Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De verborgen mensch der harten.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De verborgen mensch der harten.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de verborgen mensch des harten, is het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigcn en stillen geest, die kostelijk is voor God I Petr. 3 : 4.

Het is zoo spoedig gezegd, dat ge G^^rf meer vreest, dan de menschen; maar is het daarom zoo?

Er is in u, dit weet ge, een verborgen mensch des harten, en er is aan u een loaarncemhare mensch, die op de straten uitgaat.

Na weten de menschen gemeenlijk uiterst weinig van uw verborgen mensch af. Ze mogen een gunstig vermoeden omtrent uw verborgen leven hebben. Het kan zijn, dat er nooit aan-• leiding was, om aan de nobelheid van dien verborgen mensch te twijfelen. Maar ^«/V« hebben de menschen uw verborgen mensch niet. Wat zij zagen WJS alleen uw waarneembare, uwuitwendige mensch, uw persoon, zooals die voor den dag komt, en door uw buurman kan beoordeeld worden.

liet is zoo, er zijn enkele, zeer enkele uitzonderingen. Het kan zijn, dat ge twee, drie vrienden hebt, met wie ge zoo innig teeder

omgaat, dat ze de metgezellen uwer ziel werden, en bijna door den sluier, waarachter zich uw inwendige mensch verbergt, konden heengluren.

Maar dat zijn excepties, die niet meetellen; en als regel kunt ge wel stellen, dat uw verborgen mensch alleen door God gezien wordt, terwijl de menschen alleen afweten van uw waarneembare verschijning in het leven.

Stond het nu werkelijk zóó met u, dat ge naar waarheid zeggen kondt: »Ik vrees God meer dan de menschen'\ dan moest het u ver gelijkenderwijs minder kunnen schelen, hoe het met uw waarneembaren mensch gesteld was, zoo het met uw verborgen xa^TiSo^n, dien God alleen ziet, maar in den haak was.

We zeggen: vergelijkenderwijs. Want natuurlijk is het óók uw roeping voor uw verschijning onder de menschen te zorgen, en het is niets dan hoogmoed, zoo ge zegt, dat de gunst of ongunst der menschen u niet schelen kan.

Maar als ge de twee met elkaar vergelijkt, en zoo ge u afvraagt, waar moet ik in de eerste plaats, waar moct ik het meest, waar moet ik het teederst voor zorgen, voor den innerlijken welstand van mijn verborgen mensch, dien God alleen ziet, of vOor den indruk, dien mgn waarneembare verschijning op menschen zal maken, dan spreekt het toch vanzelf, dat uw verborgen mensch des harten de hoogste rechten heeft, en dat ge uw God óf niet, óf al zeer weinig blijkt te vreezen, indien ge er meer om geeft, om in een goed bladeke bij menschen te staan, dan om innerlijk welgevallen te trekken van den Heere uwen God.

Nu is het, dit moet aanstonds toegestemd, bijna onmogelijk, om vooi' en met de menschen te verkeeren, zooals het moest.

Onder menschen is alle openbaar verkeer zoo onoprecht, zoo onwaar, zoo geheel op schijn, en eigenlijk op leugen, berustend.

Als er bij het graf gesproken wordt, dan schijnt het haast, alsof er nooit anders sterven dan bovenst-beste brave menschen, zoodat het u bijna zou gaan spijten, dat ge ze in hun leven niet gekend hadt. Op die taal bij het graf afgaande, zoudt ge dus een voorstelling ontvangen, alsof heel de menschelijke maatschappij om u heen uit een soort engelen bestond, bij wie van zonde geen sprake was, en die met elkaar wedijverden, niet in egoïsme, hoogmoed en genotzucht, maar in liefde, toewgding en nobeler zin.

Dat is de onware taal van het graf .

En is het beter in publieke toespraken, beoordeelingen, en karakterteekeningen bij feestelijke gelegenheden ? Of wat krijgt ge ook in die publieke taal onder levenden anders te hooren dan verheffing en grootraaking van den mensch ?

Verzamel eens de getuigenissen, en getuigschriften, ' en eervolle vermeldingen, en heel dien stapel documenten, die u zegt, hoe het onder uw medemenschen met.karakter, zedelijkheid, eerlijkheid, ijver en zooveel meer staaf; en zie, dan zijn er immers niet anders dan brave, beste dienstboden, oppassende en trouwe ambtenaren, algemeen geachte en verdienstelijke ambtsdragers.

Hoe er nog nu en dan werk voor de rechtbanken, en bevolking voor de gevangenhuizen komt, begrijpt men, met dien stapel getuigschriften voor zich, heusch niet. Vooral, zoo ge er op let, hoe juist de vaste bezoekers van onze gevangenissen vaak met den diksten bundel van zuke getuigschriften rondliepen.

En waaraan anders ligt dit nu, dan daaraan, dat men in het verkeer onder menschen er niets van weten wil, dat al die menschen zondaren, tot het kwade geneigd en met zwakheden behept zijn; maar dat men jaar in jaar uit voortleeft, als stond er in den Catechismus, dat alle menschen van nature goed zijn, en als ware een zondaar iets, dat zoo goed als nooit voorkomt.

Nu ligt hier iets goeds in. zekere publieke schaamte. Het getuigt van

Ook al weet men, dat het onder menschen schreiend en droef staat, en al laat men niet na in zijn gesprekken onder menschen over menschen dit rusteloos te laten uitkomen, en door achterklap, kwaadsprekendheid en laster nog zwarter te maken dan het is, toch wil men den standaard van het menschelijk leven hoog houden.

Men wil niet doen als de schurken en schavuiten in hun lagen kring, die hun eere in het kwaad stellen, en er op bluffen, dat ze gestolen en gemoord hebben.

De publieke schaamte blijft zoo haar heilzame werking doen. En al weet men dat er, o, zooveel kwaad schuilt, men laat voor al dat booze een sluier hangen, en voelt zich rijk, voelt zich gelukkig, als men in het publiek de publieke menschelijke eere ziet hooghouden; en doet hieraan meê.

Maar, al steekt er iets goeds in, — voor de waarheid en de oprechtheid, ook met opzicht tot onszelve, is dit stelsel fataal.

Want nu het eenmaal als regel geldt, dat alle menschen braaf en minzaam en goeddoende ziJB, nu kunt ge bijna niet voor uw eigen zonden en gebreken, en voor de zonden en gebreken van uw vrouw en kinderen en dienstboden uitkomen, of het maakt terstond den indruk, alsof het bij u zoo exceptioneel slecht stond.

Dat men ons op fouten in ons eigen ka rakter, op zondige neigingen, op begane tekortkomingen en zonden wees, zou op zichzelf iets zeer gewoons zijn, want een iegelijk mensch staat er aan schuldig en heeft vermaan van noode.

Maar als nu al die anderen, die evengoed als ik hun fouten en zonden hebber), doorgaan voor halve heiligen en uitnemendheden, dan plaatst mijn oprechtheid mij op eens in zoo bitter droeve positie, dat het onder menschen geen positie meer zou zijn.

Als de gewone burger, die in dè weegschaal der zedelijkheid gewogen, gemeenlijk nog geen tien procent waard is, op de publieke beurslijst vast op 100 pCt. genoteerd staat, maak ik, door mijn .eigen kind op lo pCt. te zetten, met mijn huis zoo povere figuur.

In Christelijke kringen is dit wel iets beter, maar toch is het ook in die kringen bijna onmogelijk, om te komen waar we zijn moeten.

Onder ons is er minder verheffing van den mensch. We hebben niet zoo de gewoonte hooge gevoelens in onze kinderen te prikkelen. Bij het graf zijn we soberder. En het slaat ons niet zoo tegen, zoo we van onszelven, van onze kinderen of van onze dienstboden merken, dat de Heidelberger Catechismus den mensch naar het leven heeft geteekend.

Dit maakt dan iets vrijer tegenover elkander Het opent de gelegenheid, om iets minder gemaakt en onwaar met elkander om te gaan Ook vindt het vermaan en de waarschuwing onder ons soms een toebereide aarde.

Minier de menschen en meer God te vreezen, is in Christelijke kringen en gezinnen eer mogelijk dan in de kringen der wereld.

En toch, ook zelfs onder ons blijft de strijd nog zoo bang.

Zoo bang als ge op waarheid dringt en de scherpte van het ontleedmes tot in het merg uwer ziele laat doordringen.

Want, God te vreezen is onder ons wel in e^re, en den vromen vorm, waarin zich deze vreeze uit, hebben we wel lief, maar wat zegt dit anders, dan dat de waarneembare verschijning behalve braaf, ook vroom wil zijn, en wat waarborg geeft u dit voor den verborgen n mensch des harten ?

Immers, al ontzegt ge nu aan die uitwendige vroomheid in het waarneembare volstrekt niet alle waarde, en al ligt ook in dien vromen schijn een eminente behoudende en beveiligende macht, toch gevoelt ge wel hoe de verborgen mensch des harten hierdoor in nieuwe zonde kan komen, en, zoo hij ook niet innerlijk vroom is, nog valscher komt te staan voor zijn God.

»Blinkende zonden", ziin'soms^onze schitterende deugden wel genoemd; en onze kerk leert ons, op grond van het Getuigenis, dat ook onze beste werken met zonde bevlekt zijn.

En juist dat zit den verborgen mensch des harten in den weg.

Tot op onzen dood toe^ komt' het met dien verborgen mensch^des harten nooit zooals het zijn moet.

Voor Godsheilig oog bezien, zullen we ons zelven altoos blijven tegenvallen.

•> •> Geheels, '' gelijk de Schrift het zoo scho uitdrukt, is er niets aan ons.

Doch nu zijn er tweeërlei vrorhen.

De ééne zegt: Aan dien verborgen mensch is toch geen witpleistcren. Die blijft toch altoos met zonde bevlekt. En daarom, wat zou ik met dien verborgen mensch worstelen.

Zulk een vrome nu wordt al minder teeder, al uitwendiger, al minder vroom voor God, hoc vroom hij misschien voor menschen sta. Maar zoo zijn niet alle vromen.

Er zijn er ook, die oprecht met hun eigen verborgen ; s mensch omgaan; en al weten ze, dat ze hier aan deze zij van het graf nooit zonder vlek of rimpel zullen zijn, toch schaamte voor God hebben en daarom innerlijk worstelen, om voor Gods heilig oog, zwak, hetzij zoo, en bevlekt te staan, maar dan toch altoos bezig gevonden te worden, om het stof van de voeten af te wasschen, en alle zonde van zich te weren.

Men kan in zonde liggen, gelijk iemand, die in het water viel; maar dan roept en schreeuwt de drenkeling om hulp, en houdt niet op met gillen tot hij gered is.

Dan is men wel drenkeling geweest, maar in zijn oprechtheid, ook al viel men er door eigen schuld in

Nu dit kan, en dat we toch in onzen verborgen mensch God vreezen.

Maar als iemand zelf steelsgewijze in het water inglijdt, en het in dat water zoo heerlijk vindt, er zoo in geniet, en er bijna niet uit wil, als men hem redden komt, zie dan is het valscli, om zich als drenkeling voor te doen. En toch, zoo [doen er zoovelen met den Heere onzen God.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„De verborgen mensch der harten.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1893

De Heraut | 4 Pagina's