Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vierde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXXVIII.

En het zal geschieden, dat van de eene nieuwe maan tot de andere, en van den eenen sabbath tot den anderen, alle vleesch komen zal om aan te bidden voor mijn aangezichte, zegt de Heere. Jes. 66 : 23.

V. {Stot.)

In ons slotartikel op het vierde Gebod bespreken we datgene, wat de Catechismus het eerst noemt, t, w. dat de kerkedienst en de scholen moeten onderhouden worden. Hoe deze verplichting met de letter van het vierde Gebod saamhangt, bleek ons reeds. Het vierde Gebod wil dat uw leven naar den re^el van Gods leven zal gaan. God rustte na den arbeid, zoo moet er dus ook voor u ruste na den arbeid wezen. Deze ïuste God." is geen niets doen, maar een eeuwig bezig zijn in de verheerlijking van zijn Naam; ook voor u moet dus de eeuwige Sabbath reeds in dit leven een begin erlangen. En opdat nu dit hemelsche leven zich niet in nevelen verlieze, maar een tastbare gestalte voor u aanneme, moet reeds hier op aarde in de kerk van Christus een levenskring openbaar worden, die geheel van hemelschen oorsprong is.

Diegenen onder onze broeders en zusters, die min of meer tot het mystieke neigen, mogen deze onderwijzing wel zeer ernstig ter harte nemen. Veelal toch stuit men juist bij deze mystiek gestemde Christenen op zekere onverschilligheid jegens de uitwendige kerk. Dat zijn alles voor hen maar vormen en uitwendige gestalten, die tot de zaligheid niets afdoen. En zoo richt zich dan al het begeeren hunner ziel enkel op het innerlijk goed en op een gevoelige gemeenschap met het Eeuwige Wezen. O de kerk waartoe ze behooren, diep bedorven is, deert hen dan ook niet. Ze wilden het wel anders; maar nu het eenmaal zoo is, zullen zij geen hand uitsteken, om hun kerk tot reformatie te brengen. Desnoods alleen met een boekske in een hoekske, heeft hun ziel lief, en in die liefde genieten ze.

Nu ligt er natuurlijk in deze warmte van het mystieke leven iets, dat u weldadig aandoet, en een godsvrucht, die aan deze heilige mystiek gespeend is, verdort of versteent. Alle religie is nu eenmaal mystiek in den wortel, hoe er vooral geloofsmoed, hoe er geloofskracht en geloofsvreugde kan wezen zonder mystieke vereeniging van de ziel met Jezus, verstaan we niet. Niemand komt tot den Vader dan door hem; en hoe wilt ge dan de gemeenschap met het Eeuwige We/en gevoelig aan uw siel smaken, zoo er geen mystieke liefde voor Jezus in uw ziel brandt? Maar zoo onomstootelijk waar als dit is, even waar blijft feet, dat het óns niet is toevertrouwd, om in deze mystiek der godsvrucht het rechte pad en het juiste spoor te vinden. Vandaar dan ook, dat de historie der kerk van alle eeuwen geleerd heeft, hoe mystiek gestemde zielen, die op eigen, wieken dreven, telkens en telkens weer in allerlei ketterij en zelfs in allerlei zedelijke dwaling vervallen zijn; en hoe de kringen, waarin deze mystieke eigendunkelijkheid den boventoon voerde, bijna alle ten slotte verloopen zijn in vrijgeesterij en ongebondenheid. IJver daarom met heel uw hart naar een diep mystiek leven van uw ziel met uw God in Christus; maar blijft er vroom bij; ea immers alle vroomheid bestaat allereerst hierin, dat ^e ook bij deze pystiek niet uw eige-i pad kiest, maar gaat in de wegen des Heeren, Deze zijn wegen nu heeft de Heere u in zijn Woord voorgeteekend; en gezond kan de mystiek van uw hart dus dan alleen blijven, als ge aan dat Woord u onderwerpt. Eerste eisch nu van dat Woord is, niet dat gij „geniet", maar dat ook door u uw God verheerlijkt worde, en dat wel verheerlijkt op de wijze, die Hij zelf u voorteekende. Want al schijnt het nog zoo diepzinnig, en r.og zoo geestelijk, om inwendig allerlei zalige genietingen te doorleven, zoo dit geestelijk genot voor u hoofdzaak wordt, en de verheerlijking van Gods naam niet de eerste plaats in uw overdenkingen blijft innemen, is uw godsvrucht zelfzuchtig, en mist ze datzelfverloochenend karakter, dat niet vraagt: Hoe zal ik het goed hebben.', maar heel anders: Hoe het mij ook ga, laat mijn God de eere toekomen. „Tot het Wooiden het Getuigenis, zoo ze niet naar dit woord spreken zullen, zoo zal het zijn, dat ze geen dageraad hebben zullen", blijft dus de teugel die ook aan de mystiek van ons hart moet aangelegd. En nu het Gode eenmaal beliefd heeft zijn kerk niet enkel een geestelijk, maar ook een uitwendig bestaan te geven; in die uitwendige kerk zijn dienst in te stellen; en het zijn kinderen op aarde op te leggen, dat ze dezen kerkedienst in stand en zuiver houden zullen, kan geen mystiek hoe innig ook, één enkel kind van God van deze verplichting ontslaan, en wie er zich zelf van ontslaat, is Gode niet gehoorzaam.

Dit wordt nu in het minst niet gezegd, om aan dorre uitwendigheid boven de bezielde warmte des gemoeds zekeren triumf te verschaüfsn. Een kerk die dor is, gleed af van haar geestelijk fundament. Doel van ons schrijven is juist omgekeerd, om die broeders en zusters, die door genade rijker aan inwendig leven zijn, hun verplichting te doen beseffen, om zich niet van de uitwendige kerk, om haar gemis aan warmte, af te wenden, maar juist door den gloed van hun eigen hart het kerkelijk leven te verdiepen en te verwarmen. Op aarde blijven ook de geestesgaven gedeeld. Aan den een geeft de Heere meer klaarheid van belijdenis, aan den ander meer gloed in de ziel, en het is juist door de bijeenvoeging van deze beide elementen, dat het rechte leven der kerk opbloeit. De mystieke ziel kan de gemeenschap niet missen met de .nannen aan wie meer klaarheid geschonken is; en de zuiverder kenners der waarheid kunnen de gemeenschap met hun mystieke broeders niet derven. Beiden heeft God saamgevoegd, en daarom mogen ze zich niet van elkander scheiden. Gehoorzaamheid is beter dan offerande, en wie zich eigendunkelijk afscheidt van die broederen, aan wie andere gaven geschonken zijn, berooft zich zelven én zijn broeder, en wandelt nier in de gehoorzaamheid des geloofs. Zie dan ook maar, hoe schoon onze Catechismus beide saamvoegt: eenerzijds het mystieke element: »God in ons werken laten en alzoo den eeuwigen Sabbath in dit leven aanvangen; " maar ook anderzijds, en zelfs in de eersie plaats genoemd, den eisch der Waarheid: Kerke dienst en scholen onderhouden en acht geven op het Sacrament en de Christelijke handreiking.

Dat hier au de seho& n. oij worden genoemd, houdt veel meer in dan men gemeenlijk denkt. Blijkens Ursinus' Sehatbaek ziet dit Scholen in de eerste plaats op de Universiteiten, en niet, gelijk men den laatsten tijd wel eens wat eenzijdig gemeend heeft, op het Christelijk onderwijs der jeugd. Toch ligt er, wel bezien, beide in, mus men maar eerst op den wortel der zaak terugga.

God heeft, uit ontferming te onswaarts, zijn Waarheid geopenbaard; maar die Waarheid heeft Hij aan de wereld geschonken in een Schriituur, die vooreerst in ons geheel vreemde talen vervat is, en ten andere ons die Waarheid niet geeft in dien gereeden vorm, dien wij voor ons menscheiijk bewustzijn noodig hebben. Hiermee is nu natuurlijk niet gezegd, dat iemand die deze vreemde talen aanleert, en voorts onderzoekt hoe de kerk uit deze goudmijn van het Woord allengs de Waarheid opgedolven heeft en ze in een vorm goot, gelijk ons bewustzijn dien van noode heelt, reeds daarom geacht kan worden Gods Waarheid te verstaan. De natuurlijke raensch verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn; en een jong man, d.e den Dienst des Woords begeert, en acht dat zijn uitwendige studiën hem daartoe reeds genoegzaam bekwamen, vergist zich ten eenemale. Wie a leen maar de hoogeschool op aarde bezoek"^, en vreemdeling blijft in de hoogeschool des Heiligen Geestes, dreigt aan zijn gemeente steenen Woor brood te geven. Maar zoo sterk we dit op den voorgrond stellen, even steilig dient uitgesproken, dat bij het omgekeerde evenmin heil is te vinden.

Er zijn er namelijic, die zich inbeelden, dat innerlijke geestelijke verrij^^ing hier volstaan kan, en dat wie de hoogeschool des Geestes kent de hoogeschool op aarde kan voorbijgaan en verachten. En dit nu is als regel stellig onwaar en gaat lijnrecht tegen de Heilige Schrift in. Let wel, we zeggen als regel. Dat er tocli uitzonderingen bestaan, en dat het den Heere een enkel maal, ta& r den nood der tijden belieft, op zeer bijzondere wijze aan dezen of genen van zijn kinderen, niet alleen geestelijk inzicht, maar ook inzicht in het Woori en gave der sprake te verkenen, mag zoo weinig geloochend, dat onze Gereformeerde kerken in het bekende Art. VIII dit veeleer uitdrukkelijk erkend, en nooit geaarzeld hebben den toegang tot den Dientt des Woords te ontsluiten voor een iegelijk in wien metterdaad deze singuliere ga\^en door God aan zijn kerk bleken gegeven te zijn. Een niet zoo kleine lijst ware dan ook op te maken van mannen, die in den loop der eeuwen, aldus begaafd waren, en op zeldzame wijze Gods kerk gesticht hebben. Een feit dat reeds daarom vermelding verdient, omdat hst noodzakelijk den hoogmoed en de zelfverheffing neerslaat, waarmee sommigen zit h op hun studie en kennis van talen verhoovaardigen. Alle hoogheid is den Heere onzen God een gruwel, en gelijk de man van studie er van Godswege gesteld is, om alle geestelijke zeifinbeelding te beschamen, zoo staat er de man van singuliere gaven, om de mannen van studie er aan te herinneren, dat ze in zichzelven niets zijn. Onder die voorbehoud staat het echter vast, dat opvoeding aan beide boogescholen regel moet zijn. Bijna alle mannen van kracht, die God de Heere in den loop der eeuwen aan zijn kerk geschonken heeft, en met 1IJ.WS ook onze beroemde Geicffjsmeerde godgeleerden, zoo hier als ia Engeland, een Calvijn en BuUinger, een Voetius en WalaeUs; een Perkins en Owen, een Brakel en a Marck, een Comrie en Saiijtegelt, en wie al niet, zijn én uitwendig op de aardsche hoogeschool én inwendig op de hoogeschool des Heiligen Geestes gevormd. En het is uit dien hoofde, dat de Catechismus het zoo stellig op den voorgrond plaatst, dat ook de Scholen moeten onderhouden worden.

De Wederdoopers hebben dit steeds ontkend, en het is juist tegenover hun dwaling, dat onze Gereformeerde kerken dit steeds aan de gemeente inprentten. Wat toch is de zaak.' Het had ja kunnen zijn, dat het Gode beliefd had, om zijn rijk van Genade geheel buiten het rijk der Natuur te plaatsen; juist datgene wat de Wederdoopers altoos drijven. En dan natuurlijk zouden de kindaren Gods niets met menschelijke studie, met wetenschap, of geleerdheid van doen hebben gehad, en zouden ze in hun Bijbel de waarheid in klaren gereeden vorm hebben gevonden, zoodat ze, zonder verdere studie of nadenken, de woorden der Schrift slechts hadden te herhalen. Maar dit heeft God den Heere nu eenmaal niet beliefd. Het rijk der Genade sluit zich overal aan het rijk der Natuur aan. Het is de gevallen Adam die wordt opgericht. Het is de verdorven natuur die hersteld en herschapen wordt. Dienovereenkomstig nu is de waarheid wel in de Schrift als in een goudmijn neergelegd, maar ze moet er uit opgedolven, en studie en wetenschap moeten haar dienst doen, om dit groote werk te voleinden. Vandaar dan ook, dat onze Gereformeerde vaderen geen scholen aiieen voor de opleiding van predikanten hebben gesticht, maar óterk aandrongen op het openen van boogescholen, waar alle „vrije consten en wetenschappen" in de vreeae des Heeren otiderwezen werden. Ds kerk van Christus moet met eere haar hoofd in de wereld kunnen opheffen, en dit kan ze dan alleen, zoo ook de Christenheid in alle vak van wetenschap de Waarheid Gods belijdt en ia alle studie mtê arbeidt. Dressuur, een klaarmaken van predikanten, is voor onze vaderen nooit het doei geweest, v/aarop ze afgingen. Hun scholen moesten ia alle kennis van studie uitblinken, en het was op zulke scholen, dat de aanstaande Dienaren des Woords gewapend moesten worden, om, als dienstknechten Gods, Hem in het midden der gemeente te verheerlijken.

Doch juist op dit standpunt gevoelt men dan ook, hoe het dusgenaamd „Christelijk onderwijs" voor de jeugd, krachtens ditzelfde beginsel in dat „oti des houden van de scholen ligt opgesloten." Irimers ais in de kerke Gods de prediking der Waarheid •U'fgaat, moet er niet alleen iemand zijn, 'die spreekt, maar moeten er ook zijn die 'ihooren. Ea dit hooren nu gaat niet, tenzij \ de hoorders van der jeugd af in de paden |der waarheid onderricht zijn. Hooren toch in de kerk is niet maar een aanhooren, maar een volgen kunnen van wat gesproïken wordt; een indringen in wat men hoort "met heel zijn bewustzijn; en alzoo met den prediker geestelijk medeleven. En dit nu is onmogelijk, als onze kinderen heidensch worden opgevoed, en dan eens per Zondag in een geheel andere wereld van gedachten verplaatat wordea. Zulk een on voorbei eïd gehoor hoort wel klanken, maar verstaat 5 niets. Men zit er bij, maar leeft er niet in | mede. En het rampzalig gevolg is dan, \ dat de prediker, om niet over zijn gehoor J heen te spreken, altoos bij de eerste beginselen moet blijven; niet tot de volmaakt-' heid kan voortvaren; en alzoo ten slotte hol en vervelend wordt. Voor den rechten . bloei der predikatie is het dus niet alleen noodig, dat er scholen zijn waar de predikers leeren prediken, maar evenzoo scholen, waar de hoorders leeren hooren.

Doch er is meer. Er mag in de kerk geen priesterlijke tyrannie heerschen; gehandhaafd moet de vrijheid der kinderen Gods. En ook die vrijheid nu gaat te loor, als de leden der kerk niet zelf in staat zijn, om de Schrift zóó te lezen, dat ze haar zin leeren verstaan, en zich ook door de lectuur van geestelijke geschriften oefenen kunnen. Rome toont wat er zonder lectuur der leden, van de gemeente wordt. Gemis aan goede Christelijke scholen kweekt clericalisme; dat booze kwaad, waartegen heelde Gereformeerde kerk in alle landen zoo energiek en moedig optrad. En eindelijk, li^p de Dooper uit de wereld, de Calvinist wilde juist in de wereld zijn God verheerlijken. Dus is het ook voor de gemeenteleden noodig, dat ze door goede oefening in hun jeugd bekwaamd worden, om in allerlei ambacht en .officie waardiglijk en met kennis van zaken te kunnen optreden; en ook daarvoor is het noodig, dat ze in hun jeugd in degelijke burgerlijke kennis behoorlijk onderricht worden, om straks in het midden der maatschappij een eere van Christus te zijn. Elk kind van God, dat ia zijn vak uitmunt, is een eere voor Christus' kerk.

Dit gaat zelfs nog dieper, zoo ge op het > woord onderhouding en op de Christelijke •• handreiking let. De kerkedienst kost veel geld, vooral zoo ge de dure zending er bij rekent. Nu kan men dit geld welopbedeleii, en vragen dat Joden, Roomschen en pngeloovigen in de rijksk.-is geld voor onze kerken starten, en dat wij ons van hun geld betalen laten; maar ei.? enlijk duldt toch de eere van Christus' kerk dit niet. Het maakt de kerk van Christus afhankelijk van de ongeloovige staatsmacht. Het staat aan de doorgaande zuivenng en reformatie der kerk in den weg. En hst voedt op ongelooflijke wijze het clencalisme, doordien het de predikers, als doDr den Scaat bezoldigd, buiten de gemeente plaatst. De historie toont dan ook dat niets zoo zeer de kerk bedorven heeft, als juist dat vreemde geld, die van den S> aat ontvangen aalmoes. De eerste Christenen dachten hier dan ook niet aan, ze betaalden alles zelf. Onze kerken onder het Kruis in de l6e eeuw dêdtn evenzoo. En die kerken die in onze dagen weer tot geestelijken bloei kwamen, volgenden denzelfden stelregel.

Maar natuurlijk, dan moet er heel wat geld saamgebtacht; naar men gewoonlijk berekent, door eikaar ƒ6 per hoofd, waar voor School en Zending dan nog minstens ƒ4 per hoofd bijkomt; natuurlijk dekindelen en de armen meegerekend I.) Hoe nu

1) Een kerk van duizend zielen heeft minstens / 6000 voor haar eeredienst; en diaconie, eu ƒ 4000 voor school en zending noodig.

aan dit geld te komen? Natuurlijk kan dit geld niet anders komen dan van de jaarlijksche inkomsten der gemeenteleden. Het geld moet in de burgermaatschappij verdiend en gewonnen worden. En nu is de schoone regel van het Calvinisme deze: Uw kerk moet door de predikatie haar leden verheffen en bezielen ook in de waarneming van hun goddelijk beroej). Uw leden moeten als goeds Calvinisten door getrouwe plichtsbetrachting, door meerder ijver, door meer hun hart op hun werk te zetten, meer verdttnen dan anderen. En het is nu juist uit die meerdere verdienste dat het geld moet komen, om uw kerkediensf en wat er bij hoort ia stand te houden. Deugdelijke predikatie moet ona Calvinisten soberder en zuiniger maken, zoodat we meer oveihouden. Ze moei ons S).aarzaam en zuiiiig doen huishouden. En aldus moet door meerdere verdiensten en minder uitgaven overvloedig geld voor den Dienst des Üeeren bescaikbaar komen. WAAX jui^t ddarom moe en dan ook de ^cnuicn onderhouden; scholen practisch en degelijk, op Gtiefor— meerden grondslag ingericht en in staat om de leden der genieei.te u bekwamen voor hun optreden in de maatschappij, Zuo hangt dus al les samen. De kerk moet de scbolen, niet stichten, noch ook zelve houden, maar haar bloei en deugdelijkheid bevorderen; en omgekeerd moet weer de school een der middelen zijn, om den kerkedienst financieel mogelijk te maken, en de predikatie op goede hoogte te houden.

Van den kerkedienst, zelven handelen we bij dit gebod niet. Dit is geschied bij het leerstuk der Kerk en bij dat der Sacramenten. En ook bespreken we hier niet den Christelijken dienst der Barmhartigheid, omdat deze deels bij het leerstuk der Kerk thuishoort, en deels later ter sprake komt bij het achtste Gebod. Slechts zooveel zij hier, wat het laatste punt aangaat, uitgesproken, dat het Calvinisme niet rekent op het eigenlijke pauperisme in eigen boezem, omdat goede deugdelijke predikatie, doortastende kerkregeering, en een goede school, zoogoed als alle pauperisme onder de leden der gemeente onmogelijk moet maken. In eigen boezem moet eigenlijk alleen te zorgen zijn voor hulpelooze weduwen en weezen, en voorts voor hen, die door ziekte of ongeval tijdelijk in nood verkeeren. Maar wel ligt het op onzen weg, ook te gorgen voor hen die buiten zijn, en gelijk Jezus het land doorging om te zorgen voor blinden en dooven en kranken en die van den duivel bezeten waren, en om hongerigen te spijzigen, zoo behoort ook nu de kerk van Christus in het midden der maatschappij te staan als een weldoenster van wat in armoede verzonk en als een helpster van wat lijdt en ongelukkig is. En al is nu ook ons bekend, hoever we van dit ideaal nog af zijn, toch moet steeds weer op dit ideaal gewezen worden. De predikatie moet meer nog dan de diaconie de armoede in eigen boezem te keer gaan, en de vrucht der predikatie moet meer en meer worden, dat de Calvinisten ook in hun wereldsch beroep goede zaken maken, en alzoo de middelen erlangen, om door ruime milddadigheid de eere van Christus in de wereld op te houden. h h

En al is de predikatie thans nog zoover niet en al mist ze nog veelzins die macht, ze gaat toch vooruit. Het besef, dat de predikatie geen oefening van een oefenaar, noch ook een eindelooze repetitie moet zijn van wat ieder weet, maar eert kracht, die het leven der gemeente omzet, wint toch allengs veld. Ook wat de predikatie betreft, gaan we weer uit den dood in het leven. h o z v w d w z r o

Kome die krachtige predikatie meeren meer. Niet een predikatie die pikant of interessant wil zijn, en zich daarom opsmukt met allerlei verhaal en anecdote; maar een predikatie die van denken en doordenken, die van diepte des mystieken levens, maar ook die van kennis des Woords en kennis der geestelijke en maatschappelijke nooden getuigt. En worde zoo allengs de toestand herboren, waarnaar we op weg zijn, maar die nog niet bereikt is, dat eiken Zondag als een stemme Gods en niet eens menschen door alle kerken uitga, om als een tweesnijdend zwaard te wonden, om als een hamer alle hoogheid neer te slaan, en met eewige armen der onferming te ondervangen al wat door zonde of door lijden inzinkt.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vierde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's