Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zevende Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zevende Gebod.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XI.

En de Heere God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot eene vrouw, en Hij bracht haar tot Adam, Gen. 2 : 32.

I.

Het zesde Gebod stond, gelijk we zagen, op één lij a met het eerste. De overtreder van het eerste Gebod wil den levenden God weg hebben; en zoo ook wil de overtreder van het zesde Gebod zijn naaste weg hebben. Gebod één gaat in tegen de aanranding van God als God; Gebod zes tegen de aanranding van den mensch als mensch.

En even duidelijk als de overeenkomst spreekt tusschen het eerste en het zesde Gebod, spreekt ook die tusschen hst derde en het negende. In beide toch geldt het de aanranding van den naam. In Gebod drie de aanranding van den naam des Heer en, en in Gebod negen ds aanranding van den naam onzes naasten. Ook hier is dus de overeenkomst tusschen de eerste en tweede Tafel, gelijk men liet gemeenlijk noemt, doorzichtig.

Nu liggen echter tusschen deze twee paren van geboden, die kennelijk op elkaar passen, andere geb? den in, die schijnbaar niet zoo zuiver evenwijdig loopen. Tusschen één en diie toch ligt niets dan het ééne Beeldenverbod; en tusschen zes en negen daarentegen twee geboden, het zevende van het overspel en het achtste van den diefstal. Het verei-: cht daarom zekers oplettendheid, orü, ook ki^r het verband helder ir. te zien. Nu rekent het zevende Gebod er meê, dat de mensch een lichaam heeft en Gebod acht, dat hij goed bezit. Beide slaan dus op de zinnelijke zijde van het leven. Ons lichaam is onze zinnelijke verschijning; ons goed hetgeen we uit het zichtbare het onze noemen. Beide deze geboden kan men dus zóó saamvatten, dat ze ons verbieden onzen naaste aan te randen in zijn zichtbare wereld. Let ge er nu op, hoe ook de Beeldendienst niet anders bleek te zijn, dan een aanranden van God met betrekking tot zijn zichtbare wereld, dan komt ook hier de overeenkomst terstond uit. God heeft een zichtbare wereld en onze naaste heeft een zichtbare wereld, en nu wordt ten opzichte van God het zondige ia die zichtbare wereld mij verboden door Gebod twee; en ten opzichte van mijn naaste door Gebod zeven en acht. Bij den naaste twee geboden, omdat iü bij mijn naaste te onderscheiden heb tusschen wat zijn lichaam en zijn eigendom aangaat; en bij God slechts één gebod, omdat bij God, die een Geest is, alleen sprake kan zijn van zijn eigendom, en het lichaam hier wegvalt. Wel kunt ge daarom tegenover God u evenzeer aan overspel schuldig maken, maar dit zit dan in den Beeldendienst in, en treedt niet afzonderlijk op.

Thans tot de toelichting van het zevende Gebod overgaande, hebben we atzoo met onszelven en onzen naaste te doen voor wat aangaat die zichtbare en zinnelijke zijde van ons menschelijk leven, die haar openbaring vindt in het lichaam. Dat we ook ons eigen lichaam hierbij insluiten geschiedt naar denzelfden regel, die bij het zesde Gebod ook den zelfmoord onder den vloek stslt. Alle regel van het Gebod tegenover den naaste blijft altoos: Uw naaste als uzelven, ^^^•Sdus'ialtO'jj QTxzt eigen persoéii, ons eigen lichaam, ons eigen goed, onzen eigen naam 'va. Zonder de zelfliefde (van zelfzucht onderscheiden^ is geen naastenliefde denkbaar ; en ook waar we voor den naaste ons opofiferen, zou er geen cfïer zijn, indien de liefde voor onszelven niet in ons gevonden - v/erd.

Dat we nu niet het huwelijk, maar de /zinnelijke zijde van ons wezen, en alzoo ons lichaam, nemen als het algemeenste, waarop dit gebod doelt, strekt, om van meet af Ie laten uitkomen, dat dit gebod ook dan reeds geldt, als er nog lang van geen huwelijk sprake is, of ook waar ganschelijk geen huwelijk in het spel kom.t. Toch bedoelen we dit niet ia lageren zin. Ons lichaam is niet iets laags, ook al hebben wij hel verlaagd door de zonde; wil men dus, als goed Gereformeerde, het vakche overgeestelijke tegengaan, dan is het juist noodzakelijk in het lichaam zijti uitgangspunt te nemen; en dan natuurlijk in dit lichaam niet gelijk wij het verdierven, msar gelijk God het schiep. En wat is dan ons lichaam.' Een kleed om onze ziel.' Een kerker, waarin onze ziel gevangen zit? Aardsch stof, dat onze ziel aankleelt en besmet en belemmert? Neen in het minste niet. Naar Gods ordinantÈe is uw lichaam een der twee bestanddeelen van uw wezen; hoort dus uw lichaam tot uv/ wezen; is uw wezen zonder uw lichaam incompleet; is de afscheuring van uw lichaam in den dood een tegennatuurlijke gebeurtenis; en is geen eeuwige heerlijkheid voor Gods kinderen denkbaar, zonder dat hun lichaam, en dan heerlijk, hun hergeven zij.

Ons lichaam is dus uit de zichtbare wereld-sr.of .uit staf, maar-het staat hec-1 anders met onzen persoon in verband dan ons uitwendig goed of eigendom. Ook op dat eigendom mogen we ons stempel afdrukken, er zelfs onze smaak en onze kunst in leggen; maar toch het blijft buiten ons, hoort niet tot ons wezen, en staat met onzen persoon - in geen noodzakelijk verband. Maar zoo is het met ons lichaam niet. Ons lichaam is stof, maar met leven doorademde stof; en waar die doorademing wijkt, is er niet meer het lichaam, maar het lijk. Niet Gebod acht moest dus vooropgaan, maar Gebod zeven. B3idea toch doelen op onze zichtbare wereli, maar in twee gradatiën. Eerst komt dat zichtbare, dat tot ons eigen wezen behoort, t. w. ons lichaam; en daai na eerst het zichtbare, dat los naast ons bestaat, t. w. ons goed. Ge hebt dus uw lichaam te beschouwen en te waardeeren, als de door God zelf met uw ziei verbonden zichtbare substantie, die op uw ziel is aangelegd, haar tot instrument dient, en onontbeerlijk is voor de volle ontplooiing van haar geestelijke heerlijkheid. Oud-Israël gevoelde dit zoo diep, als het telkens klaagde, dat het in het graf den Heere niet kon loven; ni.: .t alsof ze niet wisten, dat de ziel na den dood voortleefde, maar wijl ze gevoelden, dat de ziel, van haar lichaam beroof J, niet meer in staat zou zijn, om ook met hoorbare stem God te loven. En juist daarom is het bij dit zevende Gebod zoo hoog noodig, op dit saAmhooren van ziel en lichaam nadruk te leggen, wij ]de zonde der zinnelijkheid haar krachtigsten prikkel juist vindt in de valsche beschouwing, als ging ons lichaam buiten onze ziel om, en als deerde der ziel niet, wat tegen het lichaam gezondigd wordt.

Er ligt in een levend mensch een wondere saamvoeging van ziel en lichaam tot de eenheid des persjunS, Lie saamvÓeging van de ziel, die geestelijk en onzichtbaar is, met het lichaam, dat zinlijk en zichtbaar is, is een mysterie. Alleen God kon die saamvoeging tot stand brengen; alleen God kanv ze ia stand houden; waar God ze los laat, sterft ge; en eerst waar God ze herstel? ; , staat ge eens uit de dooden op. God is een Geest en zijn stoffelijke wereld is het zichtbare. Hoe nu een Geest een zienlijke wereld kan scheppen, weten we niet en verstaan we niet. Voor ons is dit een volstrekte verborgenheid. Maar dit weten we, dat God van deze verborgenheid een afdruksel in den mensch heeft gegeven, die tegelijk geestelijk naar zijn ziel en stoffelijk naar zijn lichaam, en zulks in de eenheid des persoons, bestaat. Die saé, mkoppeling van ziel en lichaam is daarom het diepe mysterie van een heerlijke unie, dat elk mensch in zich omdraagt. Dit mysterie is niet in de engelen aanweaig, die alleen geesten zijn; en ook niet in de dierenwereld, die wel een lager psyschisch bestaan heeft, maar geen geestelijke substantie. Alleen de mensch, als de kroon van Gods schepping, draagt in zijn j éénen persoon beide werelden, de geestelijke en de zichtbare saam. Hij alleen heeft het bezielde lichaam en de aan een lichaam gebonden ziel.

Doch behalve deze grondvertorgenheid ligt er in ons lichaam nog een tweede mysterie, dat ons niet op de Schepping, maar op de Herschepping, op Christus en de Gemeente wijst, en waarvan Paulus in Epheze S ons de openbaring schonk. Er is aamelijk nog een twcsde unie in ons meiiECheüjk aanzijn, suet alleen de wondere saasïvtJdging vau Ixt.jj'; ; .*' cl ziei in de eenheid des persoorss (zie Gen. 3 : 7), maai ook ds organische eenheid van mensch en mensch in de eenheid des geslachts (ale Gen. 2 : 22).

Niet zelden hebben we een besef, een gevoel of we op ons zelf stonden, en lo; se wezens waren; maar toch merken we gedurig wel, dat dit niet zoo is. Er zijn allerlei banden, die ons aan anderen binden, en onder die banden zijn er die in ons bloed liggen, die uit onze natuur opkomen, die ons als mensch eigen zijn. Nu is wel, als wrange vrucht der zonde, de v/erking van deze banden thans zeer gebrekkig, en gelijkt in niets op wat de zuivere, krachtige, harmonif che werking dier banden eens in het rijk der heerlijkheid zal zijn; maar toch beheerschen ze ook nu nog heel ons menschelijk leven, en zulks naar ziel en lichaam. De wondere unie van lichaam en ziel gaat voorop; en ddarop is de wondere organische eenheid van ons geslacht ^tQnX. Een eenheid, enkel naar de ziel, kan geen menschelijk geslacht geven, een eenheid enkel naar het lichaam, v/are bestiaal. Ziel én lichaam is dus de basis, waarop de organische eenheid der menschheid rust, en het bloed, als dragerj der ziel (Lev. 17:14), is dat ééne en hoogste, waaruit alle menschelijk leven opkomt, en wat maakt dat uit éénen bloede alle geslachten der menschen op den ganschen aardbodem als eenheid in het leven traden.

Geestelijk nu weten we hier zeer weinig van; alleen weten we, dat niet alle ziel van één soort is, maar dnt de geest der vrouw een anderlype vertoont dan de geest van den man; alsook dat er tusïchen de geestelijke trekken van ouders en kinderen vaak zak ere verwantschap wordt waargenomen. Msar wat het lichaam aangaat is de dubbele factor, waardoor dit mysterie werkt, volkomen duidelijk. Niet aiie men­ j schelijk lichaam is van één soort, maar het lichaam van den man is anders dan het lichaam der vrouw. Dit is de eerste factor; en de tweede, hiermee saamhangend, is, dat het kind door den vader geteeld en en uit de moeder geboren wordt. En hierin nu ligt metterdaad al wat verbinden en ineen vlechten kan. De onderscheiding tusschen man en vrouw, naar ziel en lichaam, scheidt rdet, maar oefent de machtigste bekoring, die aantrekt en boeit; en het geboren worden van den éénen mensch uit den anderen, maakt heel ons geslacht tot een altoos voortgaanden stroom van menschelijk leven, waarvan alle druppelen saamhangen.

Stel u voor, dat God na en naast en om Adam telkens nieuwe menschen, evenals Adam, geschapen had, zoodat er niet ware man en vrouw, maar één de soort van aller ziel en één de soort van aller lichaam, en dat elk mensch op zichzelf geschapen ware, zonder dat de ééh uit den ander was geteeld — en immers ge zoudt reeksen van menschen maar geen menschelijk geslacht hebben. Er zou geen band, er zou geen saamvlechting, er zou geen eenheid zijn geweest. Nu daarentegen is door dit ééne, dat God man en vrouw onderscheidt, en uit beiden het kind doet geboren worden, alles één^ leven, één geheel, één organisme geworden. Het staat er zoo eenvoudig van die ribbe, die God uit Adam nam en tot Eva opbouwde; en toch in dat ééne wondere feit ligt al hst geheim van onze menschelijke historie, en ligt tevens liet mysterie, dat op Christus en de Gemeente wijst. Waarom.' Eenvoudig wijl ook in die gemeente een menschelijke eenheid voor u treedt, saamgebonden door geesteiijkc én ilchamelijkc banden. Oi was niet het Woord vleesch geworden?

En zoo komen we nu vanzelf tot het huwelijk en tot het ^^i'^^a? ^ Gebod. Immers in dit Scheppingsmysterie ligt het huwelijk als zoodanig, en dus als Goddelijke ordinantie gefundeerd; en juist om dit Scheppingsmysterie moest dit zevende Gebod als wachter bij het huwelijk van God besteld werden.

Er liggen, gelijk we zagen, in ons menschelijk v/ezen^jtwee mysteriëfl: i". de mysterieuse eenheid van, ziel en lichaam, en 2^. de mysterïeuse eenheid van het organisme der menschheid als een geheel, als uit éénen bloede, door de splitsing in man ea vrouw. Welnu, wie het huwelijk weg wil hebben of tegen het huwelijk zondigt, wat doet hij anders, dan dat hij het tweede van het eerste mysterie losmaakt, en het tweede losmaakt van zijn doel. Ziel en lichaam moeten beiden als eenheid in man en vrouw saam worden gevoegd, en wie deze saamvoeging zoekt enkel in het lichaam, buiten de siel, vernietigt, zooveel aan hem ligt, de éénheid van ziel en.lichaam in de eenheid des persoons, en raakt uit het menschelijke in htt dierlijke. Huwen onder menschen en paren onder de dieren verschilt juist door dit heerschen van de ziel in het huwelijk, en het alleen heerschen van het vleesch bij het paren der dieren. Zoo is dus het huwelijk niet een verzir.ning van menschen, maar in de schepping zflve gegrond; en wel gegrond in het dubbele fsjt i". dat God den mensch man en vrouw schiep, en 2". dat hij den mensch schiep ziel en lichaam. Eerst Viraar ge die beide onderscheidingen dooreenvlecht, zoodat een man, die ziel en lichaam is, met een vrouw, die eveneens ziel en lichaam is, zich naar ziel en lichaam vereenigt, hebt ge de lijke gedachte en al de realiteit van den huwelijken staat.

Op dien grond hebben de Gereformeerde vaderen dan ook ten ernstigste geprotesteerd tegen de Roomsche dwaling, die het huwelijk in zekeren zin onderschatte. Ge vindt dit zelfs bij Thomas van Aquino nog wel zóó uiteengezet, dat ge er u bijna bij kunt neerleggen; maar toch heeft de neiging, om in de onthouding van het huwelijk een hoogere deugd te zoeken een opvatting van het huwelijk gekweekt, die weerstaan moest; ook sd mag niet verheeld, dat menig Gereformeerd theoloog aan enkele uitspraken der Schrift, die het leven buiten huwelijk hoog stellen, geweld aandeed. De juiste onderscheiding ligt ten deze hierin, dat niet aller roeping gelijk is. In het gemeen is het huwelijk de in onze natuur zelve gestelde ordinantie, omdat zonder het huwelijk ons geslacht öf uitsterft bf verdierlijkt; maar deze gemeene roeping stelt niet een plicht voor een ieder. Velen sterven jong. Sommigen zijn met ziekte en gebreken behept. En zoo ook kan sjmmiger roeping medebrengen, dat ze het huwelijk mijden, indien roeping en gave van onthouding saamtreffsn. Sprak ook niet de Heere van „gesnedenen om het Koningrijk der hemelen" en zei niet Paulus, dat de „ongehuwde zich bekommert om de dingen des Heeren." Veiligst gaat ge dus door op beide nadruk te leggen. Ten eerste hierop, dat het huwelijk niet kan bevlekken, maar een diep-geheimzinnig Goddelijke ordinantie is; en ten andere hierop, dat niet-kuwen, zoo God de gave der ontiiouding verleent, roeping kan wezen om des Heeren wil. Daarom ontkennen we wel niet, dat geheel de zinlijke zijc'e des huwelijks met zekeren siuïcT oiïi der zonde wil omhangen is, en dat kieschheid en kuischheid ejschen, dat ge dezen sluier eerbiedigt. Het huwelijk tusschen een zondaar en een zondaresse is een ander dan het huwelijk tusschen Adam en Eva in het paradijs, die zich niet schaamden, ofschoon ze naakt waren. Edoch dit komt niet .uit het huwelijk, maar uit de zonde, en mag aan het huwelijk nooit toegerekend.

Er bestaat dan ook niet de minste noodzaak om het huwelijk, als ware het in zich zelf onheilig, sacramenteel te heiligen. Rome beroept zich voor haar qualificatie van het huwelijk als Sacrament op Epheze 5:32, waar in de door Rome geijkte vertaling staat: ^'^t Sacrament is groot". Doch deze vertaling kan geen steek houden. Er staat in het Grieksch: dit mysterium is groot, " en de onzen vertaalden terecht: root is deze verborgenheid; t. w. niet het huwelijk zelf, maar het symbool dat in het huwelijk voor" den band tusschen Christus en zijn gemeente ligt. Vruchteloos bleef dan ook elke poging, door de Roomsche godgeleerden bepro-fd, om het sacramenteel karakter van het huwelijk aan te toonen en nooit zijn ze er in geslaagd een bepaling van het Sacrament te geven, die het huwelijk met Doop en Avondmaal onder één hoofd saamvatte. Alle Sacrament ziet op de genade, die ons op het Kruis verworven is, en dient tot sterking van het geloof; en hiermee nu heeft het huwelijk als tot de ordinantJën niet der genade, maar der natuur behoorende, niets uitstaande.

De vraag of het huwelijk een in zich zelf noodzakelijke ordinantie is, of wel wat men noemt een positief gebod, dat alleen uit Goddelijke wilsbeschikking voortvloeit, is wel bszien, niet voor rechtstreeksche beantwoording vatbaar. Wel neigt men er

toe, om er een positief gebod in te zien, zeggende, dat het ook anders had kunnen geordineerd zijn; dat zich een toestand denken liet zonder huwelijk; of ook een toestand, dat polygamie Goddelijke ordinantie ware; en dat alzoo de bepaalde ordinantie der Oionogamie geen noodzakelijk karakter draagt, en dus slechts j ^ posititf gebod werkt. Miar toch ga m^'hieria niet te ver. Wat weten wij van de inner'ijke noodzake ijkheid der Goddelijke ordinan-'. tiöa eigenlijk ai? Ten deele kan men zeg-' g? n, dat ^een enkele ordinantie noodzake-| lijk is, in zoover er geen macht buiten noch boven God was of is, die Hem dwong of dwingt, om een eenig dinij ahóó te bestellen als het besteld is. AÜe bron van wat a's ordinantie in hemel of op aarde geldt, ligt in Gods wijsheid en vrij macht. Toch geeft de Heiige Schrift ons nergens den indiuk, alsol hierin wilkeur heerschie. De moeilijkheid is maar, dat wij een maatstaf in God hebben, en dat God de maatstaf alleen in zichzelven heeft. Ea hoe dan een grens te trekken, dan alleen daar, waar God zelf ons wijziging van ordinantie leert kennen; b.v. eerst het geboden huwelijk tusschen broeders en zusters in Adams huisgezin en straks het verbod van al zulk huwelijk. Doch van zulk een wijziging is hier geen sprake. Het monogame huwelijk is en blijft altoos wet en regel, en alle afwijking van het monogame huwelijk blijft bevlekt, ook al geldt het Abraham en Jacob, David en Salomo. Zelfs al namen we de leer der dispensatie aan, wat wij niet doen, zou hiermee de ordinantie nog niet zijn opgeheven. Want wel blijkt dat het klaar besef van de heiligheid der monogame ordinantie roekeloos werd prijsgegeven, en dat het eeuwen geduurd heelt, eer bij beter licht, de monogame ordinantie uit het paradijs weer kracht won. En ook spreekt bet vanzelf, dat God rechtvaardig oordeelt, en dat dus een zondigen tegen deze monogame ordinantie thans, nu het besef er van herleefde, veel gruwelijker is dan eertijds, toen dat besef schier geheel was uitgestorveri; maar hutten zonde was daarom de schending van de monogame ordinantie nimmer. Ook wat men in onze O.ist-Indiën zich aanwendde, om buiten huwelijk inlandsche vrouwen als huisgezellinnen te nemen, kan en mag niet anders dan als zondig veroordeeld; en ook de zending moet er op aanhouden, om de monogame ordinartie In eere te brengen. Vooral tegenover den Islam, die na het Evangelie kwam, en de polygamie bracht, waar de tnonogamie reeds geheerscht had, zij men onverbiddelijk.

God zelf predikt de monogamie, eeuw jn eeuw uit, onder alle volk en natie door het gelijk getal van vrouwelijke en manlijke kinderen dat geboren wordt. Dit kon ook anders zijn. Niets is er, dat zoo absoluut van Gods viijmacht afhangt, als de vraag, of een kindeke van het manlijk of van het vrouwlijk geslacht zal zijn. Geen mensch kan hieraan iets af of toe doen. Ea tcch, terwijl in het ééae gezin de zonen, , en in het andere de dochters meerder ïn aantal ? , ijn, is nochtans bet resultaat, dat altoos de cijfers gelijk blijven, zij het dan ook gewoonlijk met een klein overwicht voor het vrouwlijk geslacht.

Dat enkele feit r.u sluit elk denkbeeld van polygamie, als door God gewild, reeds uit.

Niet alleen het huwelijk, maar zeer beslist het monogame huwelijk, d.i. van één man met ééne vrouw, ligt én in de schepping én in de onderhouding vast, en geldt uit dien hoofde als een in de natuur zelve gefundeerde ordinantie.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Het zevende Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's