Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het vijfde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vijfde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDELING XXXIX.

Want Ik, de Heere, heb het recht lief. Ik haat den roof in I het brandoffer, en Ik zal geven dat hun werk in der waarheid zal zijn; en Ik.zal een eeuwig verbond met hen maken. Jesaja 6i : i.

VI.

In het vijfde Gebod ligt ook het beginsel van ket Recht voorzooverre dit op aarde onder menschen, door menschen besteld wordt. Niet het beginsel van het Recht op zichzelf genomen. Dit toch ligt noch in een enkel gebod noch in heel de wet, maar in den Gever zan de wet, die deswege aan het hoofd van de Tien Geboden betuigt: „Ik ben de Heere uw God", d. w. z, diegene die macht en zeggenschap heeft over u te beschikken en uw recht te bestellen. Nu echter tengevolge van de zonde het zuivere recht voor 's menschen besef verduisterd is, en de booze wil om het recht te schenden opkwam, ontstond de noodzakelijkheid om zeker noodrecht of hulprecht door menschen over menschen te laten instellen en handhaven. En het Recht nu in dien zin, zoowel voor wat zijn ontstaan als zijn handhaving betreft, rust in het vijfde Gebod. Immers het is wel volkomen waar, dat ook het zesde, het zevende Gebod enz, steunpunten voor het recht onder menschen opleveren, maar deze geboden raken den inhoud van het recht over personen, over eigendom enz, , niet het formeele beqinsel van het recht onder menschen als zoodanig.

Hierop nu werd dusver noch in de Catechismusprediking noch in de toelichting van den Heidelberger gewezen, daar de rechtsordening voor ieders besef vanzelf vaststond en uit dien hoofde geen steiin behoefde. Sinds echter ook het recht als zoodanig aangetast en zijn vastigheid verwrikt is, ontstond de noodzakelijkheid, om ook voor het recht, gelijk het door menschen over menschen besteld en gehandhaafd wordt, een vast uitgangspunt in de Tien Geboden te vinden. En vraagt ge nu, waar ergens in de wet dat steunpunt voor dit recht ligt, dan kan het antwoord niet twijfïlachtig zijn, maar moet het luiden: In het vijfde Gebod.

Gelooft gij in ernstigen zin, dat deze geboden door God zelf met hoorbare stem van den Sinai tot Israël gesproken zijn; en gelooft ge dus ook, dat God zelf onze ouders met gezag over ons bekleed heeft, een gezag waaraan wij ons om Gods wil hebben te onderwerpen, dan is uw steunpunt voor het recht onder menschen gevonden; en dat door tweeërlei afgeleide redeneering. De eerste is, dat vader en moeder, nu ze van Godswege met gezag over hun huis bekleed zijn, dus ook macht van Godsw^ege hebben om in hun huis de wet te stellen, en de onderwerping aan die wet af te eischen van een iegelijk die in hun huis verkeert. En de andere afgeleide redeneering is, dat hetgeen in de Tien Geboden van vader en moeder staat, in het algemeen geldt „van een iegelijk door wiens hand het Gode belieft ons te regeeren". Dit laatste beleed onze Catechismus reeds sinds 1563, en het volgt uit de Schrift zelve, die ons, naar luid van Matth. 5:21 vv., onderwijst^ hoe we bij elk gebod op het beginsel van dit gebod hebben terug te gaan ; overmits in eik gebod slechts één enkele uiting van dit beginsel als met den vinger word aangewezen. Bij het zesde Gebod : „Gij/zult nieJdooden, " heb ik zoo terug te gaan op den v/ortel van den doodslag d. i. den haat, en van uit dien wortel op te klimmen tot alle uitwerkselen van den haat, waarvan in het Gebod zelf alleen de doodslag als concreet voorbeeld genoemd wordt. Zoo ligt dus op bondige wijze de macht, om het recht over menschen te bestellen in dit vijfde Gebod vast, en het is van het hoogste gewicht, dat men hierop steeds sterker nadruk legge.

Intusschen lette men er wel op, dat het vijfde Gebod alieen voor het recht door menschen over menschen besteld een steunpunt biedt. Er sloop toch allengs zoo meer een dwaling in, die niet ernstig genoeg kan bestreden worden, alsof het door menschen over menschen bestelde recht eigenlijk het Recht, hel cenige, het eigenlijke recht ware, en alsof, zoo dikwijls in anderen zin, het woord Recht wsrd gebezigd, dit eigenlijk slechts geschiedde in overdrachtelij ken zm. Hierbij stuit men op dezslfde dwaling, die in den aardschen vader den eigenlijken vader zoekt, en acht dat wie spreekt van den Vader in de hemelen een aardsche benaming vergelijkenderwijs op God overdraagt. Leert nu de Heilige Schrift ons, dat juist omgekeerd het eenig volle en echte vaderschap ia God wordt gevonden, en dat een mensch die op aarde kinderen teelt, slechts op gebrekkige wijze, als beelddrager Gods, dat eenige Vaderschap Gods in zijn aardsch vaderschap afbeeldt, dan moet deze zelfde orde ook op het Recht worden toegepast. Het eigenlijke, wezenlijke Recht wordt dus niet door menschen, maar door God besteld en gehandhaafd, en het dusgenaamde menschelijke rechi: is het afgeleide en oneigenlijke, dat steeds én in zijn rechtsvorm én in zijn rechtsordening, slechts een schaduw vertoont van het wezenlijks Recht, dat niet van menschen is, maar van God. We hebben dus met een rechtsordening in twee graden te doen. Vooreerst bestaat er een rechtsordening, die rechtstreeks van God uitgaat, door Hem besteld is, en door Hem gehandhaafd wordt. En ten tweede is er een rechtsordening, die slechts middellijk van God uitgaat, maar rechtstreeks van menschen; en het is nu deze lagere, deze middellijke, deze door menschen bestelde rechtsorde, die haar uitgangspunt vindt in het vijfde Gebod.

Wie dit ontkent of er niet meerekent, mist voor zijn aardsche rechtsordening elk bindend gezag. Ge kunt toch niet zeggtn, dat deze aardsche rechtsordening rust in onderlinge overeenkomst, alsof alle menschen overeen waren gekomen, om zulk een recht in te stellen. Dit zou alleen ter verklaring, althans in schijn, kunnen dienen, indien alle menschen hierover gehoord waren en hadden toegestemd. Nu dit echter niet het geval is, schuilt in deze uitvlucht niets dan een fictie, die nooit de grondslag van onze rechtsorde kan zijn. Evenmin kunt ge zeggen, dat deze rechtsorde uit het rechtsbesef, uit de rechtsidée, of uit de noodzakelijkheid opkwam, want noch uit een besef, noch uit esn idee, kan ooit de macht om recht in te zetten, en het recht om macht te oefenen, v/orden afgeleid. En wat de noodzakelijkheid aangaat, zoo kan deze zeer zeker dwingen tot het aannemen van zekere regels en bewegen om die regelen te volgen, maar noodzakelijkheid schept op zich zelf nooit recht, overmits een iegelijk, die dez-» noïj, "^akclïJkhcid niet gevoelt, dan elke klem voor het recht zou missen. Om als mensch over menschen een wet te kunnen instellen, moet ge het recht daartoe ontvangen hebben, óf door hun toestemming óf van een die uit eigen hoofde over hen te gebieden heeft. Recht door toestemming brengt u echter nooit verder dan tot een particuliere vereeniging. Ge steunt dan op den vrijen wil, en krijgt in plaats van onderwerping aan uw gezag, juist omgekeerd onderwerping van hét gezag aan den vrijen wil der menschen. Er is dus niets anders mogelijk, dan dat ge het recht om aan menschen de wet te stellen, ontvangt van een, die uit eigen hoofde over hen te zeggen heeft; en wie nu is dit anders dan hun Schepper, die, wijl Hij hun Schepper is, vanzelf met hen doen kan, gelijk de pottenbakker met het leem. Beseft en erkent dus een iegelijk mensch, dat God hem de w€t kan stellen en vrijelijk over hem beschikken kan; en treden nu de ouders en de overheden op, als door dien God met macht bekleed, om het recht over hen te bestellen en onder hen te handhaven; dan natuurlijk ligt de rechtsordening onder menschen vast in de conscientie en handelt de drager van het gezag in het besef van zijn ontvangen last.

Daaruit echter volgt dan tevens, dat de menschelijke rechtsordening nooit anders dan een surrogaat is om der zonde wil; dat zulk een menschelijke rechtsordening steeds in organisch verband moet staan met de rechtsordening, die God zelf bestelt en handhaaft; en ook, dat, waar tusschen beide strijd ontstaat, de laatste ia onsbesef altoos voor de eerste inoet wijken.

De rechtsordening onder menschen is een surrogaat om der zonde wil. Dit gevoelt ge het best zoo ge denkt aan iemand, die eerst met twee gezonde beenen loopen kon, maar nu één been breekt, en deswege in een verband, een beugel of op een kruk moet gaan. Vóór hij zijn been brak, droeg hij in zijn been zelf de ordening voor het gaan, die God zelf in onze natuur besteld heeft. Die wet van het gaan was in hem, ook zonder dat hij het merkte, en stiptelijk naar die wet liep hij vanzelf. Nu echter viel hij, brak zijn been, en na dien val gaat het met die wet van het loopen niet meer. Thans moet er een verband, een kruk of beugel komen, en moet heai door een arts geleerd worden, wat de regel is waarnaar hij zich thans heeft te bewegen. Van dat oogeablik af leeft hij dus onder een wet die de arts hem zegt, dat bij het gebruik van beugel of kruk geldt. Geneest daarentegen zijn been, dan werpt hij beugel en kruk v/eer weg, en loopt weer vanzelf naar den levensregel, dien God voor het gezonde been gaf. En zoo nu ook hier. Een geslacht der menschen zonder z; nde zou vanzelf leven naar de door God den mensch en zijn geslacht ingeschapen rechtsorde. Er zou geen kink in den kabel komen. Geen beschreven wet zou noodig zijn. Geen rechter zou behoeven te zitten. Geen advocaat behoeven te pleiten. Men zou naar het recht Gods leven, zonder zelfi te weten wat dit recht Gods was. Juist evenzoo ais een gezond kind dag aan dag naar de wet der ademhaling ademhaalt, zonder die wet ook maar te kennen. Nu echter de zonde 1 intrad, en de orde verstoord is, en alles in den mensch tegen de wet reageert, nu moet er wd een .surro.s-jat komen. Ermosr": nu een uitwendig verband wordtn aangelegd. En dit uitwendig verband bestelde God in de dusgenaamde algemeene genade door menschen met gezag over ; «^«schen te bekleeden en door heti een rechtsordening te laten bestellen en handhaven.

Heeft eens de zonde uitgewoed, dan is dit verband van de menschelijke rechtsordening uiteraard aanstonds overbodig geworden. Dit was het waarom Paulus de eerste Christenen niet gaarne naar den rechter zag gaan. Dit is ook het ware element in de oppositie der Doopersche sekte. En eens in het rijk der heerlijkheid, na het oordeel, zal geen menschelijke rechtsordening meer denkbaar wezen.

In de tweede plaats schreven we, dat de rechtsordening onder menschen niet zelfstandig is, maar rusten moet op de rechtsordening die God zelf bestelt en handhaaft. Het is toch volkomen duidelijk, dat er, geheel onafhankelijk van de menschelijke rechtsordening, een goddelijke rechtsordening bestaat, die God zelf bestelt, ons oplegt in onze conscientie, en die Hij handhaaft, nu reeds in onze zelfbeschuldiging en innerlijke veroordeeling, soms ook in zijn wrake, en die Hij eens ten volle za\ handhaven in het laatste oordeel. Niet één geval is ooit door den aardschen rechter berecht, of nog eer de aardsche rechter zijn beslissing nam, had God reeds vonnis geveld, dit vonnis uitgesproken in de conscientie, en dit vonnis wordt nu of later gewisselijk door. hem gïëxecuteerd. Dit is dus geen fictie, maar het is veeleer het eigenlijke, wezenlijke recht, waarvan de menschelijke rechtsordening slechts de gebrekkige afschaduwing en tijdelijke plaatsvervangster is. Alleen in die Goddelijke rechtsordening ligt dan ook het begrip van het recht als zoodanig vast. Dit algemeen begrip toch, dat er recht moet zijn, en dat recht bestaat in het geven aan een ieder van het zijne, is niet, gelijk de Juristen langen tijd leerden een eeuwige wet, die er eifi; enlijk ook bulten God bestaat, en waaraan God zelf onderworpen is. Wie dit stelt vervalt in dezelfde fout, die én de Grieken én later de Mahomedanen begingen, om zekere macht van het noodlot boven God te stellen. Neen, de idéé zeH van het recht ontkiemt doordien God een wereld schept, die buiten Hem is, iets anders dan Hijzelf is, en toch met Hem in veelzijdig verband staat; en het begrip dat recht is»een ieder het zijne geven" ontstaat uit den wil Gods om de wereld voor zichzelven als God datgene te laten zijn, waarvoor Hij ze schiep. Maar is dit zoo, dan spreekt het ook vanzelf, dat elke menschelijke rechtsordening, die zichzelve van deze Goddelijke, eigenlijke rechtsordening losmaakt, zich nog duizendwetf recht moge noemen, maar toch geen rechtsordening meer is. Men regelt dan de macht van den sterkere, men lost de geschillen op, men zoekt de gevangenen zedelijk te verbeteren, de maatschappij te beschermen enz., maar/ï^'t/? ^ is er niet meer, de pees van het Recht is doorgesneden, en eigenlijk is zelfs de rechtsidée en het begrip van recht zoek. Daarom nu stellen we. dat de menschelijke rechtsordening, zoo in het gezin als in een rijk, in organisch verband moet staan met deze Goddelijke rechtsordening. Iets waar we thans nog bijvoegen, voorzoover dit mogelijk is. Feitelijk toch stuit men hierbij telkens op het bezv^aar, dat men deze Goddelijke rechtsordening zoo . gebrekkig kent. Ons verstand, ook ons verstand van het Recht, is verduisterd geworden. En wel komt Gods Woord ons te hulp, om menig punt vast te stellen, om menig vast punt aan te wijzen, en ons voorts hoogst gewichtige aanduidingen te geven; maar desniettemin blijkt het in menig opzicht, vooral zoo men tot de bijzonderheden afdaalt, een tasten en zoeken, of men het bestand dier Goddelijke rechtsordening ontdekken mocht. Waar dan nog bijkomt, dat ook waar men ze ontdekt heeft, de met gezag en macht bekleede autoriteit nog vaak weigert ze in te voeren; of. ook, waar deze dit wil, de macht om haar door te zetten en te handhaven ontbreekt. Voor zoover dus de Goddelijke rechtsordening aan het oorspronkelijke leven der menschen een wet heeft gesteld, bestaat nooit de zekerheid, dat het aan de menschelijke rechtsordening gelukken zal, die wet Gods zuiverlijk uit te drukken, of om, ook al is ze zuiverlijk uitgedrukt, haar te handhaven.

Maar bovendien hiermede is de menschelijke rechtsordening nog niet gereed. Ze heeft toch niet alleen de formule voor het recht Gods te vinden, gelijk die in de natuur des menschen bij de schepping was ingezet, maar bovendien de formule te geven voor die bijkomende hulpmiddelen, die strekken moeten, om in de kranke en zondige maatschappij het onrecht te keer te gaan. En inzooverre nu valt de menschelijke rechtsbedeehng onder het hoofdstuk niet van de schepping, maar van de genade. Niet natuurlijk onder het hoofdstuk van de bijzondere genade, die doelt op de zaligheid der uitverkorenen, maar wel onder het hoofdstuk der algemeejte genade, die strekt, om onder zondige menschen een Isven met eere en een voortschrijdende ontwikkeling in stand te houden. • In dat verband nu is er ook een algemeen Genadeverbond, gelijk dat blijkt uit het verbond, dat met Noach en in hem met geheel de wereld gesloten is; en het is juist in dezen verbondsvorm, dat God om ons te hulpe te komsn, ons rechten toekent die we kunnen dosa gelden op Hem zelven. Nu zou het ons veel te ver afleiden, indien we' dit belangrijke onderwerp breeder wilden uitwerken. Dit toch zou minstens een tiental artikelen kosten en eengeheele uiteenzetting moeten leveren van de rechtsbeginselen gelijk die uit Calvinistisch oogpunt te beschouwen zijn. Daarvoor nu biedt zich later of elders wel de gelegenheid aan. Voor ons tegenwoordig doel is het genoegzaam, indien maar duidelijk blijkt, dat de menschelijke rechtsordening deels in de Schepping en deels in de Algemeene genade wortelt, en dat ze beide malen zich ten doel moet stellen zoo zuiver ze kan, de Goddelijke rechtsordening uit te drukken.

Ons laatste of derde punt hield in; dat, bij botsing, de menschelijke rechtsordening steeds voor de Goddelijke wijken moet. Hier ligt tweeërlei in. Vooreerst dat elke wetsbepaling en elke rechtsformule, waar_

van ik inzie dat ze indruischt tegen de Goddelijke techtsordening, en waarvoor ik kans zie een bepaling of formuleering, die de Goddelijke rechtsordening meer nabij komt, in de plaats te stellen, door mij moet gecritiseerd, afgekeurd en bestreden worden, en dat ik alle wettelijke mij ten dienste staande hulpmiddelen moet aanwenden, om de minder goede door een betere te doen vervangen. Ben ik b.v. overtuigd, dat de goddelijke rechtsordening voor hem die 's menschen bloed vergiet, de doodstraf vordert, en leef ik onder een menschelijke rechtsordening, die den moordenaar nooit aan den lijve wil strafïen, dan is het mijn roeping hiertegen te getuigen en hiertegen in te gaan. Wat men ten onzent de antirevolutionaire partij noemt, is dan ook niets anders dan het product van die gisting onder de belijdende Christenheid, die beseft, dat onze rechtsordening, op tal van punten in strijd is met de Goddelijke rechtsordening, gelijk wij die kennen; en die deswege oordeelt, dat we niet mogen stilzitten, maar gehouden zijn, tegen het verkeerde in onze rechtsordening te protesteeren, en al de ter onze beschikking staande kracht en onzen invloed hebben aan te wenden, om onze Nederlandsche wetgeving en rechtsordening naar deze Goddelijke rechtsordening, voor zoovere ons deze bekend is, te conformeeren. Belijders van den Christus, die zich hierbij van verre houden, toonen daardoor, dat het hun alleen egoïstisch om de izaligheid hunner ziel te doen is, en dat ze geen drang noch geestdrift in zich hebben, om voor de eere van hun Verbondsgod in zijn Goddelijke rechtsordening te strijden.

Maar er is nog een ander geval, waarin de menschelijke rechtsordening voor de Goddelijke moet wijken. Ook in de menschelijke rechtsordening is er een rechter die rechtspreekt en zijn vonnis executeert. Zulk een vonnis nu is in zeer vele gevallen in strijd met hetgeen recht is in de Goddelijke rechtsordening. Het vonnis.door Cajaphas en door Pilatus over den Christus geveld, toont die breuke op het sterkst. Slag op slag werd de schuldige vrijgesproken en de onschuldige veroordeeld, of ook werd door den rechter iets toegewezen aan wie het Jiiet toekwam en ontnomen aan wie het hebben moest. De rechtspraak in onze menschelijke rechtsordening is gebrekkig, deels door gebrek aan inisicht en kennis, en deels door de zonde die ook den rechter benevelt. Zelfs waar men aan geen omkooperij of opzettelijke rechtsverkrachting denkt, blijft toch deze regel doorgaan. Dit nu brengt den plicht mede om op het geslagen vonnis critiek te oefenen en er openlijk tegen te protesleeren. Dit duldt men dan wel niet, en nog onlangs is het ons door de liberale pers ten hoogste euvel geduid, dat wij ons weigewikt protest lieten uitgaan tegen de vonnissen van onderscheidene rechtbanken, in zake de kerkelijke goederen. Maar dit afkeurend oordeel van de liberale pers ontslaat ons niet van den plicht, om te blijven protesteeren. Wie niet protesteert geeft in zulk een geval het recht prijs, en wie zijn protest doorzet, komt juist voor de eere van het recht op.

Slechts houde men hierbij wel in het oog, dat de menscheijlke rechtsordening, bij al haar gebreken, niettemin is en blijft een Goddelijke instelling, waardoor God de Heere niet rechtstreeks maar middellijk het recht op aarde bestelt. Hoe gebrekkig dit aardsche recht dus ook werke, en hoe onafwijsbaar onze plicht ook zij, om er tegen te protesteeren, zoo het de Goddelijke rechtsordening in het aangezicht slaat, toch hebben we er ons om Gods wil aan te onderwerpen. Door Pilatus ten doode verwezen gaat Jezus naar Golgotha, dragende zijn kruis; en zijn voetstappen drukkende hebben onze martelaren alle eeuwen door het schavot of de houtmijt beklommen. En dat niet, wijl zij geen macht hadden om zich te verzetten. „Meent ge, " vroeg Jezus, „dat ik den Vader niet kan bidden, en Hij zal mij twaalf legioenen engelen zenden." Neen, maar omdat de rechters in den rechterstoel gezeten met Goddelijke maiesteit bekleed zijn, en God zelf eens het op hen v/reken zal, indien ze op aarde als rechters het recht hebben verkracht.

Hoofdzaak is en blijft dus maar, dat we met al de kracht die in ons is de verfoeilijke stelling bestrijden, alsof alleen de menschelijke rechtsordening het eigenlijke Recht ware. Het eigenlijke, het wezenlijke Recht is de rechtsordening die God zelf bestelt en handhaaft, en de menschelijke rechtsordening kan daarvan niet anders dan een gebrekkige afschaduwing zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het vijfde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's