst ontsteken, en dat werkeloos in den donker neerzitten godsvrucht noemde. Dat de discipelen op den Sabbath aren plukten, gold toen voor een erge goddeloosheid. En dat Jezus op den Sabbath een kranke dorst genezen, werd den Zoon des menschen als Sabbathschennis toegerekend. Zoo nu komt men weer van het wezen bij den vorm uit. In iets bloot uitwendigs wordt iets heiligs gezien. De werkheiligheid vergiftigt dan uw hart, eer ge er om denkt. En in uw Sabbathsviering, die tot Sabbathisme is geworden, keert al het zieldoodeade kwaad terug, waarvan vrije en verbeurde genade onze vaderen in den strijd met Rome verlost heeft.

Al erkennen we dan ook onbewimpeld, dat er oorspronkelijk in onze Gereformeerde Sabbathsbeschouwing een leemte overbleef, en al geven we aan de Engelsche kerken dankbaar de eere, dat ze, onder de leiding des Heiligen Geestes, deze onmiskenbare leemte hebben aangevuld, toch rouwt het ons niet, dat het nog steeds de eenzijdig geestelijke opvatting van den Heidelberger is, die onze Nederlandsche Gereformeerde kerken blijft onderwijzen. Immers, het uitgangspunt

i) Ook de Latijnsche uitgave van de Optra omnia van UESINÜS heeft de bijvoeging zelfs zonder den Dag des Heeren te noemen. Er staat: utque ego, cnm alüs, ium fesiis dieöus studiose coïtus divinos fr quentem. D. w. z. »dat ik zoowel op andere als op feestdagen, • tot de gemeeute-Gods naarstiglijU kome. Ed. Heidelb. 1612, I. 354.

dat de Heidelbeiger koos, was onberispelijk; v; at in onzen Catechismus ontbreekt, volgt vanzelf, zoo ge maar voortspint aan den draad, dien hij u op de vingers legt; en juist door zijn principieele verwerping van al wat zweemt naar het superstilieuse, bewaart hij u voor het af dolen op paden, waarop wel vormendienst schitteren, maar geen geestelijke innigheid bloeien kan.

KUYPES.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vierde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's