Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vijfde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vijfde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXÏX.

ZOIVDAGSAFOEELINQ

Een ieder zal zijne moeJer en zijnen vader vreezen, en mijne sabbaten houden: k ben de Heere uw God! Lev. 19 : 3.

I.

Het vierde en vijfde Gebod hooren bijeen, én zakelijk, omdat beide op ons menschelijk saamleven doelen, én in den vorm, omdat beide positief ? ijn. Dit laatste blijkt uit de eigen bewoordingen van beide geboden. Terwijl toch alle overige acht geboden iets ï^^rbieden, en daarom aanvangen met: y, Gij zult niet" het ben deze twee dit gemeen, dat ze niet iets w^bieden, maar f^bieden, en daarom in geheel andere woorden staan uitgedrukt. > Gedenk den Sabbatdag" in het vierde, en zoo hier: y^Eer uwen vader en uwe moeder." Reeds docr den vorm zijn dus deze twee geboden van alle overige geboden onderscheiden, en met elkaar in zeker verband gezet.

Doch ook wat den inhoud betreft hooren ze bij elkaar. Is toch in de eerste drie geboden volledig onze verhouding tot den Heere onisen God voor ons persoonlijk leven geregeld; en regelen de straks volgende geboden onze verhouding tot onzen naaste, van geheel ander karakter zijn het vierde en vijfde Gebod. Deze geboden strekken, niet, om, gelijk de eerste drie, 'toch de eere Gods tïgenover onze aanranding • te verdedigen; en evenrcin om, gelijk Gebod 6 — 9, onzen naaste te verdedigen tegen onze aanranding van zijn persoon cu recht; maar om, heel anders, voor onze menschelijke saamlevlng het richtsnoer en de bindende autoriteit aan te wijzen. Het vierde Gebod wijitons dat richtsnoer voor ons menschelijk saamleven aan in het voorbeeld van het Goddelijk leven; gelijk God rustte, zoo zult ook gij rusten op den Sabbat, En het vijfde Gebod spreekt niet van het richtsnoer, maar wijst de autoriteit aan, waardoor pns menschelijk leven zal zijn saèmgebonden. Opmerking verdient het dan ook dat in Leviticus 19:3 juist deze twee geboden nog eens saarogekoppeid en in één adem herhaald worden, als het daar heet: Een ieder zal zijne moederen zijnen vader vreezen en mijne Sabbaten houden. Ik ban de Heere uw God". Zelfs is, nu ze hier niet in het verband met de overige acht geboden voorkomen, maar bijna los op zichzelf staan, de orde hier omgekeerd, en gaat het vierde Gebod voorop; en wordt en dit gebod de moeder vóór den vader genoemd, ..

De veel besproken vraag, of het vijfde Gebod bij de eerste of bij de tweede tafel der Wet hoort, valt hiermee weg; en zelfs ware het te wenschen geweest, dat men deze vraag nimmer in dien vorm had opgeworpen. Recht en aanleiding tot die vraag zou alleen dan bestaan hebben, zoo uit de Heilige Schrift bleek, dat de splitsing der geboden naar de tv»ee tafelen op hun inhoud doelde. Doch dit is niet zoo. Er staat geen woord van; en de veel breed ere bewoording van de eerste geboden, in vergelijking met de zeer korte uitdrukking van de laatste, maakt dit zelfs onwaarschijnlijk. Neemt men toch twee gelijke tafelen, en plaatst men op de ééne de eerste vijf en op de andere tafel de tweede vijf, zoo moet ge op de eerste tafel zeer gedrongen en in elkander schrijven, en kunt ge de tweede tafel op verre na niet behoorlijk met het schrift vullen. Het kan dus zeer goed zijn, dat op de eerste tafel slechts de eerste drie, en op de tweede tafel de laatste zeven hebben gestaan ; vooral zoo men bedenkt, dat in het Hebreeuwsch oudtijds, gelijk in alle oude talen.alles achter elkaar werd doorgeschreven; dat er geen nummers noch indeelingen bij stonden; en dat de teekens die thans in den Hebreeuwschen Bijbel de tien geboden vaneen scheiden, er eerst later door de rabbijnen zijn bijgezet. In dien ouden vorm nu vullen de eerste drie geboden, met den aanhef van de Wet, negen regels, tegen de zeven laatste ruim tien. Een indeeling die dus practisch, zoo beide tafelen, gelijk ondersteld wordt, even groot waren, zeer goed uitkomt. Zelfs het vierde Gebod kan moeielijk op de eerste tafel gestaan hebben, daar dit gebod alleen reeds zes regels vult. En nog erger wordt natuuriijk de ongelijkheid, zoo men ook het vijfde Gebod bij de eerste tafel voegt. Dan toch zouden er in doorloopend Hebreeuwsch schrift op de eerste tafel ruim zestien regels gestaan hebben, tegen op de tweede tafel nog geen drie; wat niet is aan te nemen. P-Ien hechte er daarom niet te veel aan, dat onze Catechismus in Vraag 96 de oude voorstelling van deze zakelijke indeeling naar de twee tafelen no? volgt. Dit namen onze kerken .oudtijds - loo uit dê kerkelijke traditie over, en het denkbeeld van een indeeling, niet naar den inhoud der geboden, maar eenvoudig naar de plaatsruimte, kwam bij niemand op.

Deelt men daarentegen zóó in, dat men zich de eerste drie geboden op de eerste tafel denkt, en dan de zeven overige op de tweede, dan komt op beide tafelen bij^a even veel te staan; en verkrijgt men toch een indeeling, die volstrekt niet geheel buiten den inhoud omgaat. Dan toch stonden op de eerste tafel alleen die drie geboden, die onmiddellijk en rechtstreeks onze verhouding tot het Goddelijk Wezen regelen; terwijl op de tweede tafel dan zeven andere geboden komen te staan, die alle zien op het menschelijk leven. Eerst het vierde en vijfde Gebod, die voor ons menschelijk saamleven de algemeene fundamenten aanwijzen; en daarna de geboden, die over en weer de verhouding tusschen den mensch en zijn naaste en van den mensch tegenover zich zelven regelen.

Komt ge toch aan de eischen van het menschelijk saamleven op aarde toe, dan hebt ge vanzelf op drie dingen te letten. Ten eerste op de ftmdamenten, waarop deze saamleving rust. Ten tweede op hetgeen in dit menschelijke saamleven de ééa tegenover den ander heeft in acht te nemen. En ten derde op hetgeen in die menschelijke saamleving een ieder heeft te doen met opzicht tot zichzelf. Welnu, juist die drie dingen worden dan ook v/erkelijk in de laatste ? : even geboden geregeld. Gebod vier en vijt leggen vcor alle menschelijke saamleving het fundament. Gebod zes, zeven, acht en negen regelen onze wederzijdsche verhoudingen. En Gebod tien geeft het richtsnoer aan van onze gedraging ten opzichte van onszelf. En ook de volgorde is dan juist wat ze zijn moet. Immers, hetgeen waardoor de menschelijke saamleving met het Eeuwige Wezen verbonden is, ligt juist in de fundamenten, die Hij, de Heere onze God, voor die saamleving gelegd heeft. Het is dus volkomen rationeel, dat eerst de geboden komen, die onze verhouding tot het Eeuwige Wezen regelen; daarna de geboden, die i ons aanzeggen welke fundamenten van Godswege voor onze menschelijke saamleving zijn verordend; en dat eerst alzoo de overgang wordt gemaakt tot onze verplichting jegens onzen naaste en jegens onszelven. Ge krijgt dan deae juiste volgorde. Eerst de drie geboden, die u aan uw God verbinden. Dan de twee geboden (4 en s) waarin God zelf het fundament voor uw menschelijke saamleving legt. Daarop de vier geboden, die u uw plichten jegens uw naaste voor. schrijven. En ten slotte in het tiende Gebod de levensregel, dien ge met opdcht tot u zelven hebt te volgen. Waarbij ten slotte nog zij opgemerkt, dat het vierde Gebod zeer juist aan het vijfde voorafgaat, en het vijfde cp het vierde volgt. Immers in het vierde is het aanknoopingspunt: /^^^ Goddelyk voorbeeld, dat dus volgen moet op de drie geboden, die op den Heere onzen God zien; en in het vijfde Gebod is het aanknoopingspunt: Uw vader en uzve moeder, die uw oorsprong zijn voor dit aardsche leven. Het vierde Gebod staat dus nauw in verband met de geboden, die de liefde voor God prediken; en het vijfde Gebod is meer saamgevlochten met de geboden die op onze aardsche gemeenschap zien. Alzoo eenerzijds de geboden, die op God, en anderszijds de geboden die op ons aardsche leven doelen, en tusschen dis beide in het tweetal, dat ons thans bezig houdt; en wel zoo, dat het vierde Gebod zich met het aangezicht naar de vier die voorafgingen, het vijfde meer naar de vier die volgen keert,

Intusschen leide niemand hieruit af, dat we uit het vijfde Gebod de majesteit des Heeren, die op vader en moeder is gelegd, zouden willen uitnemen, om vader en moeder hier alleen in hun menschelijke persoonlijkheid te laten optreden. Reeds de woorden zelve in het gebod verbieden dit. Waar toch in Exodus staat: 'Eer uwen vader en uwe moeder", staat in Lev. 19 : 3: Gij zult uwe moeder en uwen vader vreeze? i; " en zoowel dit vreezen, als ten deele ook dit eeren staat in het Hebreeuv/sch uitgedrukt met een woord, dat eensluidend is met de vreeze, die we den Heere onzen God hebben toe te brengen. Op grond hiervan verwerpen we dan ook elke voorstelling, die in dit gebod niets anders leest, dan alsof de Heere de ouders tegenover de kinderen in bescherming narr, en van de kinderen vergt, dat ze, als vergelding voor de liefde, die ze van vader en moeder ontvingen, hun op hun beurt liefde en trouw bewijzen zullen. ~'c A-> •

Bovendien zou deze geheele opvatting lijnrecht indruischen tegen het karakter van de Tien Geboden. Het karakter dier geboden is toch, gelijk Calvijn reeds opmerkte, dat ze één bepaalde zaak, of één bepaalde overtreding met name noemen, maar om la dit ééne genoemde alles saam te vatten, en er alles onder te begrijpen, wat er in den wortel van ons zielsleven mee saamhangt. God, verbiedend-; den doodslag, veroordeelt ook den wortel van den doodslag in nijd of haat. God, verbiedende de echtbreuk, gaat door zijn heilig gebod tegen alle onkuischheid in. God, verbiedende den diefstal, bestraft alle zonde, die saamhangt met de verwerving of het bezit van het aardsche goed. Ge moogt dus geen der geboden beperken tot die ééne zaak die er met name in genoemd wordt, maar ge zult elk der geboden zóó opvatten, dat er tevens onder begrepen zij, al wat principieel met die ééne genoemde zaak saamhangt. Het is daarom dat we ook bij het Sabbatsgebod er zoo nadruk op legden, dat men bij dit gebod toch niet uitsluitend op den Sabbat zou letten, maar op de inrichting van geheel ons leven naar het richtsnoer van het leven Gods. Altoos naar den regel: Gelijk Hij rustte, zoo ook gij. En in verband hiermee nu zoudt ge de diepe en ver strekkende beteekenis van het vijfde Gebod geheel miskennen, zoo ge bij de uitlegging van dit gebod eeniglijk op vader en moeder zaagt, ea verzuimdet door te dringen tot het algemeen beginsel, waarvan dit gebod uitgaat. Dit algemeen beginsel nu is hier, & èi niet de ééne mensch los naast den ander staat, maar dat msnsch en mensch door God in verbanr5_^is gezet; en dat Hij, waar menscliea saara verbonden worden, en er aJ'aoo een menschelijke samenleving ontstaat, onder menschen een autoriteit heeft opgericht, die Hij om der zonde wil op menschen gelegd heeft. Zeer juist zag dit onze Catechismus dan ook in, die hier volstrekt niet alleen van vader en moeder spreekt, maar het vijfde Gebod uitbreidt ^., tot allen die het God beliefd heeft over mij te stellen, "

Hetzelfde blijkt ten slotte evenzoo uit de belofte die aan dit gebod verbonden is. Die belofte luidt: pdat uwe dagen verlengd worden in het land dat u de Heere uw God geeft. Deze "belofte nu zou geen klem op uw conscientie hebben, zoo ze uitsluitend moest opgevat in den zin, dat een gehoorzaam kind ©ud zou worden en een ondeugend kind jor.jj zou sterven. Dit kan niet de wezenlijke beteekenis dezer woorden zijn voor ons, die in deze woorden een door God gegeven belofte zien; want een ieder weet hoe God de Heere gedurig zeer gehoorzame hinderen vroeg naar zijn hemel oproept, ea zeer ondeugende kinderen tot hoogen leeftijd Jaat komen. En het kan evenmin de beteekenis der woorden uitputten voor hen, die in de bewoording dezer wel een door Mozes gekozen formulier zien; want Mozes was geen idioot die niet jarenlang ia Egypte en Midian had opgemerkt, hoe ongelijk de dood tusschen goede en slechte kinderen rondwaart. We v/eten daarom zeer goed, dat het gebod in den tweeden persoon enkelvoud geschreven is, en dat met name in Deut, 6:2 de strekking van deze belofte ook op den enkelen persoon wordt tsegepast; iets wat saamhangt met de symbolische beteekenis van Israels volksstaat. Maar toch, die belofte pakt niet, en ze spreekt u niet toe, zoolang ge uw kinderen tot gehoorzaamheid poogt op te wekken door het vooruitzicht, dat ze dan niet vroeg sterven zullen. Zóó opgevat wordt dit door de dagelijksche ervaring gedurig weersproken; en al boezemt het vermetele spreekwoord »Onkruid vergaat niet" ons slechts weerzin in, toch kunt ge het feit niet loochenen, dat veel booze deugnieten oud en welbedaagd worden, en dat omgekeerd veel teedere, vrome jongelingen en jongedochters reeds zeer vroeg uit dit leven werden afgeroepen. Hoe ge u dan ook met eerbied voor God buigt, zóó opgevat, blijft toch een stem in u tegen dit gebod inroepen, en kunt ge de overtuiging niet van u zetten, dat dit gebed niet waar is en deze belofte niet uitkomt. Dit wordt niet in vermetelheid, maar in oprechtheid gezegd. Ook in het heilige moet er niets op den bodem van ons hart tegen den Heere onzen God en zijn hoog gebod blijven liggen. Heel anders echter komt én dat gebod én deze belofte voor u te staan, zoo ge teruggaat op het beginsel van dit gebod; er alzoo in ziet ejn der beide fundamenten die God onder onze menschelijke saamleving gelegd heeft; en wel, meer bepaaldelijk dat fundament, waardoor Hij de onmisbare auioriteit voör en in onze meu-' scheïijke saamleving heelt ingesteld. Dan toch wnrdt . hier Israel als volk, als natie toegesproken; en wordt tat dit volk van Israël gezegd, dat het zijn saamleving als volk fundeeren zal op de van Godswege ingestelde autoriteit, die haar uitgangspunt neemt in het vaderlijk gezag; en zulks onder de betuiging, dat het hiervan in de eerste plaats zal afhangen, of Israels volksstaat, en Israels leven als natie kort of lang van duur zal zijn. Nu zijn er tusschen den uittocht uit Egypte en de wetgeving op Sinai eenerzijds, en anderzijds de verwoesting van Jeruzalem, die eerst definitief aan Israels volksstaat een einde maakte, ruim vijftienhonderd jaren verloopen. Een tijdperk waarin Israël wel allerlei jammer onderging, en gedurig in zijn onafhankelijkheid beperkt werd, maar dan toch een tijdperk waarin het aldoor als volk zich staande hield; niettegenstaande de ballingschap, en de vreemde opperheerschappij, zijn eigen nationaal karakter bleef in stand houden; en altoos ten slotte v/eer als een eigen volk door zijn overheerschers erkend werd. Eerst de verwoesting van Jeruzalem, zeventig jaren na Christus' geboorte, maakte hier een einde aan. En dit tijdperk van vijftienhonderd jaren (c. 1450 vóór Christus (ot 70 na Christus) het is voor het in stand blijven van een volk als zoodanig metterdaad zeer lang. Het machtige Romeinsche rijk hield het, alles saamgenomen, nauwlijks duizend jaren uit; de meeste Oostersche rijken telden hun leven meest bij enkele eeuwen. De oudste staten van het tegenwoordige Europa kunnen, hoe ver ze ook in de historie terug gaan, op geen hopger ouderdom dan van duizend jaar bogen. En bijna het eenige voorbeeld van een volksstaat, die het Israël afwint, vindt ge in China, dat reeds ver over de twee duizend jaar leeft, en zoo ge de eerste beginselen van dat' machtige rijk meerekent, een nog veel ouder historie heeft aan te wijzen. Maar wel verre van tegen het vijfde Gebod te pleiten, wordt juist door dit voorbeeld van China de waarheid van het vijfde Gebod op merkwaardige wijze bevestigd. Het is toch bekend, hoe in geen land ter wereld zoo sterk als in China juist dat vijfde Gebod in eere wordt gehouden. Wie in onze Indien met het leven der Cbineezea bekend is, weet dit uit eigen aanschouwing, en veel sterker nog merkt men dit in het eigenlijke China. Het vaderlijk gezag is onder de Chineezen hooger in eere dan in eenig ander land, en al i3 een Chinees veertig of vijftig jaar geworden, toch zal hij in tegenwoordigheid van zijn vader niet gaan zitten, tenzij deze hem hiertoe uitnoodigt, noch ook zijn vader in de rede vallen, alvorens deze heeft uitgesproken. Wat natuurlijk niet zeggen wil, dat er ook in China geen brutale kinderen zijn; maar bedoelt, dat de publieke opinie in China den eerbied van het vaderlijk gezag zoo hoog stelt, dat zïchzeiven onteert, wie tegen dat gezag ingaat.

Israël heeft zich niet in die mate als de Chinees onder dat vijfde Gebod gebogen. Denk slechts aan Absalom. Maar toch mag zonder vrees voor tegenspraak gezegd, dat er na het Sabatsgebod geen gebod is, dat in Israël zoo streng werd gehandhaafd, en allengs zoo diep in zijn levenstraditiën en volksusantiën inging. Metterdaad was ook Israels volksstaat voor een niet gering deel op het vaderlijk gezag en op het gezag der familie-en der stamhoofden gegrond. En nu leert de uitkomst, dat de Chinees en dejood, dus juist die twee volken, die zich het stiptst aan dat vijfde Gebod gehouden hebben, ook metterdaad als volk, in vergelijking met andere volken, op een zeer langdurig volksbestaan mogen roemen. Want wel is Israël, na de verwoesting van Jeruzalem, thans uit zijn erve verdreven, en heeft het alzoo den vollen zegen van „zijn dagen in zyn land te verlengen" verloren, maar ook na de verwoesting van Jeruzalem bleef het toch nu reeds achttien eeuwen zijn bestaan als natie voortzetten, nog steeds door niets anders dan door den familieband saamgebonden. Zijn God gaf het prijs en verviel in dor Deïsm.e. De hope op zijn Messias bezielt Israël niet meer. Geestelijk zonk het diep weg, en werd meer een geldmacht dan een geestelijke macht. Maar wat Israël ook verloor, dit hebben de Joden als natie nog altoos behouden, dat ze in hun huisgezinnen den eerbied voor vader en moeder blijven kweeken, en bijna even sterk aan het vijfde als aan het vierde Gebod gekend worden. Rekent men nu deze achttien eeuwen er bij, dan vormt dit reeds een breed tijdperk van meer dan drie duizend jaren, waarin het volk dat bij den Sinaï de woorden Gods hoorde, no|; steeds voortbestaat , • ook zonder dat ge op Abraham teruggaat.

En zoo nu opgevat, levert de belofte die aan dit gebod is toegevoegd, geen enkele moeilijkheid op, maar blijkt ze veeleer door de uitkomst ten volle bevestigd te zijn. De vreeze voor de majesteit Gods die op vader en moeder is gelegd, als fundament voor het menschelijk saamleven, en dus ook voor het leven van land en volk genomen, heeft metterdaad tot uitkomst gehad, dat een volksstaat die aldus gefundeerd was, zich in een opmerkelijk langen duur mocht verblijden. Als volksstaat ziet men dit nu nog in China, en in de natie der Joden werkt dit thans nog na, ook nadat hun volksstaat vernietigd is.

Het is dan ook geen belofte, die uitwendig aan dit gebod gehecht is. Integendeel de opvolging van dit gebod staat met den zegen die er aan verbonden is, in rechtstreeksch en doorzichtig verband. God de Heere zegt niet: Zoo gij uw vader en uw moeder eert, zal Ik u, geheel buiten deze gehoorzaamheid om, met mijnen zegen kronen. Neen, die gehoorzaamheid zelve is het zaad, waaruit de zegen voor het volk opschiet. Het is uit het gezin, het is uit het familieleven dat de menschelijke samenleving en de volksstaat opwast, en de handhaving in dit gezin van het vaderlijk gezag is zelf het fundament van alle autoriteit en van de behoudende en saambindende kracht, die uit deze autoriteit voortvloeit. Gebod en belofte staan dus als zaad en vrucht met elkaar in verband. Overal waar het vijfde Gebod heerschappij voert, wordt vanzelf uit dit vijfde Gebod een welgeordend, duurzaam en bestendig saamleven geboren,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vijfde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's