Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vierde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde Gebod.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXXVIII.

En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven ffenist he-.tft vsu ai zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken. Gen. 2 : 3.

Lees en herlees wat de Heidelberger van het vierde Gebod zegt, en ge suit nooit tot «en ander besluit kunnen komen, dan dat er (de naam van Rustdag uitgezonderd), geen letter over de onthouding van arbeid in voorkomt. Tivee dingen zegt de Heidelberger gebiedt God ons in het vierde Gebod, en wel i". het kerkhouden, met al den aankleve van dien; en 2". het aanvangen reeds hier op aarde van den eeuwigen Sabbath door te vieren van onze bDoze werken. Meer niet; niets anders. En zoo ge er nu op let, met wat groote zorgvuldigheid bij de overige Geboden breed uitgewerkt is, al wat onder deze geboden en verboden te verstaan zij, dan zult ge moeilijk beweren kunnen, dat Ursinus en Olevlanus bij ongeluk ^^het ons onthouden van allen arbeid" vergeten hebben.

Bij het Gebod ; • „Gij zult niet doodslaan", zijn ze zoo nauwkeurig, dat zs hierin het verbod vinden om zijn naasten i". noch met gedachten, 2", noch met woorden, 3". niet met eenig gelaat, 4". veel minder door daden, 5". noch door anderen, — 6". te onteeren, 7°. te haten, 8". te kwetsen of 9". te dooden. Even nauwkeurig zijn ze bij het vijfde Gebod. Evenzoo bij het zevende en achtste. Hoe ter wereld zouden ze dan alleen bij het vierde Gebod zoo onnadenkend over wat voor velen de hoofdvraag, en voor den Sabbathist het één en al is, zijn heengegleden, daar toch juist over het vierde Gebod meer dan over eenig ander velerlei geschil ook in hun tijd liep. Zij die, ook onder ons, zich veel met de Sabbathsquaestie bezig houden, mogen zich dus wel eens afvragen, of ze ooit de verklaring van den Heidelberger, die door onze kerken officieel als belijdenis is overgenomen, helder genoeg hebben ingedacht en zich behoorlijk rekenschap hebben gegeven van wat uit deze verklaring volgt.

De diepste gedachte, die deze verklaring in het vierde Gebod vindt, zochten we daarom in de schets, die we van de Tien Geboden gaven, aldus te vertolken, het vierde Gebod stelt den eisch, dat ons leven op aarde zich regele naar het leven Gods. En metterdaad houden we een andere opvatting voor niet wel mogelijk. God gebiedt in dit Gebod, zegt de Catechismus, het kerkhouden en het vieren van uw zonden. Maar hoe ter wereld willen ze dat rechtstreeks uit Israels Sabbath hebben afgeleid.? De Joden hadden geen kerk, waar ze op Sabbath heen konden gaan. Ze hebben geen kerken en scholen onderhouden. De Synagogen die er in Jezus' tijd bestonden, kwamen eerst op na de ballingschap. Uitgenomen de inwoners van Jeruzalem en zijn naaste omtrek was er natuurlijk geen sprake van, dat ze eiken zevenden dag naar den tempel opgingen. Evenmin werden de Sacramenten op Sabbath bediend. De besnijdenis greep plaats op een vasten dag na de geboorte. Het Paschen werd eens per jaar op den I4den Nizan gevierd. En ook de „Christelijke handreiking" viel bij Israël volstrekt niet op den Sibbath, want een Diaconie bezaten ze niet, en de zorg voor de artnen was er een geheel andere. Al wat in de eerste plaats ais in dit vierde Gebod geboden, wordt opgesomd, was dus lop Israël niet toepasselijk, en noch Olevianus, sïoch Ursinns hebbers rjch eet? , oogeriblik ingebeeld, dat God op den Sinaï aan I-sraël geboden had de uitwendige dingen, * die zij als inhoud van dit gebod opgeven. Wat aangaat het vieren en rusten van het jagen der zonde, zoo zeggen ze zelven, dat dit niet op den Rustdag alUeen, maar op alle de daqen onzes levens ziet, en ook voor Israël kon dit uiteraard niet tot den zevenden dag beperkt zijn. Ea v/aar zij eindelijk de woorden: „dan zult gij geen werk doen" geestelijk duiden op het rusten van onze booze werken, d. I. van onze zonden, zal wel niemand aan de opsteliers van den Catechismus de ongerijmdheid toedichten, als hadden zij gemeend, dat op Sinaï niet het dagelijksch werk, maar alleen het booze werk voor den Sabbath verboden was.

Van tweeën één dus, of de Heidelberger godgeleerden geven hier een geheel valsche verklaring van het vierde Gebod, waarvan ze zelven zeer goed v/isten, dat ze op Sinaï zoo niet bedoeld v/as; of wel, ge moet ook bij dit üebod tot het diepste levensbeginssl afdalen, waaruit voor Israël de ceremonieele Sabbath, en voor hen en ons de geeste--liike Sabbathsviering voortvloeit. Dat diepste levensbeginsel nu ligt daarin, dat gij als raensch naar den heelde Gods geschapen zijt, en dat uit dien hooide de geaardheid van het Goddelijk leven regel voor uw menschelijk leven moet zijn. En dat dit metterdaad het beginsel is, waarop bij dit vierde Gebod moet worden teruggegaan, is niet iets dat wij verzinnen, noch wat de Heidelberger heeft uitgedacht, maar wat ons duidelijker dan bij eenig ander ge I bod door Gcsd aelvsn in de Heilige Schrift geopenbaard is. Immers terstond na de schepping ontvangen we in Gen. 2:1 en 2 de mededeeling omtrent het leven Gods, dat Hij volbracht had de schepping van den hemel en de aarde en al hun heir, en dat Hij daarna, op den zevenden dag rustte van al zijn werk dat Hij gemaakt had. En op deze mededeeling omtrent het leven en het werken Gods volgt nu in vs. 3 dit gebjd: Daarom zegende en heiligde God den zevenden dag, omdat Hij op dien dag zelf gerust heeft van al zijn werk, dat Hij geschapen had, om het te volmaken." Er wordt hief dus reden gegeven van de instelling van den Sabatb. Het beginsel, de beweegreden van dit Gebod wordt met zoovele woorden blootgelegd, en dat beginsel, die beweegreden, wordt hierin gezocht, dat hetgeen God doet regel des levens voor ons menschen moet zijn. Er staat toch zoo duidelijk mogelijk: Daarom heiligde Hij voor ons den Sabbath, omdat Hij zelf dien dag van zijn werken gerust had."

Op de nadere verklaring van deze woorden gaan we thans niet in. Die is in het Iractaat van den Sabbath gegeven. Slechts zij geconstateerd, dat de Schrift ons hier wijst op zekeren rhythmus ia het leven Gods. Eerst rust, daarna een scheppingswerk van zes dagen, en daarna een zevende dag, die ten Sabbath wordt, omdat Hij nu ophoudt met scheppen. En nu wordt ons in dit vierde Gebod de eisch gesteld, dat we ^navolgers Gods als geliefde kinderen zuilen (zijn, en zorg zullen dragen, dat ons leven een afspiegeling zij van het leven Gods. Zelfs wordt, om ons allen tv/ijfel te ontnemen, in het vierde Gebod zelf deze vaste regel nogmaals herinnerd en ingeprent; want na. het Gebed heet het in de Wet zelve: „T? «; 2^ in zes dsgen heeft de Heere den hemel en de ".av .«emaakt en Hij ruütte ten zevenden & 3.gy, daarom zegende de Heere den Sabbahdag en heiligde denzelven." En v/el is het volkomen waar, dat Mozes in Deut. 5 bij de herhaling der Wet, deze woorden wegliet, en er in plaats daarvan op wees, hoe de Heere Israël uit Egypte met een sterke hand had uitgeleid (icie vs, 15), maar aan de zaak zelve verandert dit niets. Vooreerst niet, omdat ook hier weer het werken Gods als normatief voor ons menschelijk leven Vv'ordt aangegeven; en ten andere, omdat de uitredding uit Egypte voor Israël, gelijk de verlossing door het Kruis voor ons, de sterkste drangreden is, om ons leven naar Gods leven te regelen en navolgers Gods als geliefde kinderen te zijn.

Staat nu dit uitgangspunt vast; en we zien ia ernste niet, wat er tegen zij in te brengen; dan verschijnt terstond de verklaring van den Heidelberger, al is ze onvolkomen, toch in geheel ander licht, en blijkt ze metterdaad in het rechte spoor te loopen.

Hier op aarde leven we nu itog ons zondig leven; en het zondige van dit leven bestaat juist hierin, dat het niet verloopt naar den regel van het leven Gods. Eens als de zonde niet meer zijn zal, staat dit heel anders te worden. Dar» zal het leven van Gods uitverkorenen zich ongestoord voortbev/egen naar den maatslag en den regel van het leven des Heeren. Nu daarentegen kan dit nog niet. Om twee oorzaken nog niet. Vooreerst niet, omdat het gevolg der zonde nog nawerkt, en ook Gods kinderen nog in het zweet huns aanschijns hun brood moeten eten. En ten tweede niet, omdat Gods genadewerk vóór den dood geen algeheels afsnijding vaa' de zonde teweegbrengt. Een dubbele spaak blijft dus in het wiel of rad onzes levens steken. Een dubbele hindernis staat ons in den weg, en belet ons, ons leven naar den regel van het leven Gods te doen loopen. Ten eerste de slaafsche arbeid die ons om der zonde wil blijit opgelegd, en ten andere de onvolkomenheid van onze verlossing. Hieruit nu vloeit voort dat een kiwd van God op aarde een soort dubbelleven leidt. Eener-; zijds leeft hij nog het leven gelijk het door en om der zonde wille geworden is, en wat ge zijn burgerlijk aardsche leven zoudt kunnen noemen. Maar anderzijds leeft hij toch ook een hemelsch leven, zoo in het verborgene zijner ziel ak in de ure des gebeds en des lofs. Die twee levenskringen zijn nu op niet één punt zuiver te scheiden. Is het goed met u, dan moet tot in uw slaap en in uw droomen het spoor van uw hemelsch leven te volgen zijn. En omgekeerd tot in uw gebed en onder uw gebed zal het aardsche leven zich storend laten gelden. Maar al kunt ge die twee op aarde niet volkomen scheiden, in betrekkeiijken zin kan dit toch wel, en moet het ook. Ge moet altijd bidden; maar dit neemt toch niet weg, dat er op eiken dag enkele oogenblikken meer rechtstreeks voor het gebed zijn aangewezen, en dat andere oogenblikken hiervoor al zeer ongeschikt zouden zijn. Al laat ge dus dien eisch niet los, dat de grondstemming van uw hart al den dag een biddende en dankende stem-, miög moet zijn, toch weet ge zeer goed, • dat er heel wat oogenblikken In uw leven zijn, dat het gebed in u verstomt, en zoudt ge lang niet gaarne die bepaalde oogenblikken missen, die u naar het gebed dringen en er voor geboden zijn. En datzelfde nu v/at bij het gebed zoo duidelijk in het oog springt, geldt voor heel de tegenstelling tusscben-den krifg van-KW bit-jerlijk. j .aardsche en van uv/ geestelijk hemelsch fleven.

Hoog geestelijk opgevat zoudt ge ook hier kunnen zeggen: Mijn hemelsch leven is in al mijn aardsche leven in, en ik heb voor dat hemelscbe leven mijner ziel geen afzonderlijken levenskring noodig. Menig mystiek dweper zegt dit dan ook, maar om door de uitkomst bitter gestraft te worden voor de roekeloosheid, waarmee hij het beter wilde weten dan de Heere, De Heere weet wat maaksel we zijn, gedachtig zijnde dat we stof zijn. Hij weet dat de spanning, om in ons alledaagsche aardsche leven de veer van het hemelsche leven niet te laten verslappen, zeer verre onze kracht Je boven gaat. Deswege heeft Hij ook aan |dat hemelsche leven op aarde, in de kerk |van Christus, een eigen organisatie, een feigen bestand, een afzonderlijk terrein gegeven, waarop het zich uiten kon. Niet, gelijk de dweper beweert, alsof we nu de vroomheid tot de kerk bepaalden, en in de wereld ons geestelijk leven op nonactiviteit zett'en. Dat kan een kind van God niet. Maar wel verlangt hij naar den Rustdag, en zegent hij het leven van Christus' kerk, om op die hoogtepunten van zijn leven telkens v/eer geestelijk uit te rusten, zich geestelijk te laten vertroosten, en zich beter geestelijk te wapenen, ten einde na den rustdag en uit die kerk van Christus weer, met te beter hoop op geestelijke victorie, het leven der wereld te kunnen ingaan. De bedoeling is dus niet een geestelijk leven een enkelen dag in Christus' kerk, en voorts een geesteloos leven zes dagen lang in de wereld; maar omgekeerd een ons verrijken met geestelijk proviand en geestelijk wapentuig op den Sabbath, om met te minder gevaar de zes dagen, die daarna komen, onze pelgrimsreize door dit gevaarlijke leven te kunnen voortzetten.

En zoo nu beschouwd is de verklaring die de Heidelberger ons van het vierde Gebod geeft, volkomen in den haak. De igroote gedachte van dit Gebod is, dat uw imenschelijk leven gaan zal naar den regel van het leven Gods. Dit nu kan, ook bij Gods kinderen, op aarde niet het geval zijn in den gewonen gang des levens; de gevolgen der zonden in den arbeid en de naweeën der inwonende zonde beletten dit. Het eenig mogelijke is dus, dat het hoogere leven een eigen kring te midden van dit aardsche leven vorme, en daartoe gaf God de Heere u zijn kerk op aarde. Allereerst beding van dit gebod is dus dat ia de kerke Gods u een terrein worde aangeboden, dat, in tegenstelling met het burgerlijk leven, u in staat stelle navolgers Gods als geliefde kinderen te zijn, en het werk der verlossing in u voortzet en bevordert. Zeer terecht is dus het eerste waarop dit Gebod dringt: dat Gods kerk onderhouden worde. Niet de kerk als lichaam van Christus, want die is er vanzelf, maar de kerk van Christus in haar uitwendige openbaring, d. w. z. in haar kerkelijken dienst. Is die er in uw plaats niet, dan is er niets dan het burgerlijke en huiselijke leven, en ontbreekt in uw omgeving die eigenaardige kring, die voor het hoogere leven juist in den kerkelijken dienst gegeven Is. Gehoorzaamheid aan dit Gebod eischt dus in de eerste plaats van u, dat ge zulk een kerkelijken dienst, zoo die er is, in stand houdt en er uw winste meê doet; en voorts, dat ge, waar die kring ontbreekt, al uw kracht inspant, om zulk een i'.erkondienst In den naancs des Heeren op te richten.

Maar hier blijft het niet bij. Het is toch niet genoeg, dat dit hoogere leven alzoo een eigen kring hebbe, waarin ge u geestelijk verkwikken en voeden kunt; maar de vrucht van dezen kerkedienst moet ook in uw gewone leven openbaar worden. En daarom volgt er als tweede eisch, dat ge, aldus door den kerkedienst geestelijk gesterkt en gewapend, nu ook alle de dagen uws levens van uw booze werken vieren zult, God in u zult laten werken, en alzoo in dit aardsche leven reeds het eeuwige leven, zij het dan op zekeren afstand, en in beperkte mate, leven zult. Kort saamgevat komt dus de verklaring van den Heidelberger hierop neder. Eisch van dit Gebod is, dat uw leven naar den regel van het leven Gods zij. Dit nu is het uit zich zelf niet. En daarom is het eisch, dat de kerkedienst optrede, om u voor uw hooger leven een eigen kring te scheppen, en in dien kring u te voeden en te wapenen. Maar vrucht van dien kring moet dan ook zijn, dat in uw gewone leven meer van den regel van het leven Gods gezien worde, doordien de zonde worde ingebonden en Gods werk meer in u doorbreke.

Tot zooverre is hierop dus niets aan te merken en gaat deze verklaring van een zeer diepe en j uiste opvatting van het vierde Gebod uit. Slechts één punt had duidelijker moeten uitkomen, er had meer op den ommeloop der dagen naar de orde van het zevental moeten gelet zijn. Een trek van ons menschelijk leven is het, dat we niet altoos gelijk zijn. We worden moede van den arbeid, en dan verkwikt de slaap ons. We worden uitgeput, en dan roept de dorst en de honger om spijs en drank. Dit nu maakt dat we arbeid en slaap niet door elkaar kunnen mengen, en ook dat er afzonderlijke oogenblikken moeten zijn, waarop wij ons voeden. En dit nu gaat ook geestelijk door. Er zijn ook geestelijke oogenblikken dat we ruste moeten hebben, om ons weer te voeden en te sterken, en ge kent het menschenhart niet, zoo ge waant, dat het aldoor, onder den arbeid, zich kan ophouden en verkwikken. Dit nu stelt den eisch, dat er niet alleen in Christus' kerk een eigen kring voor uw hooger leven geboden zij, maar evenzoo, dat er ook in den tijd een vaste indeeling, en in den loop der dagen een bepaalde dag zij, waarop ge die geestelijke voeding meer bijzonderlijk erlangen kunt. En hierop nu, dit moet toegestemd, is door den Heidelberger niet genoeg gelet; want wel spreekt hij van „insonderheyt op den rustdag", maar toch eigenlijk meer als zekere concessie van de practijk, dan wel als uitvloeisel van de ordinantie Gods.

Bezwaar levert dit echter ia het minst niet op; want immers het vloeit vanzelf uit het beginsel, dat de Heidelberger voor dit Gebod aanwees, voort. Moet ons menschelijk leven naar den regel van het leven Gods gaan, en openbaart de Schrift ons, dat in het leven Gods deze rhythmus was, dat Hij in zes dagen zijn werk der schepping voltooide, en daarna rustte van zijnen arbeid, — dan kan het niet anders, o ook wij menschen moesten, als naar den beelde Gods geschapen, op zulk een zeven-

daagschen ommeloop van dagen, én in onze ziel én in ons lichaam zijn aangelegd. Iets wat de kerk dan ook uitnemend begrepen lieeft, door in alle landen en alle eeuwen door den kringloop van zeven dagen vast te houden, en om de zeven dagen een dag te eischen, die geheel zou kunnen gewijd worden aan het leven van Christus' kerk en aan de voeding van het geestelijk leven in Gods kinderen.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vierde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's