Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een godvreiZi-iid heltl.

II.

De admiraal De Ruyter, zoo zegt een vreemdeling, werd, toen hij na vele gelukkige zeeslagen weder in zijn vaderland terugkeerde, als een held met algemeene blijdschap en als in zegepraal ontvangen. De Staten-Generaal lieten openlijk voor het behoud van den overwinnaar bidden en danken.

Hij had diensten bewezen aan den koning van Denemarken en aan den koning van Frankrijk, den trotsclien Lodewijk den veertienden.

Deze vorsten nu zonden hem daarvoor allerlei eerbewijzen en onderscheidingen.

Doch De Ruyter bleef bij al die heerlijkheid en eer volkomen nederig. Hij leefde als een eenvoudig geloovig man en in zijn leven kan men al de trekken vinden, die bij het wezen van een waar christen passen.

Zooals wij weten bekleedde De Ruyter hooge posten, en klom hij op tot luitenant-admiraalgeneraal van Holland en West-Friesland. Doch hij werd daarop niet hoovaardig maar behield zeden en gewoonten zoo eenvoudig, als wel zelden of nooit onder mannen van zoo hoogen rang worden gevonden.

Op het schip maakte hij gebruik van den scheepskost zonder dat daarbij voor hem bijzonder veel omslag werd gemaakt.

Aan den vasten wal, waar alles te krijgen was, leefde hij in zijn huis te Amsterdam aan het IJ al even eenvoudig; zijn spijs was dezelfde als die van de matrozen. Hij voerde het bevel over groote oorlogsvlooten van 70 ja van een honderd schepen. Toch hield hij maar één knecht en ging altijd uit zonder dat hij eenig gevolg bij zich had.

Ook werd hij, zoo vertelt de vreemdeling in het Fransch verder, nooit trotsch, hoe schitterend groot hij ook door zijn gaven was geworden. Jegens degenen die hem hadden welgedaan was hij altijd dankbaar; jegens zijn gelijken was hij beleefd en beschaafd en met zijn minderen gemeenzaam. Voor ongelukkigen betoonde hij zich mild en edelmoedig. Over hetgeen anderen goeds gedaan hadden sprak hij met lof; over zijn eigen daden slechts met nederigheid Had iemand een fout begaan dan was De Ruyter altijd gereed zulk een man te verontschuldigen.

Dat blijkt onder anderen hieruit:

Eens waren de Staten-Generaal bijeen en werd voorgesteld om een officier, wijl hij zich lafhartig gedragen had, voor het gerecht te dagen, ten einde hem te straffen, zoo hij schuldig bleek te zijn.

Nu werd ook het oordeel van admiraal De Ruyter gevraagd Deze nu oordeelde over den officier anders dan de beschuldigers en noeixide allerlei redenen op, die dienen konden om den man te verontschuldigen. Daarna sprak hij:

Hier komt nog bij, dat een mensch niét in alle omstandigheden dezelfde is. Op zekeren dag gebeurde het dat ik op het punt was den vijand slag te leveren, toen ik gevoelde, dat ik niet den gewonen moed aad. • Ik bemerkte dat ik niet in staat was de vereischte bevelen te geven. Ik was angstig, verlegen en wist niet wat ik moest beginnen.

»In dezen verschrikkelijken toestand zijnde, zag ik in, dat ik alleen hulp verwachten kon van den oppersten Bestuurder van ons lot. Ik begaf mij alleen naar mijn vertrek, wierp mij op de knieën voor God en bad kort maar ernstiglijk tot Hem, en smeekte dat Hij mij wilde bijstaan met zijn Geest des raads en der sterkte, opdat ik mijn vaderland op nuttige wijs mocht kunnen dienen. Nog was mijn gebed niet ten einde, of ik gevoelde dat mijn vrees week; ik kreeg mijn gewonen moed terug en ook mijn gewone beradenheid: ik gaf mijn bevelen en behaalde de overwinning. Had de arm des Almachtigen mij niet bijgestaan, ik zou verforen zijn geweest."

Zoo sprak De Ruyter, nederig erkennende dat buiten den Heere zijn kracht niets zou vermocht hebben.

AAN VRAGERS.

Een tijd geleden vroeg een der lezers ons o. a. waar de uitdrukking: »Hij gaat om zeep" vandaan komt. Dat we met het antwoord wat lang wachtten, was eenvoudig, wijl we het niet v v G wisten. En tot onze spijt is ook de verklaring die we nu geven, een die we graag voor een betere ruilen.

»Hij gaat om zeep" is evenals „hij gaat om het hoekje" een uitdrukking voor: Hij gaat weg, hij verdwijnt, namelijk voor goed, hij sterft. Beide uitdrukkingen beteekenen echter eigenlijk: »Hij gaat even een boodschap." »Om.iets gaan" werd vooral vroeger veel gebruikt, om te beduiden: »iets gaan halen." Ook nu nog wel.

Dat men nu juist zei: »Hij gaat zeep haleri" is, wijl dat een der dingen is, die 't meest in de huishouding, vooral bij onze zindelijke Hollandsche huisvrouwen noodig zijn, en dus telkens gehaald worden, 't Wil zeggen: Hij doet even een boodschap" en is dus een wat spottende uitdrukking voor: hij is heengegaan om niet weer te keeren." Zoo wordt »om zeep gaan" dan ook gebruikt Doch wijl sterven allesbehalve iets is, om luchtig of spottend over te spreken, moet men zulke uitdrukkingen nooit bezigen.

„Bij zorg-t voor n."

Een halve eeuw ruim geleden, woonde in de stad Duisburg een predikant, die Henke heette. Hij was alles behalve rijk en moest leven van honderd daalders, dat is nog geen tweehonderd gnlden per jaar, en daarvan kan iemand waarlijk geen gebraden kastanjes eten. Wel had hij, zoover ik weet, vrouw noch kinderen om voor te zorgen, maar ook dan nog had de dominé zeker geen te groot inkomen. Maar hij had een rijken God en dien hebben velen, ook al is hun inkomen groot, niet.

Op een killen Novemberavond zat de dominé thuis, toen er gescheld werd. Een arme vrouw vroeg hem te spreken. Z-ij vertelde dat zij in grooten nood zat, en wel door gebrek aan brandstof. Want al woonde zij in een land waar men de steenkool uit den_ grond delft, men moet er toch voor betalen.

De dominé hoorde haar vriendelijk aan, troostte haar in haar bezorgdheid en toen de vrouw nu bescheiden vroeg of dominé niet een weinig steenkolen voor haar had, die daar e gewone brandstof zijn, sprak de leeraar: »Ik denk het wel; we zullen eens zien. Wacht ven."

Nu had dominé Henke het groote voorrecht een trouwe dienstbode te bezitten, die op de huishouding het oog hield en van den voorraad die er was, meer wist dan haar heer zelf. Hij ging tot haar en zonder te vragen of er veel of weinig brandstof in huis was zeide hij:

»Daar wacht boven een arme vrouw. Zij heeft in dit koude weer geen brandstof. Gij moet een mandje met steenkool vullen en haar dat medegeven. Dan is zij althans voor het oogenblik geholpen."

(Slot volgt).

HOOGENBIRK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's