Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zesde Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zesde Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XI

En y(^'y^n': r. Ik 7.1! nv.' bloed, het bloed uwer zielen eischen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eischen; ook van de hand des menschen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des menschen eischen. Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten v? orden; want God heett den mensch naar zijn beeld gemaakt. Gen. 9:5, 6

IV.

liet gebod tegen den doodslag heeft niet enkel een ethische bedoeling, en wil niet slechts er tegen waken, dat de mensch zich door geen moord bezondis; c, maar het wil ook een macht zijn, om feitelijk moord en doodslag te stuiten. Dit zesde Gebod toch stuit moord en doodslag met behulp van de conscientJe en van de zedelijke algemeene opinie. Niet alsof dit zesde Gebod, gelijk het op Sinaï is afgekondigd, iets nieuws in en aan de wereld zou geopenbaard hebben. Gelijlc alle gebod toch, zoo is ook dit ze.sde Gebod slechts een weer opnemen en plechtig sanction eeren van een ofdinantïe, die God bij de schepping in ons menschelijk bewustzijn inprentte. Maar overmits in ons zierdonkerd bewustzijn ook deze zedelijke ordinantiën heur scherpte en vastheid van lijn verloren, heeft God eerst ten dage van Noach, en later op de Sinaï aan zijn volk, deze ordïnantie in een kort, scherp belijnd, concreet gebod omgegoten, herhaald en nogmaals afgekondigd, om het daardoor én bij zijn volk, dat zijn wet heeft, én, door den invloed van zijn volk ook in breeder kringen, weer zóó krachtig op de conscientie en op de zedelijke publieke opinie te doen inwerken, dat er aan het moorden een einde kwam en de doodslag gestuit werd. Wie dan ook de menschelijke saamleving in landen en tijden waar dit gebod nog niet werkte, met het leven in onze Christenlanden vergelijkt, merkt terstond hoe duizenden bij duizenden het aan dit - zesde gebod te danken hebben, dat ze niet reeds lang vermoord zijn.

Toch heelt de Heere meer nog gedaan: Hij heeft ook in de Overheid een wachteresse besteld, om voor de handhaving van dit gebod te waken, en dat wel door den doodslag van den doodslager te gelasten. Wie in vollen en volstrekten zin des menschen bloed vergoten heeft, diens bloed ma^ niet rustig in zijn aderen blijven vloeien. Zulk een moet omgebracht. En wel omgebracht op zulk een wijze, dat het besef ontsta, hoe het God zelf is, die den doodslager gedood heeft.

En ook deze ordinantie Gods, zoo men wil, de strafordinantie op het zesde Gebod, is niet pas op den Sinaï gegeven; maar eveneens reeds aan Noach, en in onze natuur. Ons eïgen menschelijk besef, zoolang het normaal werkt, eischt den dood van den doodslager. Dat ziet ge terstond aan Kaïn, die nauwlijks zijn hand van het bloed van Abel heeft schoon gewassen, of hij betuigt het zelf: u zal een ieder die mij vindt, mij doodslaan. Een klacht, waarbij schampere oppervlakkigheid dan opmerkt, hoe Kaïn dit niet kan gezegd hebben, omdat er nog geen meerdere menschen leefden; maar die ons volkomen juist weergeeft de onmiddellijke uitspraak van het zedelijk besef, dat op den doodslag de dood staat; waarbij de ontruste conscientie dan overal belagers ziet, evenals het kind, dat kwaad deed, allerlei spookgestalten ziet in het donker. Ten tweede is deze ordinantie door God reeds terstond na Abels dood geconstateerd, toen de Heere zeide „dat er een stem des bloeds tot Hem riep van den aardbodem, " een roepen dat een gebed was, en, om het ontzettend ernstig karakter van dit gebed, niet onverhoord kon blijven. Dat roepen was een roepen om wrake. Ten derde is die ordinantie uitwendig in vasten vorm voor ons getreden, toen God de Heere bij het Noachitisch verbond met alle menschenkinderen, uitdrukkelijk verklaarde, dat Hij self het bloed der zielen afeischen zou, ook van de hand des menschen, ja, dat Hij het bloed van een iegelijk van de hand zijns broeders eischen zou, (Gen, 9:5.) En eindelijk heeft de Heere in de strafrechterlijke geboden aan zijn volk, die op de Tien Geboden gevolgd zijn, nogmaals hetzelfde bevel in meer concrete n vorm herhaald.

Hiertegen nu heeft men slechts ééne bedenking weten in te brengen, deze namelijk dat Kaïn niet is ter dood gebracht, ja^ dat opzettelijk aan Kaïn een teekea is gesteld, opdat hem niet doodsloeg, wie hem vond. Vooral is van dit argument gretig gebruik gemaa'? *-^ toe; ? ^ m> 3r. ook in vromer l& lrigen aanhangers voor de bestrijding van den doodstraf zocht te winnen. Ên toch kost het weinig moeite om in te zien, dat dit argument geen oogenblik steek houdt. Het zou steek houden, indien God de Heere o. m. gelast had, dat een ieder, die Iemand op doodslag betrapte, verplicht was hem dood te slaan. Maar dit is volstrekt niet zoo. Gods ordinantie, gelijk wij die verstaan, houdt In, dat God zelf den doodslag wreekt, en dat doet door een mensch, dien Hij daartoe besteld heeft. Wie daartoe last ontving, die is alzoo gerechtigd en verplicht om den doodslager te dooden; maar wie dien last mist, mag het niet doen. Ja, als hij het deed, zou hij zelf doodslag begaan, en ter dood moeten gebracht worden. God wil geen lynchen noch vedetta, maar executie door de van Zijnentwege bestelde rechters. En hiermee nu strookt, hetgeen omtrent Kaïn woïdt opgemerkt, volkomen. Kaïn heeft niets dan het algemeen besef, dat zijn doodslag moest gewroken worden, en kan zich geen andere wijze van bloedwrake inbeelden, dan dat de menschen uit eigen aandrift hem aan den lijve straffen. En dit nu belet, ditverbiedt, dit weerstaat God. Ditmag«2> A Dfe bloedwrake moet van Hem uitgaan, en mag deswege alleen uitgevoerd door wie van Zijnentwege daartoe besteld is. Vandaar dan ook, dat in het Noachitisch gebod zoo duidelijk staa': „//& zal zal het bloed eens iegelijken van de hand zijns naasten eischen, " en dat daarbij wordt gevoegd, hoe God daartoe den mensch bestellen zal, om Kulks in aijn Naam te doen. Er volgt toch: „Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden". Luther en Calvijn merken dan ook beiden op, hoe juist in de bijeenvoeging van deze twee denkbeelden: ^^^God doet het, maar door een mensch", de bron en oorsprong ligt van alle aardsche rechtsbedeeling.

Dit komt nog sterker uit, door wat in het Noachitisch gebod als motief aan de strafbedreiging wordt toegevoegd: „Want, "zoo staat er, „God heeft den mensch naar zijn beeld gemaakt". Aanleiding tot deze bijvoeging gaf het verlof, na den vloed aan den mensch gegeven, om dieren te slachten, met het doel om ze als voedsel te bezigen. In het paradijs was dit verlof niet gegeven. De p: .radijsmensch is vegetariër. Nog Jn enger zin zelfs leefde hij uitsluitend van boomvruchten. Wat bij ons het ooft op een gastmaal is, was voor hem al zijn voedsel. Enkel druiven en perzikken, en wat boomvrucht er meer is. Na den zondeval is hem ook het kruid der aarde gegeven, en deswege moet hij in het zweet zijns aanschijns zijn brood eten. Maar eerst na den zondvloed komt hier de vleeschvoeding bij. Het drijven van het vegetarianisme is .alzoo een reageeren tegen het Noachitisch gebod. Doch juist wijl, na den zondvloed, het slachten van dieren aan den mensch vergund is, moest nu dubbel gewaakt, dat dit gewennen aan het zien van bloed den moordlust niet prikkelde en leidde tot Kanni-•balisme; gelijk het bij velen, die allengs geheel bulten den wetsinvloed raakten, er feitelijk toe geleid heeft. Vandaar dat onmiddellijk op het verlof tot het slachten van dieren, het strenge verbod tegen den moord van een mensch volgt, en wel m.et deze motïveering: „Want (niet het dier, maar) de mensch is naar Gods beeld gemaakt."

Ge hebt hierin tegelijk den dam die reeds in het Noachitisch gebod tegen het Darwinisme is opgeworpen. Mensch en disr 7iiet één. Niet het dier, maar alleen de mensch is naar Gods beeld geschapen; en elke poging, om den weerzin tegen den moord van een mensch met den weerzin tegen het dooden van een dier ineen te doen vloeien, doet aan het zedelijk besef en aan Gods hoog gebod afbreuk. Dat een zondaar niet mag vermoord worden, hoewel hij (tenzij genade er hem van verlosse) op den eeuwigen dood zit, en dat God hem, die eigenlijk als een „kind des doods" is, poogt te beschermen, ligt dus niet d^iaraan, dat bij zoo kostelijk, zoo uitnemend, zoo best is, en dat het deswege jammer zou zijn, zoo hij wegviel, Eer integendeel zijn er heel wat menschen, wier opruiming een ware verademing zou zijn; gelijk sommige Italiaansche criminalisten dan ook reeds op zulk een opruiming van door atavisme i) gevaarlijke wezens hebben aangedrongen. Neen, de eenige grond, waarom ge zelfs den ellendigsten schurk niet uit den weg moogt ruimen, is, omda^ •.• Msensch Is én blijft, hoe ontmenscht hij ook voor u sta, en overmits hij als menscit .-..'tnos een we-.'en blijft, dat oorspfrinkfiliii^ 'a.-iv den heelde, .. Gods gjescïïapen "ivas. Om Gods wil moogt ge uw hand niet aan hem slaan. En toen, na de Commune, te Parijs de soldaten van Versailles hoopen Cominunisten in een heek drongen, en eenvoudig als ongedierte bij massaas doodschoten, om ze uit den weg te ruimen, is er door het Fransche. leger op ergerlijke en stuitende wijze te^en Gods ordinantie gezondigd. Zelfs in oproer moogt ge dan alleen den opstandeling dooden, zoo hij zich buj.(t verzetten, en hein te dooden het eenig middel is, om. meester van het terrein te blijven. Het moorden van den weerloos gemaakte is, ook al is die weerloos gemaakte een misdadiger, steeds ongeoorloofd. Zoodra de macht, om als rechter op te treden, aanwezig is, mag geen kven ontnomen worden, dan op een vonnis.

De afschaffing van de doodstraf bij wijze van rechterlijke executie doet dan ook een volk zedelijk dalen en is teeken van zedelijken achteruitgang. Ook ons land ging dien heilloozen weg mee op, en de Overheid heeft zich, door hierin te bewilligen, zelve een zeer gevoeligen knak toegebracht. Een Overheid die het zwaard, dat God haar gaf, overmoedig uit de hand legt, ondermijnt haar eigen gezag. Al wat men gebazeld heeft, alsof de doodstraf wel in het Oude Testament, maar niet in het Nieuwe geboden ware, is dan ook hol, en op geen enkel punt steekhoudend. Het is niet v/aar naar de letter, want evengoed de heilige apostel Paulus geeft aan de Overheid een zwaard in de hand als Mozes; en niemand .zal wel beweren, dat dit zwaard der Overheid bedoeld zou zijn als ds .staatsisdegen van onze hoogei'e-|> ersc; : sc. d; : ? »-; --ij.huK kcm& t op het paleis. Een zwaard is altoos sj'm.boDl van de macht orn te dooden. En dit zwaard nam de Overheid niet zelve op, maar God gaf het haar; en juist daarom mag ze het niet wilkeurig afleggen. Een soldaat, die zijn geweer wegwierp, zou gestraft worden; een officier die zijn degen opstak, en verklaarde den vijand maar gespaard te hebben, omdat hij de mogelijkheid van bekeering voor zijn vijand niet zou willen afsnijden, kreeg onverbiddelijk zelf de kogel. De O/erheid heeft, door ds doodstraf af te schaffen, en alzoo het zwaard weg te werpen, dus niet alleen verkeerd gehandeld, ; maar zich tegen God en tegen zijn ordiynantie bezondigd. Het stond niet aan haar, om al of niet de doodstraf uit te oefenen. Ze moest het, en moet het nog doen; door geen senlimenteele redeneeringen mag ze er zich van laten afhouden. Want ook wat den geest betreft, is het nieuwe Testament allerminst opgetreden, om de ordinantiën Gods te weerstaan of af te schaffen. Het Noachitisch gebod is gegeven voor den ganschen aardbodem, en voor alle eeuwen, gelijk er uitdrukkelijk bijstaat. Het geldt „voor ai wat leeft op den aardbodem". Het Nieuwe Testament zelf heeft lot middenpunt het Kruis, aan dat Kruis is re doodstraf voltrokken, en het gold de macht tot executie, toen Jezus tot Pilatus zeide, dat deze macht hem van boven gegeven was. Nergens verstoort dan ook de bedeeling der genade de instellingen Gods voor het natuurlijk leven. Al dat gekeuvel, dat iemand zich later nog zou kunnen bekeeren, houdt dan ook reeds daarom geen steek, overmits er eertijds onder de vigeur van de doodstraf veel meer gevallen van verbreking des harten voorkwamen dan thans. Bovendien, v/aar In den men.sch Gods majesteit, d. 1. zijn beeld], is aangerand, moogt ge de eere Gods niet achterstellen bij ds redding van den mensch. En wat men ten slotte zegt, dat een aardsch rechter zich vergissen kan, en alzoo den onsêhuldige dooden, is zeer zeker nooit sterker uitgekomen dan aan het kruis van Golgotha, en dit is ontzettend; maar hiervoor zal de schuldige rechterzijn oordeel dragen, of, zoo hij onschuldig is, de vakche getuige. In elk geval staat hier tegenover, dat ge thans, om minstens één onschuldige aan den scherprechter te ontwringen, tien andere onschuldigen aan den moordlust van den moordenaar opoffert, nu hij door geen vrees voor zijn eigen leven van den moord wordt afgej^ouden, We pleiten dus voor de doodstraf ]niet, als daad van noodweer voor de ontruste burgerij, noch ook als afschrikwekjkend voorbeeld, evenmin als voldoening ; aan het wraakgevoel der maatschappij, maar \ eeniglijk en uitsluitend, omdat God het gebo-I den heeft, en verklaard heeft dat zijn eere de 1 doodstraf voor den moordenaar eischt. Iets I waarbij het natuurlijk aan de aardsche Overiheid verblijft om te onderscheiden tusscheu èïganlijken tnoord en onwillekeurigen manslag of doodslag uit persoonlijken noodweer; mits Kaar de ordinantie Gods niet verawakt woro'e, ..!i3*L.-'i? eig^^-llijk? .. nioordenaar sterven mpei: . tfit toch is meer dan een wet van Perzen en Meden. Het is een rechtstreeks Goddelijk gebod, ^ d e t a

Ook het vraagstuk van den oorlog mo& t, in verband met het zesde Gebod, even aangestipt; omdat vaak de stelling is verkondigd, dat het verbod van den doodslag tevens het verbod van den oorlog inhoudt, In al zijn omvang daarentegen zou dit vraagstuk een veel breeder bespreking vereischen, en in verba'nd moeten gebracht worden met de verstoring van de harmonie, waaronder zich ons menschelijk geslacht in al zijn schakeeringen zou ontwikkeld en In zijn vertakkingen gespreid hebben, indien de zonde niet tusschenbeide ware gekomen. Nu de zonde wel intrad, bestaat die harmonie niet meer. Er is sedert Babels torenbouw, een gewelddadige uiteenscheuring van de deelen van ons geslacht voor de organische schakeering in plaats gekomen. En juist daardoor is die tegenstelling tusschen volken volk, tusschen natie en natie ontstaan, waaruit vanzelf ten slotte die heftige botsingen geboren werden, die tot de grootste oorlogen geleld hebben. Eenzelfde zonde stookt het vuur van den hartstocht in de enkele personen, door de personen in de volkeren, en het gevolg hiervan is, dat deze massa brandstof dan ten slotte naar buiten uitslaat, en den oorlog in het leven roept. Roofzucht, heerschzucht, hebzucht, naijver vaa allerlei zonde werkt hiertoe mede, terwijl ten slotte een schuldig vorst, of nog .schuldiger Caesar, de macht van zijn volk misbruiken gaat, om als wereldveroveraar op te treden en door stroomen bloeds te waden naar indrukwekkender macht. Dit alles en zooveel •iïieer ZDU-breeder - f^eTtCTrf-Jivg-cwchenj-^gso we het vraagstuk van den oorlog in zijn geheel wilden overzien; ook in verband met het goede, dat God de Heere ook uit dit kwaad vaak deed voortkomen, wijl toch zeer dikwijls een oorlog de heilzame kracht bleek, die het nationaal besef uit zijn loomheid deed opwaken, van spsl tot ernst rsep, en nieuwe veerkracht in het nationale leven instortte. Wat zou er van ons volk gev/orden zijn, indien de oorlog met Spanje die veerkracht niet zoo op het uiterste gespannen had?

En toch, dit alles, en zooveel meer, laten we thans rusten, om ditmaal uitsluitend de vraag toe te lichten, of het zesde Gebod, en in verband hiermee de Vrede, dien Gods heilige openbaring verkondigt, den oorlog verbiedt. En dan is ons antwoord, dat 'het zesde Gebod het zwaard aan den moordenaar uit de hand slaat, maar aan de Overheid juist in de hand geeft; en dat, overmits een oorlog alleen door de Overheid kan gevoerd worden, er alzoo nooit uit het ze.=ide Gebod iets tegen den oorlog valt af te leiden. Zeker gaat dit zesde Gebod in tegen particuliere strooptochten, gelijk men die ook in het Zuid-Oosten van Europa thans nog wel kent, vooral bezuiden den Balkan, als eenige private lieden de grenzen overschrijden, om roof te halen, en te dooden wat hun in den weg treedt» Dit is moord uit roofzucht, en alzoo door het zesde en achtste gebod verboden. .Maar een oorlog is een gewapend optreden van de Overheid; en elk soldaat, die in den oorlog een vijand doodt, doet dit In opdracht; en mits hij zich stipt aan zijn orders houde, staat dit er volkomen gelijk mee, alsof de koning van. het land zelf met eigen hand al deze vijanden doodde. Als de beul Iemand om hals brengt, doet dit de beul, en niet de rechter, maar de rechter/draagt voor dese executie de verantwoordelijkheid. En zoo dus ook is in den oorlog niet de soldaat, en niet de officier, maar alleen de Overheid, die den oorlog voert en den soldaat wapent, voor het dooden van den vijand verantwoordelijk.

Wel echter volgt hieruit, dat de Overheid zich voor God bezondigt, zoo ze zonder noodzaak oorlog voert, oorlog voert om ongerechtige oorzaak; of ook in den oorlog noodeloos haar eigen troepen waagt; of eindelijk onder den vijand noodelooze slachting laat aanrichten. Al wat niet uit de roeping van de door God aan de Overheid verleende macht voortvloeit, is ten deze moord; en yreeslijk zal het oordeel zijn, dat eens gaan zal over die vorsten en staatslieden en krijgsbevelhebbers, die uit lust aan den oorlog, " uit louter eerzucht, uit zucht tot verovering, en met onnoodige wreedheid den geesel van den oorlog hebben gezwaaid. Hoogelijk geroemd en geprezen moet dan s ook de vooruitgang, die op dit punt gekomen h, nu het vermoorden van ongewapenden is afgeschaft, het uitmoorden van de ingenomen steden niet meer voorkomt» en voor velerlei geschil oplossing In arbï» trage wordt gezocht. Alle oorlog, die door arhitnage te vermijden h^ most getnedê» worden. Maar toch stelle zich niemand voor, dat hierdoor ooit de oorlog uit de wereld zal komen. Dit ligt eenvoudig hieraasi, wijl er geen mensch op aarde Is, om of tot arbï" trage te dwingen, of de uitspraak der arbitrage tegen dén onwillige door te zetten. Neen, de vrede, de eeuwige vrede, dieon.< 5 beloofd Is, kan niet komen, eer het vrede» rijk van den Christus ingaat, en dat kan eerst blinken met zijn wederkomst, als er geen zonde op aarde meer zijn zal. Zoolang echter die Wederkomst nog toeft, en dus de hartstocht nog woelt en de zonde strijd tusschen mensch en mensch opwerpt, zal en moet gedurig die hartstocht en die strijd allengs ook een nationaal karakter aannemen; overgaan in afmetingen, die heel het volk omvatten; en zoo met noodzakelijkheid tot geweldige uitbarstingen leiden. En hoe ontzettend dit ook zijn moge, toch hebben wij hierin slechts ons zelven aan te klagen. Een zondig menschenkind kan geen eeuwigen vrede bezitten, wijl de zonde door zelfzucht en heerschzucht en .lUerlei hartstocht, zich zoowel In het private leven, nis in het leven der volkeren tegen den vrede verzet en dies den altoos durenden vrede .afsnijdt en onmogelijk maakt,

i) Overgeërfde neiging tot een bepaalde zonde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Het zesde Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's