Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Predikant-Socialist.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Predikant-Socialist.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 24 Maart 1893.

Het feit, dat Ds. W. Bax, te Zaandam, zich openlijk bij het Socialisme aansloot, brengt heel virat gemoederen en pennen in beweging.

Waarom, is moeilijk te verklaren.

Immers de Haagsche Synode heeft reeds in 1886, bij het uitbreken der Doleantie, plechtiglijk verklaaid, dat de Nederduitsch Hervormde kerk ook de Sociaal-democratie, ook het Anarchisme, ja, wat niet al, op haar heilig erf dulden zou en moest.

Ge herinnert u toch uit haar toenmalig eerste actestuk de echt-pantheïstische tooverformule: „/4/ wat gist in de maatschappij moet nagisten ook in de kerk".

En nu, is met deze formule het pleit niet reeds vooruit beslecht.''

Of gist soms de Sociaal-democratie niet in de maatschappij? ïamelijk snel en sterk zou men zoo zeggen. Welnu, derhalve w^^^ ze, naar luid der Synodale orakelspreuk, ook nagisten in de Volkskerk.

Breekt straks het nog feller en schuldi ger Anarchisme zich baan, dan zal men ook dat Anarchisme in de Synodale kerk zien nawerken.

De Synode heeft het zelf geprofeteerd, en het komt zoo uit. Ja, vooruit reeds heeft ze verklaard, tegen zulk nagisten niets te mogen, te willen, noch te kunnen doen.

De Gereformeerden buiten haar heilig erf zetten, en van alle goed berooven, ddt wel, want die misdadige Gereformeerden raadden de hoogheid der Synode aan. En dö, c mocht natuurlijk niet geduld.

Maar een groep in de Volkskerk die God, en zijn Woord, en zijn Christus, en zijn Sacramenten, en zijn oruinantiën aanrandt, waarom zou men die in de Volkskerk be moeilijken.''

Zulk een Volkskerk is er immers niet om voor de eere Gods op te komen? Ze is niets dan één massale condensator, waarin de stoom die in de maatschappij stoomt, overgaat om hoogstens afgekoeld te worden; altoos in wisselwerking met de maatschappij.

Ds. Bax staat dan ook na reeds lang niet alleen. Meer dan één collega denkt als hij, al is niet ieder zoo rond en populair, als Bax van aanleg en karakter is. p

De Socialisten schuilen nu reeds in alle rangen en standen, op alle bureelen, onder alle ambtenaren, in alle kringen, onder het spoorwegpersoneel, onder de onderwijzers, onder de hoogleeraren, eilieve waarom dan ook niet onder de Synodale predikanten?

Er is immers »leervrijheid" afgekondigd, en zelfs mannen als De la Saussaye hebben voor die „leervrijheid" het schild opgeheven.

Een voorwerpelijke belijdenis mag er niet meer zijn. Alles moest onderwerpelijk worden. Ieders conscientie, niet de kerkelijke rechter, moet recht spreken.

Welnu, zoo denkt Ds. W. Bax er ook over.

De Christus in zijn zoenofTer aan te randen was toch heel wat erger en boozer kwaad, dan tegen de grondslagen van het eigendomsrecht op te komen. Het eerste mag, waarom dan ook het mindere niet?

Zelfs al sloot Ds. Bax zich aan bij de Sjciaal-democratische partij, en ai verklaarde hij zich voor gewelddadig verzet, ja al spoorde hij er toe aan, wat zou de Volkskerk er tegen doen kunnen?

Zelfs Domela Nieuwenhuis kon best predikant bij de Synodalen worden, en zijn ambtelij ken iijvloed voor zijn lievelings.denkbeelden aanwenden.

Of heeft het Liberalisme, toen het opkwam, niet evenzoo gedaan?

Ook toen immers bracht het LiBeralisme zijn aanhangers door het ambt in de kerken en op den kansel.

Middel daartoe was de bezetting der faculteit met liberalistische theologen.

Best mogelijk dan ook, dat de Regeering later sociahstische predikanten als theologische professoren aanstelt.

Eerst heeft men door dat middel de Volkskerk geliberaliseerd; nu kan men door dat middel de Volkskerk zelve socialistisch maken.

Een propaganda-middel, dat allicht spoedig reeds in den smaak onzer Socialisten valt.

Evangelist.

Dat Deputaten voor de zending er toch toe zijn overgegaan Dr. Scheurer zei ven te onderzoeken, en voornemens schijnen, hem ook zelven tot een Dienaar des Woords te maken, dient geëerbiedigd.

Hoewel door de Generale Synode is uitgesproken, dat deze wijze van doen verbetering behoefde, had zij zelve er nog geen verbetering in gebracht, en veeleer aan Deputaten voor de zending zelven opgedragen op de eerstvolgende Synode voorstellen tot betere regeling dezer zaak in te dienen.

Formeel waren Deputaten dus vrij, en mits nu maar verkregen worde: i^. dat Dr. Scheurer, van wiens arbeid voor de zending we de uitnemendste verwachtingen koesteren, tevens tot Dienaar des Woords worde bevestigd; 2". dat hij beroepen worde en bevestigd als Dienaar des Woords voor eene bepaalde plaats of streek; en 3". dat zijn verhouding tot de kerken behoorlijk geregeld worde, moet men, in magnis magno animo, ditmaal over veel kleine dingen heenstappen.

Maar, en hierop wezen we reeds een vorig maal, niet mag heengestapt over de denkbeelden van Dr. Lowe, die Ds. Lion Cachet in de Heidenbode van-Maart bij ons Gereformeerd publiek introduceert.

Oi hij zelf voornemens is, uit het Gereformeerd beginsel critiek op Dr. Lowe uit te oefenen, zullen we afwachten,

Voorloopig geeft hij veeleer, misschien tegen zijn bedoeling, den indruk, alsof hij in het gevoelen van Dr. Lowe deelt.

Hij schrijft toch onder zijn mededeeling:

Intusschen zouden wij wel in overweging willen geven, of het misschien niet zijn nut kon hebben, dat vrienden der Zending, die nu juist geen studie van de Medical Mission gemaakt hebben, daaromtrent meer inlichting inwinnen, vóór zij publiekelijk den vinger opheffen om te waarschuwen tegen gevaren, die niet dreigen, en bezwaren, die niet bestaan. Waardoor immers zoo licht, zonder dat men dit bedoelt, onberekenbare schade wordt toegebracht aan een goede zaak, van God gewild, en door Hem met zegen gekroond.

Welke zijn nu die denkbeelden van Dr. Lowe, gelijk Ds. Lion Cachet die zelf mededeelt ?

We drukken het letterlijk over, omdat het bijna de beteekenis van een actestuk draagt.

Het werk bij uitnemendheid van den Zendeling-arts is dat van een Evangelist. Hij wil evenzeer als zijn mede-broeder, de geordende leeraar, als Zendeling beschouwd zijn, in de kerkelijke beteekenis van het woord. Beiden zijn opgeleid en toegerust tot hetzelfde groote werk, en beiden zijn in gelijke mate onwaardig den naam, dien zij dragen, indien zij niet de uitbreiding van het Evangelie als het groote doel van hun arbeid op den Zendingakker beschouwen.

Bijzondere nadruk moet gelegd worden op deze beschouwing van het werk en de positie van den Zendeling-arts, die in de eerste en voornaamste plaats Zendeling is, terwijl de goede uitslag van zijn arbeid beschouwd moet worden uit een Zending-oogpunt. En dit is geen bloote theorie. Geen ^vare Zendeling-arts zal zich op een ander standpunt plaatsen, en geen Zending-Vereeniging zou het kunnen verantwoorden om tot dezen dienst een Zendelingdocter uit te zenden, die den arbeid, door hem te verrichten, lager zou schatten.

Laat er intusschen geen misverstand hestaan. Waar vastgehouden wordt, dat de ware plaats en arbeid van den Zendeling-arts, die is van een Evangelist, daar wordt in geenen deele onderschat het gewicht van zijn speciaal medische quahficaties. Zoo hier, als in elk ander deel van Zending-arbeid, is toewijding der uitstekendste bekwaamheden niet alleen gewensckt, maar geeischt. Inderdaad, geen anderen dan zij. wier medische bekwaamheden boven het gewone eil zijn, behooren tot dezen dienst te worden toegelaten. De omstandigheden, waarin de Zendeling-arts geplaatst kan worden, zijn veel ernstiger, en eischen een veel grootere mate van vaardigheid en tegenwoordigheid van geest, dan het geval is in dit land. Wanneer zich hier, in de geneeskundige praktijk, buitengewone moeielijkheden voordoen, kan de geneesheer de hulp verkrijgen van een collega, die de verantwoordelijkheid van de behandeling des lijders met hem deelt. Doch de Zendelingarts is in den regel zoo geplaatst, dat hij zoodanige hulp niet kan inroepen. Integendeel: Totdat hij uit de inboorlingen eenigen heeft opgeleid tot helpers, moet hij zoowel zijn eigen assistent, pleegzuster, apotheker en knecht zijn, als de professor met wien hij consult zal hou den, en daarbij moeten zijn handen niet verkeerd staan voor eenig werk, dat, in verband met zijn hospitaal, moet worden verricht. Hij moet in staat zijn, anderen de beginselen en praktijk te leeren der geneeskunde; hij moet klaar zijn voor alles wat voorkomt, niet slechts in het een of ander bijzonder deel, maar in ieder deel der praktijk als geneesheer.

Gewoonlijk zal hij niet lang in den Zendingarbeid zijn, voor hij gevallen zal hebben te behandelen, die zijn vaardigheid en vaste hand tot het uiterste op den proef zullen stellen. En deze gevallen zijn het, die, van het standpunt der medische Zending, hun invloed het meest doen gelden, voor of tegen het eene, groote doel waarnaar gestreefd wordt: de opening van deuren votr de prediking van het Evangelie.

Het zijn niet de ziektegevallen, die weinig of geen bijzondere kennis in de'behandeling vcreischen, en die door den gewonen inlandschen dokter evengoed kunnen worden behandeld als door een Europeesch dokter, die den weg banen voor de Zending; de fontein van dankbaarheid openen; en, onder den zegen Gods, het hart voorbereiden om de boodschap van. Gods verlossende liefde te hooren. Doch wel zulke gevallen, waar alleen de geoefende hand hulp kan bieden, en die slechts de bekwame en wel toegeruste geneesheer kan verstaan en ter hand nemen.

Voor dat deel van den dienst zijn dus de gewone vereischten voor een dokter niet voldoende; het werk eischt, en zekerlijk mag eischen, dat de beste krac'nten en uitstekendste talenten er aan worden gewijd.

Laat het dus wel verstaan worden, dat, als wij spreken van Zendeling-artsen, wij niet bedoelen Zendelingen met een zekere mate van geneeskundige kennis, verkregen, hoe dan ook, gedurende htm theologische studiën; maar bedoeld worden zij, die deugdelijk bewijs hebben geleverd, dat zij de gave bezitten om te evangeliseeren, in den waren Zendingsgeest, en die, na geregeld gestudeerd te hebben in de medicijnen en heelkunde, wettig toegelaten zijn tot de genees-en heelkundige praktijk.

En dan volgt nog nader omtrent zijn eigenlijke missie:

Behoort nu niet die Zendeling-arts formeel afgezonderd te worden tot het werk, en zijn betrekking daartoe, als Zendeling, ofiScieel door de Kerk te worden erkend ? Naar ons oordeel is het verkeerd om Zendeling-artsen uit te zenden] zonder dat zij plechtig en openlijk erkend zijn, als •^Gezondenen door de Kerken^'' Dan volgt de vraag: In welken vorm die kerkelijke erkenning van den Zendeling-geneesheer geschieden zal? tot welk ambt hij zal wor den afgezonderd? Het komt voor, dat onze groote Zending-Vereenigingen te kennen geven, alleen Geneeskundigen als Zendeling-artsen te willen uitzenden, die bereid zijn, zich aan te bieden om geordend te worden tet de bediening des Woords. Dat wil zeggen, dat jonge doktoren, die, gedreven door waren Zendinggeest, zich aanbieden als Zendeling-arts, in plaats van terstond te worden uitgezonden, drie, vier jaar de praktijk der g-neeskunde zullen staken om in de theologie te studeeren, opdat zij geordend kunnen worden. Niets is intusschen van grooter belang voor den jongen geneeskundige, dan dat hij, zoodra hij zijn diploma verkregen heeft, terstond de gelegenheid zal eangrijpen om praktische kennis te verkrijgen. Een langdiuig verwijl in de praktische aanwending der kennis door hem verworven, doet zekerlijk schade voor zijn toekomst als vaardig geneesheer.

Wij beschouwen het daarom onredelijk om te verwachten, dat de jonge man, aan het einde gekomen van zijne medische studiën, voor langer of korter tijd buiten praktijk zal blijven, om zich bezig te houden met de theologische vakken, juist wanneer hij zijne theoretische kennis in de praktijk moet brengen. Is het echter waarlijk wel noodig, dat de Zendeling-arts geordend worde tot de bediening van het leeraarsambt? Beslist en zonder aarzeling antwoorden wij, dat het in den regel niet noodig is.

Wij dringen er zoo ernstig mogelijk op aan, dat de Zendeling-arts zal geordend of «afgezonderd'' worden tot zijn werk; doch zulks is niet dat van een herder en leeraar, fi— niet om Kerken te stichten enz. Is de ware roeping van den Zendeling-arts die van evangelist, zoo laat hem dan tot het T> werk van een evangelist" worden afgezonderd. Laat hem, na behoorlijk onderzoek naar zijne gaven als evangelist, openlijk als zoodanig worden erkend en uitgezonden, met het imprimatur der Kerk, waartoe hij behoort, als haar wettig""farkende Zendbede tot de heidenen. Er is toch zeker geen openbaring der Kerke Chrisii zóó aan vormen gebonden, dat zij zal weigeren, aldus te erkennen mannen, die als hare vertegenwoordigers onder de heidenen zullen arbeiden, in dit werk des Heeren Christi.

Wat wij van de Kerk vragen is, dat zij doen zal wat het Heofd der Kerk zelf deed, — dat zij den Zendeling-arts zal erkennen als een evangelist, een van Gods bestemde »Gaven, " en hem uitzenden tot zijn werk, evenzeer den erkenden gezant der Kerk als zijn leeraarcollega."

De voorstelling van Dr. Lowe is alzoo duidelijk als glas en principieel in den wortel. Deze geachte schrijver wil dat de kerken tweeërlei ambtsdragers op den zendingsakker zullen uitzenden, de eersten voor de predicatie en dus als leeraars, en de tweeden voor de gezondmaking en dus als artsen. Overmits echter beider doel moet zijn de kerstening der inboorlingen, is beider roeping het Evangelie wortel te doen schieten. Ook de arts, hoewel geen leeraar zijnde, heeft dan toch een geestelijke qualiteit, een kerkelijke aanstelling en heilig ambt, en wordt daarom het liefst beschouwd als: Evangelist.

Tegen het ingang vinden nu van deze voorstelling behoort door een iegelijk wien de belijdenis der Gereformeerde beginselen ter harte gaat, van meet af gewaarschuwd overmits door deze denkbeelden op tweeërlei punt aan de Belijdenis geweld wordt aangedaan: i". in zalce de verhouding tusschen natuur en genade, en 2". in zake de leer der ambten. Beide stukken van niette onderschatten gewicht.

Wat het eerste punt aangaat, wil Dr. Lowe ons verleiden, om de geneeskundige kennis en oefening, welke een student, die in de medicijnen studeert, erlangt, gelijk te stellen met y, de gave der gesondmakin^'; op dien grond een arts als zoodanig in het kerkelijk kader opnemen; en aan de kerk het recht toekennen, om artsen als zoodanig aan te stellen en uit te zenden. Deze voorstelling nu is onwaar, omdat ze wat in den gewonen weg geschiedt verwart met hetgeen een wonder inhield.

„De gave der gezondmaking" in i Cor. 12 : 9, 28 en 30 vermeld wordt ons beschreven als een charisma van den Heiligen Geest. Men ging er niet voor studeeren, maar men ontving haar evenals de gave der talen door een wonder. En wie deze gave ontving bekleedde blijkens vs. 28 een ambt in de kerken; want er staat uitdrukkelijk bij: En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld: ". apostelen, 2*. profeten, 3*. leeraars, 4*. krachten, s". gaven der gezondmaking."

Hoe deze „gave der gezondmaking" werkte, wordt ons niet gemeld. Maar in elk geval behoorde ze tot het rijk der genade, en niet der natuur. Was ze extraordinair en niet ordinair. En werkte ze nie-t< door recepten en poeders, maar door geestelijke krachten.

Van geheel anderen aard daarentegen is de studie der medicijnen. Deze studiën toch behooren niet tot het rijk der genade, maar der natuur. Ze zijn algemeen menschelijk, en in niets specifiek Christelijk. Ze gaan der maatschappij en der Overheid aan, maar behooren niet tot het domein van de kerk. En uit dien hoofde kan ook geen kerk medici opleiden, medici keuren, medici een titel verkenen, medici aanstellen, maar behoort de kerk zich te houden bij wat kerkelijk is, en hetgeen niet kerkelijk is te mijden.

Voorzeker kan ze als Diaconale macht een arts aanwijzen voor haar armen; maar dat is geen aanstelling. Dan toch doet da kerk niets anders, dan hetgeen elk huisvader doet, als hij een arts kiest om zijn gezin te behandelen.

Dit is zoo waar en klaar, dat het noch in Engeland noch hier te lande ooit één kerkeraad in het zin zou komen, om voor onze eigenkerken artsen aan te stellen als kerkelijke ambtsdragers.

Dan toch zou de ongerijmdheid derwijs in het oog springen, dat zulk een voorstel geen steun voor zich kreeg.

„Gave der gezondmaking" is een wondere mededeeling van kracht geweest, die het Gode beliefd heeft in den apostolischen tijd aan enkele niet medisch-gestudeerde personen, ^tot verheerlijking van zijn naam, te schenken.

Van de herstelling Tan zulk een ambt zou derhalve dan alleen sprake kunnen zijn, zoo God het weder oprichtte, door nogmaals zulke gave uit te deelen.

Als er in de kerken mannen bleken te zijn, die zonder middelen en zonder studie, niet door kwakzalverij, maar door den Heiligen Geest, de gave ontvingen om kranken te genezen, dan ja, maar ook dan alleen, zou door God zelf dit ambt hersteld zijn. Maar niemand komt het toe, de kerken door woordenspel te misleiden, en gelijk Dr. Lowe doet, menschelijk geknutsel in de plaats te schuiven van de machtsdaden Gods.

Ook Dr. Scheurer is een man, die in geen enkel opzicht van God door den Heiligen Geest een charisma ontving, om zonder studie of middelen, kranken te genezen. Hij heeft gestudeerd, hij is opgeleid, en zoo op geheel natuurlijke wijze in staat gesteld, om de middelen ter genezing aan te wenden, die tal van geheel ongeloovige artsen evengoed als hij bezitten.

De man is dan ook veel te ernstig en te vroom van zin, om zich ook maar één oogenblik de pretentie te laten aanleunen, als bezat bij dat charisma waarvan in i Cor, 12:9, 28 en 30 sprake is.

Het tweede punt waarop de zonderlinge voorstelling van Dr. Lowe, gelijk Ds. Lion Cachet die geeft, met de Gereformeerde belijdenis in onverzoenlijk conflict komt, is de leer der ambten.

Dr. Lowe wil, dat zulk een kerkelijk arts Evangelist zal aijn. Reeds hiermee spreekt hij zichzelf tegen, want de man met „de gave der gezondmaking" was geen Evangelist, maar bezat zijn gave als zoodanig, en stond als zoodanig in zijn eigen ambt. Een Evangelist was heel iets anders, bezat een gansch ander ambt, en te spreken van een Arts-Evangelist is dus een combineeren van twee ambten in één persoon. Doch ook zoo mag men de kerke Gods door gebrekkige uitlegging van de Heilige Schrift niet misleiden.

Zeer scherp hebben onze vaderen dit punt in hun controvers met Rome onderzocht. Rome hield staande, dat het apostolische ambt nog voortduurde; en hiertegenover hielden onze vaderen staande, dat er in den apostolischen tijd ambten waren, die een geheel extra-ordinair karakter droegen, en die met de eerste dragers er van uitstierven. Dit nu toonden ze met name aan van de Apostelen en van de Evangelisten.

Beide deze ambten, én dat van Apostel, én dat van Evangelist, waren tijdelijke ambten, die destijds uit den aard der zaak niet konden gemist worden, maar sinds vervielen.

Het ambt van Evangelist omschreven ze daarbij als te zijn een ambt, dat, uitsluitend door de Apostelen ingesteld, gelijk stond met het ambt van Dienaar des Woords, alleen met dit verschil, dat hetgeen een

Dienaar des Woords was voor die bepaalde streek ol plaats waarvoor hij was aangewezen, de E/angelist was voor alle kerken en alle plaatsen, gansch algemeen, en zonder bepaling.

Uit dien hoofde gaven ze dan ook toe, dat op missionair terrein, zoo binnenslands als buitenslands, een gezonden Dienaar in zeker opzicht, een taak zich kan zien opgedragen, die aan de taak der oude Evangelisten herinnerde; maar altoos met dien verstande, dat men het ambt van Evangelist niet meer als een afzonderlijk ambt naast dat van den Dienaar plaatste; en op dien grond beleden en belijden de Gereformeerde kerken nog slechts drie ambten te kennen: i< *. Leeraars (ookDoctoren); 2", Ouderlingen; en 3". Diakenen.

Al geven we dus Ds. Lion Cachet volkomen toe, dat wie het werk van Dr. Lowe niet kent, niet op de hoogte is omtrent allerlei, dat met de medical mission in verband staat, hij zal ons op zijn beurt moeten toegeven, dat Dr. Lowe, die blijkbaar volstrekt niet op de hoogte is van onze Gereformeerde beginselen, gevaar loopt door zijn gewaagde voorstellingen menig anders goed Gereformeerde op een jammerlijk dwaalspoor te brengen.

Barahhas.

Naar aanleiding van onze jongste meditatie ontvingen we van geèchte zijde dit schrijven:

»rn uw jongste meditatie: Niet deze maar Barabbas, wordt door u de voorstelling alsof Barabbas een struikroover en bandiet van professie Zou geweest zijn, geheel verworpen. Ge ziet in hem een ruwen man uit Jeruzalems achterbuurt, die bij een oproer meedeed en toen, door hartstocht vervoerd, een doodslag beging. Alleen zoo kunt ge u zielkundig verklaren, dat het volk voor Barabbas partij koos en tegen Christus.

«Vergun mij de bescheiden vraag of voor het oude gevoelen, mede door een kundig exegeet als Calvijn voorgestaan, toch niet iets te zeggen valt. Calvijn, ik mag dit voor uwe lezers wel in herinnering brengen, zegt toch uitdrukkelijk in zijn verklaring der Evangeliën, dat Barabbas een struikroover was, die behalve aan moord en oproermakerij ook aan roof schuldig stond. Deze opvatting is door de bekende Bijbelverklaring van Patrick, Polus en Welsh onder ons volk algemeen verbreid geraakt. Vandaar dat uw besliste uitspraak: een roover was Barabbas niet, bij mij en wellicht ook bij anderen verwondering baarde.

> Vooreerst pleit voor Calvijns gevoelen de letterlijke beteekenis van het Grieksche woord in Joh. 18 : 40 gebruikt. Onze Statenvertaling heeft: n Barabbas was een moordenaar." Maar het woord kycrrrjc beteekent én in de H. S. én in het profane Grieksch overal roover, iemand die op buit uitgaat. De Fransche vertaling heeft dan ook: r Barabbas étoit un brigand. Zou Johannes nu juist dit woord hebben gekozen, wanneer het alleen zijn bedoeUng was iemand aan te duiden die »gelegentlich" een doodslag begaan heeft?

ïln de tweede plaats vindt Calvijn een steun in öc oude traditie. In de Ethiopische vertaling wordt Matth. 27 : 16 gelezen; de overste der roovtrs, terwijl de Arabische vertaling heeft: en dief, Zouden deze veranderingen in den tekst zijn aangebracht, wanneer niet algemeen de opvatting heerschte, dat Barabbas meer was dan een oproermaker ?

»En eindelijk Calvijn wijst er terecht op, wat door alle uitleggers wordt toegegeven, dat Pilatus' doel bij dat droeve toonecl geweest is, door middel van het volk de vrijspraak van Christus te erlangen. Pilatus spreekt het openlijk uit, dat de Heiland onschuldig is; hij beschouwde hem dus niet als een oproermaker; hij wil hem loslaten, maar durft het niet, uit vreeze voor de priesters. Kon Pilatus, waar zijn doel zoodanig is, tegenover Christus een man plaatsen, wiens eenigste vergrijp is — dat hij een Romeinsch soldaat om het leven bracht? Wist Pilatus dan niet, dat zulk een misdaad hem juist den gewilden man maakte in de oogen des volks! De keuze van het volk laat zich op uw standpunt verklaren — die van Pilatus wordt geheel onbegrijpelijk.

»Neemt men met de nieuwere uitleggers aan dat Barabbas behoord heeft tot de talrijke benden siccariërs, die destijds volgens getuige nis van Jozefus onder de leuze van tegen Rome op te trekken, tegelijk voor zichzelf plunderden en roofden, die dus niet alleen bij de Romeinen maar ook bij de Joden gehaat waren, dan vindt de moeilijkheid vanzelf hare oplossing. Pilatus heeft een van de ergsten uit deze benden tegenover Christus gesteld, er op rekenende, gelijk Calvgn zegt, dat deze man om de gruwelijkheid z^ner misdaden bij allen gehaat zoude zgn. Maar de Farizeërs ea priesters wezen op de keerzijde der medalje : deze roover was gevat, toen hij voor een oogenblik gemeene zaak maakte met de oproerige elementen in Jeruzalem tegen Rome, hij stond hier als martelaar — en deze overweging gaf den doorslag. Het volk sloot de oogen voor het zondig verleden en zag alleen op den voorvechter van zijn vnjheid. Daarom riep men: Niet deze, maar Barabbas.

»Gaame deze vragen aan uw oordeel onderwerpende, noem ik mij hoogachtend^ Uw getrouwen lezer B."

Deze critiek stellen v; e op hoogen prijs.

Een quaestie als deze behoort tot die punten, die nooit met volkomen zekerheid Mjn uit te maken, omdat de nadere gegevens ontbreken. Tweeërlei gevoelen is hier bestaanbaar, waarvan Calvijn voor het ééne Mest. Wie nn, gelijk de geachte Inzender, het met Calvijn houdt, speelt altoos een tamelijk sterke partij.

Nog meer zelfs geven we den inzender toe. De uitdrukking in onze meditatie: > Barabbas was geen bandiet", was metterdaad onvolledig; er had volledigheidshalve bij moeten staan : „in den gewonen zin des woords."

OBS doel was alleen er tegen op te komen, dat Barabbas vooral en uitsluitend als een onverlaat en schrikinboezemend struikroover tegenover Jezus werd geplaatst.

De HeiUge Schrift toch zegt ons in Matth. 27:16: at ^, sij (namelijk de inwoners van Jerusalem, die op het plein voor hem stonden) oen een weliekenden gevangene hadden." In Mare. 15:7: at Barabbas „gevangen was genomen met medeoproermakers, en dat hij in het oproer een doodslag begaan had". In Lucas 23 : 19: at Barabbas »om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en om eenen doodslag in de gevangenis was geworpen." En eindelijk in Johannes 19:40: at»Barabbas een moordenaar was."

Vatten we nu deze gegevens saam, dan ïs met zekerheid alleen dit van Barabbas bekend: i". dat hij deel had genomen aan een oproer; 2", dat dit oproer in Jeruzalem was uitgebroken; 3". dat hij bij dat oproer een manslag had begaan; 4*. dat het volk hem als „een der hunnen" beschouwde; en S". dat hij ter oorzake van dat oproer en dien doodslag gevangen zat.

De vraag of hij buitendien nog andere moorden, en ook diefstal of roof op zijn geweten had, wordt door deze vier berichten niet uitgemaakt. De aandacht wordt saamgetrokken op dat bepaalde oproer te Jeruzalem en op dien éénen doodslag tijdens dat oproer, en aan dat oproer wordt een patriottisch karakter geleend. {Zy hadden een welbekenden gevangene).

Dat nu Johannes kortaf zegt: „En hij was een moordenaar, " en daarvoor een scherp woord bezigt dat meestal bandiet beteekent, is geheel in overeenstemming met Johannes' schrijfwijze. Zoo korte scherpe opmerkingen vindt men alleen bij hem.

Maar als er nu vier verhalen voor mij liggen, in één waarvan alleen het algemeene woord: „moordenaar, "zonder meer, voorkomt, en in drie waarvan die moord en de omstandigheden er van omschreven worden, dan zal het toch eisch van goede exegese zijn, dat ik het algemeene woord van dat ééne verhaal uitleg naar de breeder omschrijving van de andere drie. Niet omgekeerd.

En dit te meer, daar Johannes dit tafereel blijkbaar verkort. Immers hij deelt niet eens mede dat Pilatus zelf Barabbas genoemd had.

Op grond nu hiervan veroorloofden we ons, in afwijking van Calvijn, de meening, dat, wie en wat Barabbas overigens ook moge geweest zijn, in de lijdensgeschiedenis, in dit verhaal, bij dit tafereel de nadruk niet daarop valt, dat hij een gemeen struikroover was, maar veel meer daarop, dat hij als pseudo-patriot het valsche messiasspel tegen de Romeinen had gespeeld. Niet als had hij zichself voor een messias uitgegeven, maar omdat hij in Jeruzalem [zelf in opstand had durven komen tegen iRomes oppermacht.

Van zulk een man kon gezegd, „dat zij destijds een gevangene hadden". Van hem kon het heeten, dat ze een ^^-welbekenden" gevangene hadden. Van hem, dat bij „met medeoproermakers gevangen was genomen." Van hem, dat hij gevangen was, om een „oproer in Jeruzalem." Van hem, dat hij bij dit oproer „een doodslag had begaan." Van hem eindelijk, dat hij een „moordenaar" was.

En kwam hier nu bij, gelijk de geachte inzender zelf onderstelt, dat diezelfde Barabbas vroeger bij een der guerillabenden was aangesloten geweest, en een ruw, wreed man was, bij wien booze passie zich met valsch patriotisme mengde, dan kon Johannes zelfs zeer wel schrijven: hij was een bandiet, zonder dat dit de beteekenis van zijn optreden op Gabbatha verandert.

En wat de zielkundige vraag, die natuurlijk bij goede exegese eerst in de tweede plaats meerekent, betreft, zoo staan twee overwegingen tegenoverelkander. Op een wezenlijken bandiet is het volk wel geaeigd de lynchwet toe te passen, niet om zijn vrijheid te eischen. En omgekeerd moest het op Pilatus' lijn liggen, gelijk onze coriespondent zegt, om| een zoo min verkieslijk man mogelijk naast Jezus te plaatsen.

Of het echter denkbaar is, dat een Romeinsch landvoogd ooit zijn eere zooverre zou hebben te grabbel geworpen, om de invrijheidstelling van een berucht struikroover, een boef, en onverlaat, aan te bieden, laten we aan den kenner van de Romeinsche antiquiteiten ter beslissing.

Doch natuurlijk we dringen ons gevoelen aan niemand op. Wie onze exegese onjuist vindt, verwerpe ze. Slechts houde men in het oog, dat in de dagen waarin Calvijn leefde de eeuwenoude ruwere traditie in Barabbas niets dan een gruwelijken schurk en schobbejak zag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Predikant-Socialist.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1893

De Heraut | 4 Pagina's