Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Waarom kent Gij mijne sprake niet.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Waarom kent Gij mijne sprake niet.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom Kent gij mijne sprake niet? Het is, omdat gij mijn v, 'oord niet kunt hooren. Joh. 8:43.

Bij uw verkeer onder menschen doet ge telkens de pijnlijke ervaring op, hoe doof veler oor is voor geestelijke taal.

»Tale Kanaans, " in den min gunstigen zin, die aan dit woord kleeft, bedoelen we nu niet. Als ge die niet verstaat, kan dit aan mindere Bijbelkennis of aan onbekendheid met onze vrome schrijvers uit den ouden tijd liggen. sTale Kanaans", als uiterlijk verschijnsel bedoeld, is iets aangeleerds. Ze kan nagebootst door wie aan het hemelsche Kanaan vreemd is; en wie reeds over de grenzen van den Jordaan trok, kan nog de vaardigheid missen om zich vlot en vloeiend in deze eigenaardige taal uit te drukken.

Maar heel iets anders is geestelijke taal. Een taal, die wel met de tale Kanaans kan saamvallen, maar ook haar kleed kan derven. Wier kracht niet in de aanwending van geijkte termen schuilt, maar in de wereld van gedachten, die achter ons woord zich verbergt en in ons woord indringt. Een taal, uit geen boek, maar alleen uit den Geest te leeren; en die dan eerst u afgaat, zoo ge een oor ontvingt voor de melodieën der hemelen, en de sprake, die in de hemelen voor God uitgaat, weet om te zetten in uw mcnschelijk proza.

Daarbij komt het niet aan op wat de menschen noemen i> mpoi spreken", zelfs niet op vlot, en veel minder nog op veel spreken, In één enkel woord gaat soms geheel een register voor die hoogere tonen open. Eén gestamelde volzin bergt soms een schat van die hemelsche gedachten. Soms zelfs spreekt er reeds in eens kinds gebed een nagalm van die hemelsche taal.

Nu sprak wel niemand die taal zuiverder, rijker, voller, dan Jeaus.

Het is juist die hemelsche klank van zijn taal, die aan zijn woord zoo onvergelijkelijk schoone bekoring leent. Een bekoring waaraan zelfs nu nog de ongeloovige zich niet geheel kan onttrekken.

Bij Hem waren het al geestesuitingen als van gouden en zilveren klank u toekomend.

Maar toch, die taal was voor Jezus geen monopolie.

Wie verkoren en herboren was, kon ze, zon. der aanleeren, rechtstreeks verstaan.

Hij zelf betuigde het immers: Mijne schapen (dat zijn de verkorenen en herborenen, die tot zijn kudde zijn toegebracht), mijne schape? i hooren mijne stem.

Doch, helaas, van die schapen zijn niet allen. Hoe ontzettend bang het feit ook zij, en wat goud ge ook zoudt willen opwegen, om het anders te doen zijn, het is nu eenmaal zoo, en er bleek eeuw in eeuw uit geen stuiten aan, het geloof is niet aller.

Dat betuigde dan de Heiland zelf ook; en toen Hij te Jeruzalem op het Paaschfeest zulk een botte, buiten alle geloof staande groep menschen voor zich had, zei Hij het hun zelf: «Waarom hoort gij mijne sprake niet? Het is omdat gij mijn woord niet kunt hooren."

Versta dit laatste niet mis.

Het zegt niet, wat er vaak van gemaakt wordt: »Het is omdat ge mijn woord niet kunt aanhooren, niet kunt verdragen.^''

Dat zit er ganscheigk niet in.

De zin is dezelfde, als dat iemand met gewone stem en op gewonen afstand u iets toeroept, en dat gij, omdat ge doofachtig zijt, klaagt: sik kan u niet hooren."

Zoo nu ook wil Jezus zeggen: Omdat gij het orgaan mist, om mijn woord te verstaan, er geen oor voor hebt, en den geestelijken klank er niet van, opvangt, zoo kunt gij Mij niet hooren. Dat gij mijn sprake niet verstaat, ligt niet daaraan, dat Ik een vreetnde taal bpreet, noch ook dat Ik te zwak Mij uit. Het ligt aan Mij niet. De schuld v/ordt in u gevonden. Deswege verstaat gij mijn sprake niet, omdat het u ontbreekt aan een geestelijk, een geoefend, een met de ziel luisterend oor.

Ze vingen wel den klank op van wat Jezus zei, maar het ging er niet bij hen in.

Jezus' gedachte ving hun gedachte niet, en ze misten zin en neiging, om Jezus' woord in zich op te nemen.

Wat Jezus bood was feitelijk een hemelsch concert voor dooven gegeven, die, onderwijl, alsof er niets gebeurde, hun rumoerig gegons voortzetten.

Er was geen band, geen gemeenschap, geen geestessympathie tusschen hen en den Heiland, en daarom konden ze zijn sprake niet verstaan.

Mocht men nu zeggen, dat wie deze geestelijke sprake thans niet verstaat, ze ook nimmer verstaan zal, zoo stond het in elks omgeving wanhopend; want wie rekent zich niet reeds gelukkig, zoo hij in zijn naaste omgeving ook maar een tiental broeders of zusters mag vinden, die zulke geestelijke gedachtenwisseling mogelijk maken.

Maar, God zij lof, zoo staat de zaak niet.

Ondervraagt ge toch die tien of twaalf, die nu wel in die sprake van Jezus, in die taal uit de hemelen, in dat dialect des Heiligen Geestes thuis zijn, dan zullen de meesten u zeggen, hoe er een tijd was, dat ook zij voor die taal geen oor en geen tong hadden, maar hoe sinds dien tijd de dag gekomen is, waarop God hun het oor heeft doorboord en hun tong heeft losgemaakt.

AVant zóó was aller rijke ervaring.

Ze konden die taal niet uit boeken beginnen i: e leeren, eenvoudig omdat die boeken niet boeiden, en ze die boeken niet verstonden.

En ook hebben ze geen school gevonden, waarop die hemelsche taal onderwezen werd, want de kring, waarin die taal bekend was, boeide hen niet, ze konden de gesprekken toch niet volgen, en wat die anderen warm maakte, liet hen zoo koud als een steen.

Wel hebben ze er ontmoet, die waanden die taal aaHgdeerd te hebben, maar later bleek lum maar al te-duidelijk het verschil.

Die haar dachten aangeleerd te hebben, hielden het er voor, dat die taal bestond uit zekeren vloed van zonderlinge bijbelsche \vxdrukkingen; of in het naspreken van allerlei zonderlinge onderscheidingstermen uit de vroegere literatuur. Dan hoorden ze van »dadelijkheden des geloofs" en gingen nu ook van die »dadelijklieden" .spreken. Ze vingen een klank op van een »afgezakten staat" en gingen nu ook over hun »afgezakten staat" klagen. Maar den kenner ontging dit bedrog niet.

Enkele termen radbraken _ is nog niet een taal machtig zijti. En bovendien, de uitspraak was zoo ganschelijk valsch, dat het zelfbedrog, de moeder van anderer misleiding, zich op staanden voet verried.

Neen, hun verstaan van die taal was van binnen geleerd. Het verstand er van waS' ongemerkt en vanzelf ia hen opgekomen.

Op eens ging hen boeien wat vroeger hun tegenstond. Ze zagen, wat ze vroeger niet zagen. Ze hoorden, waar ze eertijds niets hoegenaamd van merkten. Een nieuwe' wereld van leven, een nieuwe wereld van gedachten was voor hen opgegaan.

Het was, of ze die taal vroeger reeds gehoord hadden. Zoo bekend kwam zij hun voor.

Niets vreemds er in.

Of was het dan niet de taal van hun Vader. Van hun Vader die in de hemelen is?

Zooals er bij het opentrekken van een ander register, uit uw zelfde 4ngel op eens een geheel andere wereld van tonen u pleegt top te stroomen, zoo ook was er in hun hart een geheel ander register opengetrokken.

Een register, dat hun eerst toeklonk als de Vox angelorum, de stemme aller engelen, maar nu hun de Vox humana bleek, de echt menschelijke stem, gelijk God haar in zijn schepping gewild en geformeerd had, en gelyk wij ze door onze zonden hadden vervalscht en bedorven.

En nu dat nieuvt? e register in hun hart maar was opengetrokken, en die hemelsche vadertaai hun aardsche moedertaal overklonk, nu was het hun te moede, of door die geestelijke taal de hemel zelf hun gemeenzaam was geworden, en de afstand tusschen Goden hun ziel was ingekort.

Die taal zelf deed hen reeds hier op aarde in die hemelen thuis zijn

En als ze dan daarna Gods Woord weer opsloegen, o, dan was die Heilige Schrift op eens tienmaal zoo rijk voor hun besef geworden.

Daar in die Schrift, dat was die hemeltaal.

Hoor maar hoe Jezus, en hoe door Hem de profeten en apostelen spraken.

Jammer slechts dat er ook onder Godsvolk zoovelen zijn, die het bij het eerste wónderaangrijpende van die taal laten, en niet inzien, hoe het ook in geestelijke taal van heerlijkheid tot heerlijkheid gaat.

Men is dan wel ontwaakt, en heeft in de gewelven van zijn hart tonen en klanken beluisterd zooals vroeger nooit. ,

Taal is hun toegeklonken, die ze vroeger zelfs niet hoorden en nu verstaan.

Ook boeit nu Gods Woord hen meer en beter.

Maar toch... verder zijn ze in jaren niet gekomen.

Ja, soms ontmoet ge er, die reeds voor tien en twintig jaren de eerste klanken van die vadertaai uit de hemelen met hun zielsoor opvingen, en die nu nog staan, waar ze toen stonden.

Nog altoos nooit meer gehoord, dan die ééne melodieuse klank, en zelfs hun woordkeus er nog niet aan gewend, om één enkele geestelijke gedachte zuiver voor anderer oor te vertolken.

De fout lag er natuurlijk aan, dat ze de kringen, waarin die geestelijke taal gangbaar is, niet opzochten; dat ze met geestesuitingen, in die taal te boek gesteld, zich minder inlieten.

Ze waanden'' nu eenmaal aan dien eersten hemelschen klank, dien ze hadden opgevangen, genoeg te hebben.

En toch dit mag zoo niet onder Gods volk, want dit geeft geestelijke armoede, bant de vaardigheid der taal, sluit daardoor de innigheid tusschen ziel en ziel af, en weerstaat de emeenschap der heiligen.

Alle taal is taal om gesproken te worden, taal voor het gebruik, taal om gemeenschap te hebben met wie om u leven, door het gesprek, en taal om gemeenschap te hebben met wie reeds wegstierven of van verre woneri, door het schrift. v

Maar altoos is taal om gemeenschap te oefenen, en in die gemeenschap zelf rijker te wórden, en iets van zijn eigen rijkdom te geven aan anderen.

En daarom, wie zich in zich zelf opsluit, zich terugtrekt, en daardoor arm in zijn geestelijke taal blijft, laat na om met dlc talent der geestelijke taal te woekeren voor de eere van Hem, die ze ons schonk.

Wie ze in de aarde begraaft, zondigt.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Waarom kent Gij mijne sprake niet.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's