Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hij houdt den wees staande.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij houdt den wees staande.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere bewaart de vreemdelingen; Hij houdt den wees en de weduwe staande; maar der goddeloozen weg keert Hij om. Ps. 146 : 9.

Vader en moeder door den dood te verliezen, is, wanneer ze oud en welbedaagd waren, voor het kinderhait m'ei wreed meer. Soms zelfs zonk de toestand van vader of moeder zóó in, dat hun leven geen vreugd meer bracht en het sterven een aflossing scheen; een goedheid onzes Gods, dat Hij ze tot zich nam.

Niet alsof het kinderhart daarom zonder liefde of zonder gevoel zou moeten zijn. Ook wanneer ge vader of moeder, om hun hoogen ouderdom en soberen staat, niet zoudt durven terug wensclien, kan daarom zeer wel een stille aandoening van heimwee en weemoed u om de ziel sluipen. Alleen maar, het is niet tegen de natuur. Veeleer is het naar den gewonen gang des levens. Zoo hebben zij hun

ouders naar hun laatste rustplaats uitgedragen, en zoo doen wij het hen.

En daarom, zóó zijn vader of moeder te verliezen is niet wreed; reden waarom men dan ook nooit zeggen zal, dat wie zóó zijn ouders verliest, als wees achterblijft.

Men is dan door zijn ouders opgevoed; men heeft jarenlang hun liefde en hun toewijding genoten; men is zelf volwassen naast hen geworden; en naarmate hun kracht afnam, nam de onze toe ; tot ten leste de rollen werden omgekeerd, en wij meer hen verzorgden dan zg ons.

Maar heel anders is het, als vader of moeder van ons wordt weggenomen, nog in de jaren onzer jeugd; in die dagen waarin wij, zwak en onmondig, niet buiten hen kunnen; eten van hun brood; onder hun dak vernachten; door hun oog bewaakt worden; en als klimopplantjes ons slingeren om hun stam.

Want dan gaat het Ugwi de natuur. Dan is het mei naar den gang van het leven.

En dan ontstaat dat ontzettend bange gevoel van een ledig en een verlatenheid, dat ons als een pijnlijke beroering de ziel toenijpt.

Dan voelt ons kinderhart al het ivreede, dat in zulk een sterven ligt.

Dan voelen we ons als wec^in.

Of ge nu al over dat wreede heenglijdt, helpt niet.

Uw hart gaat er toch tegen in, en ge kunt die twee in uw beroofd en klagend hart niet rijmen, dat uw God uw Vader in de hemelen is en dat toch die Vader in de hemelen usv lieven vader of uw onmisbare moeder boven uw hoofd wegnaam.

Want God is toch almachtig, en Hij had het toch anders kunnen doen. En hebt ge Hem dan niet aangeloopen in uw gebed. En hebt ge niet gebeden, eiken morgen en eiken avond, en soms nog onder uw werk een stil gebed opgezonden, of in een donkere kamer uw knieën gebogen, altoes uw God aanroepend, of Hij uw vader, of Hij uw moeder sparen wilde.

Als gij God waart geweest, en een ander kind had u zóó innig en zóó vurig gebeden, gij zoudt het niet van uw hart hebben kunnen verkrijgen, om zóó vurige smeeking af te slaan.

En waarom deed God het dan? Diezelfde God, tot wien te bidden uw vader of uw moeder u altoos, in stil vertrouwen, geleerd hadden ?

Wreed is dat sterven voor uw gepijnigd hart; want het is immers Gods eigen oidinantie. dat een kind in die afhankelijkheid geboren wordt. God zelf heeft het zoo besteld, dat een kind een vader of moeder, of althans één van beiden noodig heeft. En waarom dan nu zelf weggenomen, wat Hij eerst zelf schonk, waar ook God toch weet hoe hulpbehoevend en verlaten ge achtA-blijft.

Neen, ge mort daarom niet, want HW vader, uw moeder hebben het u altoos voorgezegd, dat onze God niet antwoordt van zijn daden, en dat wij de hand op den mond moeten leggen.

Dat wilt ge dan ook doen. Dat doel ge dan ook.

Ja, ge bindt u in, ge bedwingt u, te midden van uw tranen.

En ge zult het dan ook niet hardop zeggen, als men hetu dan maar stil in de binnenkamer van uw hart laat fluisteren.

Fluisteren, dat dat sterven.... zoo wreed voor u is.

Ge hadt vroeger wel van het weesje gehoord, en het meegevoel van uw hart naar het arme weeskind laten uitgaan.

Maar daar bleef het bij.

En eigenlijk nooit hadt ge er u recht ingedacht, dat ook voor u de ure kon komen, dat gij zelf onder de weezen zoudt geteld worden, en ge tot uw eigen ziel zoudt moeten zeggen: Nu ben ook ik een wees.

En toch, zoo is het.

Het is niet alleen die wonde van uw hart; het is niet enkel dat voor u verdwijnen van dat lieve gelaat, waar ge met zooveel aanhankelijkheid naar opzaagt.

Neen, het is niet alleen, dat ge die liefde, die gansch eigenaardige liefde van uw vader of uw moeder moet missen.

Want ook als die wonde verzacht, en die liefde u eenigszins vergoed zal zijn, blijft toch nog altoos dat schreiende besef, van als wees op de wereld te staan.

Zoo eenzaam, zoo verlaten, verjaagd van den huishaard, waarbij ge u getroeteld hadt, en niet wetende waarheen.

De eerste^dagen gaat dat nog.

Dan is het aantrekkelijk lijk er nog, en komt u zooveel deernis tegen; en leidt allerlei bezigheid en allerlei bemoeiing u af.

Maar als die eerste dagen achter den rug zijn, en het graf heeft zijn mond toegesloten, en alles is, zooals de wereld zegt, geregeld, dat ge weet waar ge naar toe gaat, en gehoord hebt waar ge van leven zult, en nu \\tt gewone leven zonder vader en zonder moeder aanvangt, o, dan is het bang gevoel van wees te zijn geworden zoo schrijnend en tegelijk zoo overstelpend, dat menig beroofde van hart dan eerst zijn kinderwanhoop in de stille eenzaamheid voor zijn God heeft uitgeweend.

Maar dan is ook eerst het oogenblik gekomen, waarop ge als wees uw God gaat ontmoeten.

Toen die eerste dagen zooveel menschen zoo druk lief voor u waren, keerde de ziel in u zich nog niet zoo rechtstreeks naar den levenden Gad.

Maar nu dat voorbij is, en het stiller om u heen wordt, nu is het u te moede, alsof zacht in die heilige stilte, het woord der vertroosting begint te ruischen, dat u van een Vader der weezen spreekt, en u toeroept, »dat WJ de weezen staande houdt".

En dan is op eens uw verhouding tegenover uw God zoo heel anders geworden. Nu niet meer als het gelukkige, spelende kind, maar als een wees voor Hem op de knieën, en nu tot Hem gegaan, en tot Hem geroepen, niet maar als tot uw Vader in de hemelen, maar als tot uw Vader, omdat ook gij nu wees zijt geworden.

Uw Vader.

Niet alsof Hij dat nu pas was geworden; want eer ge geboren waart had uw God zich over u ontfermd, en aan uws moeders borst had sijn oog over u gewaakt.

Maar, en dit is het verschil, dusver had uw God zijn Vaderlijke liefde en zorg voor u aan u laten besteden door een vader, deor een moeder, die Hij u gegeven had, en nu begint nw God het zelf te doen.

Nu is de tusschenschakel weggenomen, en komt uw God zich aan u aanbieden, om in geheel bijüonderen zin, omdat ge wees zijt geworden, u te overdekken met de vleugelen zijner liefde, en u in nood en dood te verzorgen.

En daarom komt Hij nu tot u als uw Vader, omdat gij wees zijt, maar vraagt dan nu ook, dat ge Hem niet alleen als uw God zult eeren, maar nu ook al die liefde, die ge eerst aan vader en aan moeder gaaft, op Hem uw God, • uw Vader in de hemelen, over te brengen.

i Of ge uw hart voor Hem ontsluiten, of ge uw klachten Hem klagen wilt, en bovenal of ge vastclijk wilt vertrouv/en, dat Hij u niet zal verlaten en niet zal begeven, maar u staande houden in alien nood.

Dat is dan nog geen zaligmakend geloof, en nog geen bewijs, dat ge ook geestelijk een kind van uw God zijt geworden ; maar het kan er in Gods hand en naar Gods bestel toch een middel toe worden.

Van wie vroeg wees werden zijn er, o, zoo velen juist in hun weezenstaat tot hartgrondige bekeering gekomen.

En dat verstaat ge ook wei.

Want zoo lang vader en moeder bij ons blij - ven, en wij nog zoo onbezorgd bij hen inwonen, leunen en steunen we zoo licht teveel op hen, in plaats van het steunsel onzes harten in den Hcere onzen God te zoeken.

Maar behaagt het God om de aardsche steunselen onzer liefde van ons hart weg te nemen, en blijven we eenzaam en verlaten in de wereld staan, dan richt het zielsoog zooveel gemakkelijker den blik naar boven, en rust niet, eer het Gods vertroostend aangezicht gevonden heeft.

Het is de oude les, dat weelde de ziel verstompt en de nood bidden leert. En nu, weelde dat was het toen vader en moeder nog leefden; maar nu er geklaagd werd met den psalmdichter : Vader en moeder hebben mij verlaten, en de bange nood om het hart ging sp^en, nu rees ook in dat beroofde hart de vraag, of de Heere u had aangenomen.

Van onze weeshuizen kan dat niet gezegd. Daar is de gedachte, het denkbeeld van een tvees niet heilig, üaar heet het wees-z\}n interessa.nt. Daar wordt met het weeskind veel te veel gespeeld, om de diepe ontroering van het kinderhart naar God te laten doorwerken.

Maar buiten die gestichten, bij het kind dat óf alleen, óf met een broertje of zusje de wereld ingaat, o, daarbij is de liefde Gods zoo dikwijls door de donkere wolk van de smart en rouwe heengebroken, om voor eeuwig te begenadigen.

En er zijn zoo zeer velen van Gods uitverkorenen, die Hij vroeg wees h.-jeft gemaakt, om ze te vroeger rechtstreeks aan zijn Vaderhart te verbinden.

Dat wees worden is een zoo diep mysterie.

Ais ge er voor staat, bang en wreed, en toch als ge er indringt, vervuld met zoo gadeloos rijke ontfermingen.

Er ligt in dat weezenleven zoo een eigen v, 'ereld; soms met krachten des koninkrijks die anders nooit in beweging komen.

Al denkt ge maar aan de geheel eigenaardige liefde, waarmee zusters of broeders, die saam weezen werden, voor elkaar gevoelen en voor elkaar het opnemen.

Een wondere mengeling van moeder-en zusterliefde in één hart.

En zoo blijkt uw Vader in de hemelen ook zelfs bij dat bangste iets heerlijhs vooru voorzien te hebben.

Alleen maar. Hij blijft der eeuwigheid verborgen. achter het gordijn

En wie als wees in zijn Gou rijk wil zijn, moet beginnen met in zijn Vader, die achter dat gordijn schuilt, te gelooven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij houdt den wees staande.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's