Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de rolle des borks is van mij geschreven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de rolle des borks is van mij geschreven.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND]

Toen zeide ik: ie, ik kom; in de roUe des Boeks is van mij geschreven. Psalm 40:8.

Nu weeï een jaar van uw leven ten einde ging, dringt zich bij vernieuwiog de vraag aan u op, of de roeping, die uw God u voor uw aardsch bestaan gegeven heeft, door u vervuld is en wordt.

Ge zult toch niet ontkennen, dat ook gij een roeping hebt. Wat man van ernst toch zou zich inbeelden, dat God hem het leven en alle dingen schonk, alleen maar om het spelend te genieten.

In den raad des Heeren is toch voor alles een doel gesteld. Aan alle creatuur gaf uw God zijn ordinantiën. Zijn engelen daarboven ontvingen zijn hoog gebod en ze passen vaardig op zijn bevelen. En hoe, zou dan het kind des menschen doelloos op deze aarde zijn geplaatst, en zonder roeping in deze wereld tot aanzijn zijn geroepen? Of legde dan uw Heiland ook u niet de dagelijksche bede op de lippen: »Uw wil geschiede op aarde ook door mij, gelijk door uw engelen in den hemel ? "

Natuurlijk is het beeldspraak, wanneer er in de Schrift gesproken wordt van allerlei „boeken, " die voor Gods aangezicht liggen. Van een Boek des levens, een Boek met zeven zegelen, en een Boek der gedachtenisse. Maar door die beeldspraak wordt dan toch uitgedrukt, dat er bij God een vaste ordening, een raad zijns willens b£.staat, en dat in dien raad des Heeren voor alle schepsel een ordinantie, en voor elk kind des merisclien een beiltrU ligt.

Als het dan ook in den 45sten Psalm heet: „Zie ik kom, in de rolle des Boeks is v.in mij geschreven, ik heb lust, o, mijn God, om uw welbehagen te doen, " — dan belijden we wel met heel Jezus' kerk op aarde, dat deze aangrijpende woorden alleen in den Christus hun volkomen vervulling vinden, maar dan dient er toch op gelet, dat het David was die dezen psalm zong; dat er in vs, 13 bijstaat: „mijne ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, " wat natuurlijk niet van Jezus geldt; en dat de, zanger aan het slot alle liefhebbers des Heeren oproept, om met zijn lied in te stemmen. Die plechtige woorden: »Ia de rolle des Boeks is van mij geschreven" hebt ook gij, zoo ge anders den Heere vreest, dus op u zelven toe te passen. Er komt, om het eens sterk uit te drukken, in die rolle des Boeks ook een zinsnede voor, waarin over u gehandeld wordt. En nu weer een jaar, en alzoo een zeer aanmerkelijk deel van uw leven voor altoos ging, om nooit weer te keeren, is er dus ook voQT u alle oorzaak, om u zelven af te vragen, of de lust om het welbehagen Gods te volbrengen, er ook bij u persoonlijk toe geleid heeft, om u uw roeping te doen inzien, en met de toewijding van heel uw existentie, die van God u gegeven taak te volbrengen.

Vaa zelf e, n zonder inspanning gaat dit niet. Voor' een David of Jesaia droeg die levenstaak een zoo scherp geteekend karakter, dat zij spoedig als vanzelve inzagen, wat hun roeping was. Maar zóó machtig, zóo overweldigend groot, zoo in het oog vallend en vanzelf sprekend is de levensroeping voor elk van Gods kinderen niet. Slechts zeer enkelen ontvangen een buitengewone roepmg; doch voor verreweg de meesten ligt die roeping, ligt hun levenstaak, in den zeer gewonen gang van het alledaagsche leven; en het is stellig tegen de ordinantie van Gods raad ingaan, zoo een iegelijk zich gaat inbeelden, dat voor hem iets grootsch is weggelegd. Al zulke inbeeldingen leiden af van het rechte spoor, en eigenaardig is het dan ook, hoe ge zulke jeugdige inbeeldingen bij mannen, die werkelijk tot een arbeid op breeder schaal geroepen zijn, nooit vindt.

Neen, niet in de breedte, maar in de diepte gaat de arbeid, die door God gearbeid wordt. Het buitengewone is zeldzaam in zijn raad, in het gewone is juist zijn heerlijkheid. Maar dit is de wil uws Heeren over u, dat ge in die dingen, waarin ge geplaatst zijt, verkeeren en arbeiden zult tot\ in de uitnemendheid. Misschien is u slechts weinig toevertrouwd, maar juist in dat weinige moet dan ook volkomenheid openbaar worden. Al wordt u uw leven lang geen hoogere eere gegund dan om één enkel steenke op den muur van het Godsgebouw te leggen, zoo is en blijft het toch uw roeping, om dat ééne steenke zoo zuiver mogelijk te behouwen, en met het hechtste cement en met het zuiverst waterpas in dien muur in te leggen. Of ge düè; ' als man m ds wereld uv/ Goddelijk beroep hebt, of als moeder voor uw huishouding hebt te waken, of als kind en dienstbode in huis te verkeeren, toch zijt ge altemaal raderen van het ééne groote raderwerk; en alzoo raderen die voor God in beteekenis gelijk staan, mits gij maar toeziet, dat het u toebetrouwde rad volkomen zuiver loopt, en ge daardoor tevens den zuiveren, gladden loop der andere raderen bevordert.

Doch ook afgezien van die bepaalde levenstaak, hebt ge immers tweeërlei andere roeping met een ieder gemeen; vooreerst in den invloed, dien ge op anderen uitoefent; en ten tweede in de wereld van uw eigen hart.

Alleen en op zichzelf staat bijna niemand. We hebben allen onze personen, met wie God ons saam laat leven en met wie we door allerlei banden verbonden zijn. En nu ligt in al die betrekkingen en banden en verhoudingen een roeping van Godswege. We moeten op elkander inwerken, en we doen dit ook; maar de vraag is, of die inwerking is wat ze zijn moet, en naar Gods wil zijn kan. Van man en vrouw op elkander. Van de ouders op hun kinderen, en van de kinderen op hun ouders, en onder­ ling. Op uw dienstboden en onderhoorigen, Op uw vrienden en wie met « in een zeif den arbeid geplaatst zijn. Afllerlei betrek king, die gelegenheid opi; ."> -*om elkander te zegenen, en waarvan altoos invloed uitgaat, zoo niet ten goede, dan ten kwade.

En dan eindelijk uw levensroeping tegenover uw eigen persoon, ten opzichte van de verborgen wereld van uw hart. Of wie gevoelt niet, dat er een gestadige arbeid der aiele is, waarvan soms onze naaste betrekkingen niets ontwaren, een v/orsteling, voor God alleen doorstreden, een innerlijk pogen en streven, om Satan te weerstaan, en Gode onszelven op te offeren. Een innerlijke ontevredenheid met ons zelven, een niet zijn die we weten dat we ziji* moesten. Koude, waar de gloed der liefde het hart moest vervullen. Een loom neerhangen van de vleugelen des geloofs, waar we als op adelaarsvleugelen moesten opvaren, Machtelooosheid in plaats van kracht. Dof heid in stee van den geest der genade en der gebeden. En nu, vraagt ge dan bij het einde van zulk een lang jaar u zeiven niet af, hoe ge er thans aan toe zijt; of ge gewonnen hebt; of er winste voor eeuwig is; winste voor de eere uws Gods.'

Gedenk toch aan de rolle des Boeks voor Gods aangezicht. Niet gij weet, hoevelen nog de dagen uws levens zullen zijn. En in elk geval, uw leven kort op, het snelt voorbij; hoe als in een oogwenk is ook dit jaar niet weer doorgegleden! EiSalsgedan met zelfaanklacht en zelfbs.schaming, u zelven te belijden hebt, dat er, o, nog zoo nameloos veel aan dat ernstig opvatten van uw levenstaak, en aan dat zuiver uitwerken van uw levensroeping ontbreekt, is er dan geen oorzaak, is er geen aanleiding, om uw droomend nietsdoen van u te Echudden, en met heldere nuchterheid u op te maken, om van nu vüoii.ii. mes bewustheid, met wilskracht en in den geest der gebeden, in te gaan halen wat nog in te halen is.?

Maar die > rolle des boeks" zegt ons nog meer. Ze spreekt ons ook van een roeping, die 's Heeren volk op aarde, als zijn Rekenden te volbrengen heeft.

Het is toch niet bij geval, dat God de Heere het zoo besteld heeft, dat zijn verlosten op aarde nog een deel van hun pelgrimsreize zouden volbrengen, en in onderlinge gemeenschap een macht op aarde, en midden in het leven der wereld, zouden vormen.

Voor onze zaligheid was dat toch niet noodzakelijk geweest. Zie maar hoe velen van zijn uitverkorenen God de Heere reeds in zeer jonge levensjaren tot zich roept, zonder dat ze tot openlijke belijdenis van zijn Naam konden komen. En immers, niemand beweert, dat er daarom ook maar iets aan hun zaligheid ontbreekt.

Dat leven van Gods volk op aarde heelt dus sen doel ook buiten hun eigen zaligheid, een hoogheilig doel in de eere Gods. Hij, onze Ontfermer, wil, dat door zijn gemeente op aarde én aan de wereld én aan de geesten daarboven bekend zai wor­ den gemaakt de veelvuldige wijsheid Gods.

Ook dat volk des Heeren als zoodanig heeft derhalve een roeping op aarde. Een roeping om het zont te zijn, dat voor bederf bewaart. Een roeping om het licht op den kandelaar te plaatsen. Om als een stad hoog op een berg een plaatse der ontkoming te bieden. En om, onder het vroolijk dragen van zijn kruis, de onverwinlijkheid te toonen van die wondere geljofsmacht, die de heilige Geest in het hart van Gods uitverkorenen te weeg brengt.

Lees toch in Johannes' Openbaring het breed en ontzettend program, dat Christus van dien strijd, tusschen zijn volk en de wereld, op Pathmos voor het oog van den discipel, dien hij liefhad, ontrold heeft.

Er is immers niets aan van de valsche voorstelling, alsof van lieverlede heel de wereld voor Jezus zou knielen en allengs 's Heeren volk zijn invloed over heel de aarde zou uitbreiden. Tot den einde toe zal het blijven een klein kuddeke; en nog bij de wederkomst van Christus op de wolken zal de overmoed en het geweld, waarmee Satan en de wereld tegen de verlosten des Heeren ingaan, ontzettend zijn. Ware dit anders, waartoe zou Hij ook wederkomen? Zoo het eind reeds vanzelf een hemel op aarde wierd, waartoe zou ook deze wereld ondergaan, en een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel ons zijn toegezegd?

De ontwikkeling der gebeurtenissen is er dan ook wel naar, om te roemen inde toebrenging van heel de wereld tot het Kruis, Alsof niet veeleer de openlijke afval reeds reusachtige afmetingen aannam. Alsof niet, zonder overdrijving, gezegd kon, dat het beschaafde en ontwikkelde deel onzer bevolking reeds • zoo ganschelijk aan den Christus is afgestorven, dat zelfs geen bitterheid tegen het Kruis in hun hart meer opwaakt, Erx nu heeft men, het is zoo, nog lang van de lagere volksklasse geroemd, dat zij althans, met banger nood des levens bevangen, nog een oor en oog had voor het schoon van de ontfermingen Gods, Maar is het dan niet ia alle landen van Europa duidelijk, hce ook bij die lagere volksklasse deze vroomheid gaandeweg afneemt, en omslaat in anarchistische woeling? Het zelfde ongeloof, als waarop ge bij de beschaafde klasse stuit, alleen maar ruwer, baldadiger, meer gericht op geweld; zij het ook in het grijpen naar den Mammon, instee van naar de Genade onzes Heeren, met de beschaafde klasse één.

En zullen dan nu waarlijk de gekenden des Heeren zich gaan inbeelden, dat er in de rolle des Boeks, die voor Gods troon l'Ê*» geen andere en geen hoogere taak voor hen is weggelegd, dan ook geestelijk vsor zichzelven te zorgen, in siiiie hun Heere te belijden, en voorts de woeling en onderstebovenkeering van heel het leven der wereld rustig te laten doorgaan?

o, Het hart krimpt u ineen, als ge ziet, hoe bij zulk een ontzaglijke worsteling als komende is, de kleine groep van Christenen gedeeld en uiteengeworpen ligt. Wat macht, wat invloed konden ze niet no^ oefenen, indien ze waarlijk malkanderen eens van harte 'lief hadden, met den heili" gen kus elkander aan eenzelfden Verbondsdisch begroettenf en varsdaar sa^on, atm in arm, de wereld intogen, om één onvervalscht getuigenis te geven voor de eere van Gods naam.

Geen banger wonde heeft Satan ons kunnen toebrengen, dan die blussching der onderUnge liefde; dat staan van broeders tegenover broeders; dat saamgaan van gekenden des Heeren met de ongeloovigen om hun broeders te vervolgen, en, zoo het mogelijk ware geweest, te breken in hun kracht. En daarom, zoo er één heerlijke roeping is, die Gods kinderen aan den vooravond van zoo ontzettende gebeurtenissen te vervullen hebben, het is wel om met al den drang hunner zielen en met alle kracht naar saambindi.ig, naar aaneensluiting, naar openbaring van broederlijke liefde te staan. Al wie ddt werkt, werkt voor den Heere; al wie dit verijdelt, slaat de verzenen tegen de prikkels aan.

En toch, ook dat is nog slechts het begin.' Een slagorde die niet wel aaneengesloten is, kan niet uittrekken; maar toch ze sluit zich immers niet aaneen, om in haar tente te Schuilen, doch opdat ze uittrekke den vijand tegemoet. Voor een Christelijk verbeuzelen is onze kleine kracht te goed. Wij, Christenen, die nog door Gods genade gelooven mogen, we hebben een roeping. Een roeping van 's Heeren wege. Een roeping jegens malkanderen, om elkander aan te vullen, te steunen^ te troosten en elkanders wonden te verbinden. Maar ook een roeping tegenover de wereld, om te zoeken wat verloren is, om te redden wat gered kan worden, om ellende te verzachten, om de barmhartigheden des Heeren te verkondigen, en ook om het booze, het onheilige, het onwasfc in die wereld te weerstaan.

En ook bij het vervullen van die taak heeft een iegelijk zijn eigen aandeel. Niet alleen wie voorgaat in dien strijd, of geplaatst is op den wachttoren, maar ook een iegelijk die in slagorde schuilt, ja, tot den houthakker en waterputter. Niemand, niemand kan zeggen, dat Christus, zijn Koninklijke veldheer, voor hem of voor haar in dien harden strijd, die aangaat, niets te doen heeft. In het uitdeden van zijn talenten blijft Hij vrij. Hij bepaalt het of uw plaats in de slagorde vooraan of achteraan öf zijwaarts zal wezen, en die plaats, welke ze ook zij, moet uw liefde hebben, om uws Heeren wil. Wie hierin den broeder of de zuster benijden gaat, verzaakt zijn geloof. Wie ook slechts een enkel of zeer klein talent ontving, mag het niet begraven, maar moet daarmee voor zijn Heiland woekeren. Een machtige woudstroom wordt immers uit zeer kleine druppelkens gevormd, en toch, mits die 4fuppelkens zich maar vermengen en in goeden golfslag ineensmelten, breekt die woudstroom straks de rotsen door, en stuwt zijn wateren, de velden over, tot in de diepte van den Oceaan.

En daarom gedenkt 's Heeren volk ook nu hier aan, nu het zoo ernstig oogenblik

van Oudejaar ons allen weer voor Gods aangezichie oproept, om onszelven rekenschap te geven van de getrouwheid waarin we voor den Heere onzen God staan.

En is uw tekort dan misschien angstig groot, o, laat uw ziele dan toch gebeden zijn, om niet, uit het spijtig gevoel, dat het toch niet te beteren is, gedachteloos in zulk een roekeloos en onverantwoordelijk spel te volharden. 01 is er dan niet, als ge, waarlijk gebroken in uw hoogheid, en met een hart dat verbrijzeld is, tot uwen^God nadert, ook voor dat angstige tekort van uw leven verzoening gevonden in het bloed van Christus? Wenkt dan het vaak zoo onverwachte heengaan van zoovele broeders en zusters uit ons midden ook u niet, om aan uw eigen dood te gedenken, en bij de korte spanne levens, die u misschien nog rest, uzelven aan te grijpen, op te waken uit uw schuldig sluimeren, en van nu voortaan met ernste uw heilige roeping onder de oogen te zien.

Er kan ook in dit jaar, dat komende is, zooveel gebeuren. De voorteekenen zijn er te over. December liep reeds ten einde, en nog hoort ge telkens de alarmkreet, dat de plage Gods er altoos nog is. Wat staat ons dan niet te wachten, als met het zachter jaargetij, in stee van lentevreugde, weer somber en donker de bezoekende hand des Heeren naderende is over de natiën, die zich almeer van Hem hebben afgewend.

o, We zijn zoo licht geneigd, om op den avond van het Oudejaar ons enkel in onze persoonlijke en huislijke herinneringen te verdiepen. En voorzeker, ook dat heeft aijn nut. Er is een jaar lang zooveel genoten, hoe zou er dan rslet worden gedankt? Er is al de maanden van dit jaar zoo veel geleden, hoe zou dan ons menschelijk hart weerstand bieden aan het heimwee, dat naar het doorworsteld lijden ons in bange herinrjering terugtreki? Vooral een ledige plaats in den kring van uw lieven, hoe stemt se niet, op zulk een avond vooral, tot schreienden weemoed, bij al de aandoenlijke herinneringen die ze opwekt? Meer nog, bij de bange vraag, die ze zoo onwillekeurig rijzen doet, of er niet een tweede, misschien een derde ledige plaats haast komen zal? o, Tusschen het sombere graf en ons menschelijk hart bestaat er op dien avond van het Oudejaar zulk een pijnlijke gemeenschap.

En toch in dat persoonlijke, in dat huislijke mogen we niet opgaan. God riep ons niet tot aanzijn, om op de stroomen van ons gevoel af te drijven, maar om uit de rolle zijns Boeken onze levenstaak af te lezen, en met zijn genadige hulpe te volbrengen. Jezus weende zoo bitterlijk lij Lazarus' graf, maar toch, de diepste ontroering van zijn hart spaarde hij voor Gethsemané, toen hij zijn uitgang moest volbrengen te Jerusalem. En zoo wenkt ook u voor het jaar dat komt uw levensroeping, waartoe God u voorbeschikt heeft.

En nu is het wel zoo, dat ge, ziende op uw eigen verlegenheid en zwakheid, bijna mismoedig vragen zoudt: Wie is tot al deze dingen bekwaam? Maar Gods Woord getuigt u, dat het juïst omgekeerd ligt, en dat niet uw zwakheid, maar veeleer uw inbeelding en uw eigen hoogheid u bij het volbrengen van die levensroeping in den Tveg staat. „Als ik zwak ben, dan ben ik krachtig" roept de apostel uit; en van zijn Hellatsd had hij het woord der belofte vernomen : »Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht. Mijne genade zij u genoeg!"

Aaa éiegsnade hangt het immers ook voor u eeniglijk. Geioofszekerheid, en het alles overwinnend besef van een gekende des Heeren te zijn, is ook voor u het uitgangspunt, van waar het door strijd tot het kruis, en, onder het kruis door, tot zegepraal en tot den palm der overwinning gaat. Met halfheid en onbeslistheid is geen betoon van veerkracht, is geen ontplooiing van geloofsmoed denkbaar. Ook gij moet uzelven als een nieuw geboren kindeke, als ten kind van uw God gevoelen. Dan is vanzelf do verborgenheid des Heeren over uvve tente. Dan voelt ge dat de schaduw des Almachtigen zich reddend en zegenend over u uitspreidt. En dan ontsluit zich, zoo ongemerkt zalig ook voor u die verborgen omgang, dien onze Vader in de hemelen uit „goddelijk mededoogen gunt" aan zielen waar zijn vreeze in woont, En daarom, zoo ge ook dit jaar, dat heenging, met veel aanklacht van zelfbeschaming vaarwel zegt, omdat ge den Oversten Leidsman en Voleinder uvvs geloofs zoo vaak y& x%'ósikt hadt, leg dan nu alle eigen sk af, ga achter Hem aan, Hem volgend waar Hij u voorgaat, en dan immers ault ook gij het met David uw Messias kunnen naroepen: Heere, ook ik heb lust om uw welbehagen ie doen, omdat gij, naar uw eeuwige ontfermingen, in de rolle uv/s boeks ook van mij hebt geschreven.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

In de rolle des borks is van mij geschreven.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's