Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vijfde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vijfde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XXXIX

Maar Petrus en Johannes antwoordende zeiden tot hen: ordeelt gij, of het recht|is voor God, ulieden meer ie liooren dan God. Hand. 4:19.

V.

Het gözag, door God aan een mensch over menschen verleend, kan voor wat de uitvoering aangaat, ten deele, of ook geheel, op een ander virorden overgedragen. Toen onze laatste Koning door ongesteldheid buiten staat was, om zeli te regeeren, heeft eerst de Raad van State, en daarna een Regentes, het gezag uitgeoefend, dat inmiddels tot op zijn dood toe, toch altoos het gezag van den Koning bleef. Evenzoo regeert ook nu de prinselijke dochter van onzen laatsten Koning, maar het gezag, dat van Godswege op haar rust, wordt vooralsnog niet door haar, maar door een Regentes uitgeoefeiid. Hier staat men dus voor gevallen, waarin de uitoefening van het gezag geheel op een ander persoon overging of ook overging op een college. Niet het gezag zelf ging over, maar wel de geheele uitoefening ervan; en deze overgang greep plaats niet naar wilkeur, noch ook naar het volk het goed vond, maar op zulk een wijze, als dit door wijlen Koning Willem zelven, onder medewerking der Staten Generaal, bij de jongbte Grondwetsrevisie nader bepaald was.

Verreweg veelvuldiger echter, in de gewone huishouding van Staat opgenomen, en in elk rijk van eenige uitgebreidheid noodzakelijk, is de overdracht van het gezag voor wat een gedeelte van de uitvoering betreft. Een vorst kan niet op alle plaatsen van zijn rijk, üelfs niet in alle provinciën tegelijk wezen. Ook is hij in zijn arbeidskracht, in zijn kennis van de aangelegenheden, in zijn zedelijke bevoegdheid om te beslissen, uiteraard beperkt. Vandaar dat er stedehouders of commissarissen in de provinciën optreden; dat er in de steden en dorpen burgemeesters zijn; dat er een rechterlijke macht is; dat er voor eiken tak van dienst inspecteurs en heel een hiërarchie van ambtenaren bestaan. En voor zoover nu deze personen die in naam van den vorst, op zijn last, en door hem gemachtigd optreden, treedt de vorst in hen op, is het zijn-gezag dat door hen wordt uitgeoefend, en weerstaat de majesteit van den koning en in hem de majesteit Gods, wie zich tegen deze uitoefening van het gezag te weer stelt. Het thans zoo telkens voorkomend verzet van het straatvolk tegen de politie is dan ook verre van een geringe zaak. Het toont, dat het volk in den dienaar van het gezag geen drager van de hoogste autoriteit meer ziet. Er blijkt uit dat de politie het besef van haar hoog karakter mist en daardoor haar zedelijk prestige inboet. En men ziet er uit, hoe éa bij wie het gezag uitoefent én bij wie aan het gezag onderworpen is, het „ontzag voor de hooge hand om Gods wil" almeer uitslijt. Buigt de vorst zich in zijn qualiteit als vorst niet langer in stillen eerbied voor God almachtig, dan heeft j dit, na verloop van tijd, vanzelf ten gevolge, dat ook het gepeupel de hand tegen de politie opheft. Bftsden toch zijn sn den grond volmaakt [ een en hetzelfde. Een koning die zich als vorst van het land niet verootmoedigt voor den Heere der heirscharen en een woeste-Hng die op straat de politie te lijf gaat, staan schuldig aan een zonde, die in graad verschillen mag, maar in soort één is; en wel zoo één, dat de vorst die zich tegen de ordinantie Gods verzet, met het oog op de gevolgen van zijn daad, tienmaal schuldiger staat dan de bravo onder het janhagel. Doch hoe dit ook zij, de overdracht van het gezag en voor wat de uitvoering aangaat, is nu eenmaal een mensckelijke noodzakelijkheid. Toen God het gezag over menschen op menschen legde was vanzelf in deze daad de geoorloofdheid van deze overdracht, ter oor/ake van haar onafwijsbare noodzakelijkheid, gegeven.

Soortgelijke overdracht grijpt echter volstrekt niet alleen bij het Rijksgezag plaats, maar evenzeer in het huisgezin. Ook de vader en moeder kunnen niet altocs bij al hun kinderen alles zelf doen. Ook zij moeten vaak tusschenpersonea bezigen, en ook bij dit gebruik van tusschenpersonen ontstaat voor het kind een verplichting om te gehoorzamen, op grond hiervan dat ze door vader en moeder onder anderen en anderen over hen gesteld zijn. Is vader niet tegenwoordig, dan gaat vanzelf alle gezag op de moeder over, en wierd de moeder weduwe dan bezit zij het rechtstreeks. Maar ook zonder het intreden van deze toestanden komt het telkens voer, dat de ouders een of meer van hunne kinderen onder anderen plaatsen, onder een ouderen broeder of zuster, onder een dienstbode, onder een gouvernante, onder een onderwijzer, onder een arts, of wat dies meer zij. laai deze gevallen nu is wie op deze wijze onder anderen geplaatst is, verplicht te gehoorzamen; volstrekt niet alsof een oudere broeder of zuster uit zich zelven zulk gezag zou bezitten, of ook de dienstboden enz. zulk gezag zich mochten aanmatigen, maar alleen op grond hiervan, dat de ouders het zoo verordineeren. Hiermee is wel niet ontkend, dat er zich ook gevallen kunnen voordoen, dat een oudere broeder of zuster imperatief optreedt zonder bepaalde lastgeving, b. v. zoo een der jongeren gevaar voor zijn gezondheid of zelfs voor zijn leven zou beloopen; maar dan is zulk optreden alleen gewettigd óf door zekere zedelijke meerderheid, óf door een onderstelde generale opdracht der ouders, waarvan én die oudere én die jongere broeder beiden weten, dat ze van achteren door vader en moeder geheel zal worden goedgekeurd en bevestigd.

Dit zelfde geldt evenzoo van gouvernantes en huisonderwijzers, maar op eenigszins andere manier van de onderwijzers op een school. Stellen de ouders een gouvernante of huisonderwijzer aan, dan vloeit de macht, die deze hierdoor over het te onderwijzen kind ontvangen, geheel en uitsluitend voort uit de opdracht en aanstelling die zij van de ouders van dit kind ontvangen; en het kind dat tegen zulk een gouvernante of huisonderwijzer in verzet' komt, begaat de zonde tegen het vijfde Gebod, overmits hij het gezag van vader .f |. 'noeder weerstaat. Maar eenigszins anders' ligt het met het onderwijs op school. Een onderwijzer op een school (hetzij dan l^ere, middelbare of hoogere school) wordt niet aangesteld door en ontvangt niet zijn orders van den vader van elk schoolgaand kind. Hier moet men dus twee dingen wel onderscheiden. Eenerzijds de vaderlijke machtsdaad, waardoor het kind op die en geen andere school geplaatst wordt, en anderzijds de van vader en moeder geheel c'wafhankelijke macht, die de onderwijzer op zijn school uitoefent. Die macht van den onderwijzer vloeit hem uit twee bronnen toe, eenerzijds formeel uit zijn aanstelling als zoodanig, en anderzijds voor wat zijn vak aangaat, uit de eischen van zijn vak zelven. Maar ook al is hier zekere vermenging, toch getuigt de luchthartigheid waarmee allerlei verzet tegen den schoolonderwijzer in allerlei kringen besproken en vaak als een aardigheid toegejuicht wordt, van gebrek aan ernst. In alle deze verhoudingen toch is het ter laatste instantie de ordinante Gods, die hetj gezag doet gelden, en dus ook de ordinantie Gods, die in dit spelen met het gezag wordt aangerand.

' In verband hiermede dient tevens een enkel woord althans gezegd over het gezag waaronder men komt door eigen ketize. Onder het gezag van zijn vader wordt men evenals onder het gezag van de Overheid geboren. Hier is dus geen eigen 'keuze, hier koos God de Heere door zijri voorzienig bestel. Maar anders staat hét met allen die in dienstbetrekking gaan of zich door liet lidmaatschap eener vereenigiiig, of ook door huwelijk onder een zekere macht plaatsen. Eeuwenlang heeft men de gewone dienstbetrekking niet anders dan in den vorm van slavernij gekend. Nog in de dagen van het apostelschap was er geen sprake van vrije dienstboden, dan bij zeer hooge, niet meetellende exceptie, en liet ieder v/elgestelde zich bedienen door slaven en slavinnen. Onésimus was een slaaf; niets meer. En overal waar in het Nieuwe Testament van dienstknechten sprake is, ziet dit bijna altoos op slaven. Want wel was de toestand in Israël oorspronkelijk een veelszins andere geweest, en ook in de dagen der apostelen nog veelszins een andere gebleven; maar de brieven aan de Romeinen, de Éiezlërs de Galaten, de Corinthen enz. zijn alle gericht aan een bevolking, die te midden van heidensche toestanden leefde, en die bijna niet anders dan slavendienst kende. Hierbij nu was uiteraard van eigen keuze geen sprake. Men v/erd onder zijn heer geboren, evengoed als wij geboren zijn onder onze Overheid en onder onze ouders; of ook krijgsgevangen gemaakt of verkocht. Vandaar dan ook de gedutige apostolische vermaning, dat evenals een onderdaan zijn Overheid en een kind zijn ouders, zoo ook de dienstknecht zijn heer te gehoorzamen had.

Thans echter is dit niet meer zoo. De geest der Christelijke religie heeft van lieverlede doorgewerkt, en den smadelijken slavenstand, als in strijd met de waardij van een naar Gods beeld geschapen wezen, althans onder de gedoopte natiën ondenkbaar gemaakt. Voor slavendienst is thans de vrij'e dienst in plaats getreden.

Ongelukkigerwijze echter heeft dit nu ten gevolge gehad, dat de dienstboden zich veelszins zijn gaan inbeelden, dat ze nu niet meer te gehoorzamen hadden. En dit nu is ganschelijk in strijd met Gods gebod. Een vader is vrij om zijn kind op zekere school al dan niet te plaatsen, en ook is hij vrij, om zijn kind van zulk een school, op den goeden termijn terug te nemen, maar zoolang het op die school is, moet het kind den onderwijzer gehoorzamen. En zoo nu is het ook hier. Een jongedochter is vrij, om zich al dan niet in zekeren dienst te begeven; en ook blijft ze vrij, om, mits op goeden termijn, dien dienst weer te verlaten; maar zoolang ze in dien dienst zich verbond en bevindt, is ze gehouden tot stipte gehoorzaamheid, en is ongehoorzaamheid aan, of verzet tegen haar Jjeer of vrouw een zonde tegen het vijfde Gebod. Ditzelfde geldt natuurlijk van alle dienstbetrekking, van den knecht, van den werkman, van den bode, van den klerk, ja van elk staatsdienaar of ambtenaar. Deze allen zijn vrij, om zich in den dienst van een huisheer, van een ambachtsbaas, een boer, een vereeniging of van den Staat te begeven; en ook zijn ze vrij, mits op gezetten termijn, aan hun akkoord een einde te maken. Maar zoolang hun akkoord loopt, zijn ze gehouden tot gehoorzaamheid aan hun superieuren, en is verzet tegen hun superieuren zonde tegen het vijfde Gebod. In de dusgenaamde v/erkstaking vond dit beginsel zijn toepassing. Is een werkman verbonden voor een week, een maand, een verreljaars, met opzegging, over en weer, van een maand of een verreljaars vooraf, dan mag; hij zijn werk niet staken dan na afloop van dien termijn en na opzegging binnen den termijn die bepaald werd of die geldt door usantie. Is hij daarentegen los in dienst genomen, bij den dag, bij de week of bij de maand, dan is hij volkomen vrij om na afloop van dien termijn, zich terug te trekken. Zoolang zijn termijn loopt en hij in dienst is, moet hij gehoorzamen; maar liep zijn termijn af, dan staat het aan hem of hij dien termijn vernieuwen wil, en doet hij dit niet, dan is er niets op hem aan te merken, hij heeft dan gepraesteerd datgene waartoe hij zich verbonden had. Een werkstaking in dien zin kan dus nooit gekarakteriseerd worden als verzet, noch als z> nde tegen het vijfde Gebod.

Van het huwelijk, dat bij het zevende ' Gebod breeder ter sprake komt, geldt hetzelfde. Een jongedochter beeft uiteraard de vrije beschikking over haar hart en hand; zoolang ze nog minderjarig is onder goedkeuring van haar ouders of voogden, en zoo ze meerderjarig is, geheel naar eigen inzicht. Maar dit weet ze, dat ze, eenmaal gehuwd, onder een andere macht komt, en een gezag over zich aanvaardt, dat van het oogenblik der huwelijkssluiting af, van Godswege door haar man over haar wordt uitgeoefend. „Gij, vrouwen, zijt uwen mannen onderda­ nig"* „want de man is het hoofd der vrouw." En wijl men nu nooit op termijn trouwt, maar een huwelijksverbintenis een verbintenis voor het leven is, die eerst door den dood (tenzij, wat God verhoede, een gruwel tusschen beide trade) kan ontbonden worden, is verzet tegen dit gezag evengoed zonde tegen het vijfde Gebod als de ongehoorzaamheid van het kind tegen zijn moeder. Niet natuurlijk alsof dat gezag hetzelfde karakter zou dragen, reeds de gelijkstelling van vader en moeder tegenover het kind toont dit wel anders; maar formeel is er geen onderscheid. Voorzooverre van Godswege het gezag van den man over de vrouw gaat, voorzoover is elk verzet van de vrouw wel terdege opstand tegen het vijfde Gebod.

Ook in vereenigingen of corporatiën komt gehoorzaamheid, als gevolg van eigen wilskeus tepas. Men kan lid worden, maar men behoeft het niet te doen. Heeft men echter eenmaal het lidmaatschap aanvaard, dan heeft men zich hierdoor vanzelf verbonden, om de regelen of bepalingen van zulk een vereeniging na te leven, en is men gehouden om hen te volgen die als leiders zijn aangewezen en binnen den kring dier vereeniging met het gezag zijn bekleed. Dat men van meer dan ééne zijde dit ook op de kerk van Christus heeft willen toepassen, toonde slechts hoe volkomen onbekend men was met het eigenlijke wezen der kerk. De kerk van Christus toch heeft met een vereeniging uit vrije wilskeuze opgericht niets gemeen. De kerk van Christus is een praelormatie van zijn Koninkrijk, waarin Christus Koning is, waarin dus een ieder volstrekte gehoorzaamheid aan dien Koning te bewijzen heeft, en waarin uit dien hoofde elk lid het recht en den plicht heeft, geen ander gezag te erkennen noch te gehoorzamen, dan hetwelk zich als gezag van Christuswege legitimeert. Hierover echter is genoeg bij het stuk der kerk gezegd, wat thans niet behoeft, herhaald te worden.

Wel echter hangt de zaak der kerk met dit vraagstuk in zooverre saam, dat we ook bij het vijfde Gebod de vraag onder de oogen hebben te zien, in hoeverre de gehoorzaamheid, die we aan de Overheid, aan onze ouders, aan leermeesters, aan heeren en vrouwen, enz. verschuldigd zijn, al dan niet een grens heeft. In een kerk gevoelt elk kind van God dit onmiddellijk. Daar mag men niet gehoorzamen zoo dikwijls ons iets wordt opgelegd of van ons gevergd wat tegen de gehoorzaamheid aan den Christus, of wat hetzelfde is, aan zijn Woord ingaat. Maar in het huiselijk en burgerlijk leven is de oplossing van deze moeilijkheid niet zoo gemakkelijk. Niet alsof de regel een andere zou zijn, maar omdat de kerk wel dienaren van Christus in het ambt heeft, maar geen overheden kent, en daarentegen in het huislijke en burgerlijke leven wel waarlijk overheden met overhoogheid over ons bekleed zijn. Deswege kan noch mag er voor de gehoorzaamheid in het gezin ot in den Staat ooit een andere grens worden aangewezen, dan de grens die de oorspronkelijke souvereiniteit van God zelf afscheidt van de overgedragen soavereini-

teit, die op onze ouders of onze overheden gelegd is. Het gezag van ouders en ovar­ 'heden is er om Gods wil, en alzoo kan het nooit voor ons gelden zoo het tegen Gods hoog gebod ingaat. Hier, maar ook hier alleen ligt de grens. Leefden nu onder dit hoog gezag van ouders of overheden alleen dezulken, die Gods Woord kennen, zoo zou de aanwijzing van die grens niet zoo moeilijk vallen. Maar dit is niet zoo. Onder de rubriek ouders en overheden leven ook tal van personen, die wel natuurlijke religie hebben en die ook wel gelooven dat er een God is, en dat die God een onderscheid tusschen goed en kwaad heelt gesteld; maar die bij de verduistering van het natuurlijk licht vaak in dwaling verkeeren. Men is daarom gewoon, en dat niet ten onrechte, de grens in de consdeniie te stellen; en die grens is ook wel aan te nemen, mits men maar die conscientie neme voor wat ze is, d. i. de uitspraak van onze oprechte en diepste overtuiging omtrent hetgeen God van ons wil of niet wil. De vraag hoe wij tot die overtuiging komen, Is natuurlijk een heel andere. Stelt men daarnaar toch een onderzoek in, dan zal de Roomsche naar zijn kerk, de Gereformeerde Christen naar Gods Woord, de ongeloovige naar zijn eigen rede verwijzen. Maar voor de slotsom waartoe men komen moet, maakt dit geen verschil. Wie er ook zij, die gelooft dat er een God is, en naar het hem op een gegeven oogenblik gegeven licht, diep en innig in zijn conscientie overtuigd is, dat hij, met te doen wat zijn ouders of overheden hem gelasten, tegen Gods wil in zou gaan, mag niet gehoorKimen, maar moet gehoorzaamheid weigeren. „Het is nooit veilig", gelijk de bekende spreuk luidt, „iets tegen zijn conscientie te doen."

Dit nu houdt in, dat, bijaldien de ouders of de overheden ons gelasten iets te doen, waarvan we in onze conscientie overtuigd zijn, dat het zonde voor God is, we niet gehoorzamen mogen, juist omdat we gehoorzaamheid aan den Heere onzen God schuldig zijn. „Oordeelt zelven, of het recht is voor God, ulieden meer te gehoorzamen dan God." Het is dus niet de vraag, of onze ouders, of ook onze overheden veel dingen verkeerd inzien, en ons het leven soms onaangenaam en lastig maken. Van dat alles geldt de regel, dat we niet anders dan door zondige raenschen kunnen geregeerd wordan, en deswege, gelijk| de Catechismus het uitdrukt, met hun zwakheden en gebreken geduld zullen oefenen. Maar gelasten ze ons iets te doen, of willen ze ons overhalen tot iets dat slecht, dat goddeloos, dat van Gods wege verboden is, dan natuurlijk mogen we niet gehoorzamen, maar is niet-gehoorzamen plicht.

Vertoornt dit nu onze ouders of overheden, zoodat ze in stede van te wijken, ons ter oorzake van onze ongehoorzaamheid strafifen, zoo eischt het vijfde Gebod, dat we deze straffen zonder morren dragen zullen, en blijft elk verzet daartegen ongeoorloofd. Verzet komt alleen tepas, zoo de ouders het kind of de overheden haar onderdanen dwingen willen het kwade te doen. Dan moet men zich verzetten. Maar ook dan alleen. Niet om de straf, maar om het kwaad tegen God te ontgaan, is verzet plichtmatig.

En wat nu die gelukkig zeldzame gevallen betreft, waarin óf onze ouders óf onze overheden zoo geheel ontaarden, dat ze in zedelijken waanzin vervallen en, werden ze niet gestuit, heel het geain, of heel het volk, aan zedelijke of stoffelijke vernietiging zouden prijsgeven, ja, dan natuurlijk kunnen er toestanden geboren worden, waarin de kinderen hun ouders onder curateele moeten laten zetten, en een Willem van Oranje moet optreden tegen Spanjes koning om den volksstaat van algeheelen ondergang te redden. Maar dit betreft geheel exceptioneele toestanden, waarvoor geen regel is te stellen, en waarin een iegelijk, die tot handelen verwekt wordt, ziclizelven heeft af te vragen, of hij zich van God geroepen gevoelt, en bij zijn daad op de huipe Gods durft rekenen. Zoo stond Willem van Oranje er bij, en de uitslag heeft zijn pogen gekroond. God almachtig heeft zich tegen Filips van Spanje gekeerd en onze vadersn mochten zich in Gods gunste verblijden; juist omdat geen geest van verzet of revolutie, maar alleen de zucht om God en zijn Woord getrouw te blijven hen had geleid.

Zij het nu al, dat er ook andere opstanden zijn uitgebroken, waartoe heel ander motief prikkelde, en waarin toch het verzet zegevierde, dan mag dit derhalve met een bedrijf als dat van onze Oranjes nooit op één lijn worden gesteld. Wat uit den geest der revolutie opdoemt, blijit altoos af te keuren, ook al is het (wat uit de Schrift evenzeer als uit de Historie der volkeren blijkt) dat het God soms belieft, om de zondige woeling der volkeren te gebruiken ter voltrekking van zijn oordeel aan vorsten en hoogheden, die, in vergetelheid van zijn Naam, slechts eigen heerschappij gezocht hadden, en daardoor hun gezag in dwingelandij hadden omgezet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vijfde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's