Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hebt gij mij lief?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hebt gij mij lief?”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij zeide - wjederom tot hem ten tweeden male: imon, zoon van Jona! hebt gij mij lief? Hij zeide ^tot hem : Ja, Heere! gij weet, dat ik u liefheb. Hij zeide tot hem: oed mijne schapen. Joh. 21:16.

Niets stemt zoo droef, als onze gestadige geestelijke ongelijkheid aan ons zelven.

Soms staat onze voet zoo heerlijk op effen baan, dat alle nevelen zijn opgeklaard, en het geloof de hemelen doorschouwt, en een teedere, innige liefde ons voor God eh zijnen Christus vervult, zoo niet verteert.

Maar, helaas, in dien stand blijven we dan niet.

Van die hoogtepunten van ons leven dalen we straks weer af naar lager geestelijk terrein, en soms worden we weer uitgeleid naar een geestelijke wildernis, waar geen bloemknop ontluikt en geen druppel van het water des levens door ons genoten wordt.

Wel is deze ongelijkheid niet bij al Gods kinderen even groot.

Er zijn er die nooit hoog klimmen, en deswege ook nooit diep afdalen, en van wier geestelijk leven kan gezegd, dat het gemeenlijk op zekeren middenterm staat.

Dat hangt saam met den aard van iemands karakter, dat staat in verband met uw temperament, dat is afhankelijk van uw omgeving en uw levensomstandigheden. En daarom zult ge, om zulk verschil, nooit den broeder benijden die hooger leeft, noch o.ok den broeder verachten, die tot uw geestelijke hoogte nooit opklom.

Ook hierin is de Heilige Geest vrij. Hij is het, die naar een ieders aard en karakter en aanleg en inborst zijn gaven uitdeelt gelijk Hij wil.

Maar ook, al let ge meer op de broeders en zusters van gelijkmatigen geestelijken stand, toch zullen ook zij het al spoedig belijden, dat er ook in hun geestelijk leven gestadige slingeringen en schommelingen voorkomen, en dat ook zij de droefheid kennen van zoo koud voor Jezus te staan, waar ze eens zoo warm in hun hart voor hun Heiland zijn geweest.

Niet zelden heeft men dit op-en neergaan van den geestelijken thiermometer vergeleken bij de gestadige wisseling van zomer en winter. En die vergelijking, die veel zegt, moogt en moet ge ook vasthouden, mits ge maar niet inslaapt op de zondige gedachte, dat er na den zomer uwer liefde een winter van verkouding moest komen, zonder er terstond bij te voegen, dat ook op dien winter weer een lente en op die lente nieuwe zomerwarmte voor uw Heiland in uw ziel volgen moet.

Zie het aan Petrus. Zomer in zijn hart, toen hij uitriep : »Heere, tot wien zouden wij heengaan, gij hebt de woorden des eeuwigen leTcns"; en toch daarna een ijskoud, voor Jezus toegevroren hart, toen hij in den voorhof van Cajaphas zijn Heiland verloochende.

Maar, en dit was het kenmerk van zijn verkiezing, straks smolt dat ijs zijner ziel weer in tranen van bitter berouw, en toen zijn verrezen Heiland hem zoo ernstig, zoo bestraffend, en toch zoo zielvertroostend afvroeg: gt; Simon, Jona's zoon, "'sf, , ; '; gij mij lief? " toen ging de lentezon weer in het hart van den gevallen discipel op, en kon hij aan de wereld het getuigenis brengen van hem, in wien hij, hoewel hem niet meer ziende, maar geloovende, zich verheugde met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde (i Petr. 1:8.):

Want wel zijn er voor dezen Petrus ook later weer tijden van verkoeling gekomen, zoo zelfs dat Paalus hem te Antiochië in het aangezicht moest weerstaan, »omdat hij te bestraffen was" (Gal. 2:11).

Maar toch is het, bij al het gevaar, dat zijn hartstochtelijk en daarom snel wisselend karakter met zich bracht, nooit een blijven liggen in de verkoeling, nooit een vrede hebben met zijn ingezonken toestand.

Hij valt telkens, maar om even dikwijls weer op te staan.

Altoos keert bij Petrus na de winterkoude de gloed van den zomer terug, en als Jezus, ook na zijn ontzettende verloochening hem tot driemalen toe afvraagt, of hij, zijn verloochenaar, hem toch desniettemin liefheeft, dan kan de vurige apostel, met een traan in het oog, naar waarheid getuigen: »Heere, gij weet alle dingen, gij weet dat ik u liefheb." J

Bij een valschen gloed, die even blaakte, maar straks verdoofde, om nooit weer op te gloren, is dit zoo heel anders.

Dan stuit ge op schijnbekeering, op geestelijke waterloten, gelijk ze u in Hebr. 6 geteekend zijn, of gelijk Jezus zelf ze teekende in het zaad dat, o, zoo snel opschoot, maar omdat het geen diepte van aarde had, dra verdorde.

Dan was er ja een oogenblik lentegloed voor Jezus in de ziel, maar op die lente volgde, zonder zomer, dadelijk de winterguiirte, en die winter bleef aanhouden; alles toegevroren; geen stroomend beekje van Siloah meer in de ziel.

Ja, meer nog, niet alleen toch, dat er geen lente meer kwam, maar ook over het uitblijven van de lentezon van Jezus' liefde, was in de ziel geen droefheid en geen smart.

En waar zou dan het teeken van verkiezende genade ^n? Hoe zou men dan zich zelven en anderen misleiden mogen met de verleidelijke gedachte, dat er bij al Gods heiligen wel verachtering voorkomt, en dat verachtering in genade dus nooit een teeken van genadeloosheid zijn kan ?

Natuurlijk kan een iegelijk hierin alleen zichzelven beoordeelen; maar toch, als ook tot de zoodanigen steeds weer de ontdekkende vraag van Jezus uitgaat: i> Hebt gij mij lief ? " kan er dan in zulk een ziel ooit vrijmoedigheid, kan er ooitin ernst die trouwe in zijn, die voor Gods oog op de knieën antwoorden durft: »Heere, gij weet alle dingen, gij weet dat ik u lief heb ? "

We verontrusten daarom de verslagene harten der kleingeloovigen niet.

Aan de Noordpool is de zomer zeer kort en volgt op dien korten zomer een zeer lange winter, terwijl onder de keerkringen een winterkoude, gelijk wij die verstaan, nauwlijks gekend is.

Er is geen eenvormigheid, zoomin in het geestelijk als in het natumlijk leven, en er zijn er in zalige hope heengegaan, die nooit anders hun levenlang dan korte zomers na lange bange winterdagen in de ziel gekend hadden.

Maar, en dit is al het verschil, die lange winterdagen waren hun dan ook bang. Ze wenden er niet aan, en konden er niet aan wennen. Altoos bleef, ook te midden der koude, het heimwee naar den gloed van Jezus' liefde hun hart beknellen.

Al konden ze niet altoos bidden, toch ging er telkens weer een smeekgebed om uitstorting van de liefde Gods uit hun ziele naar boven op.

Ze durfden wel niet om veel vragen, maar bleven toch smeeken om nu en dan weer een enkel zonnestraaltje van Gods genade in het zielsoog te mogen opvangen.

Ook als ze niet liefhadden, gevoelden ze, toch dat ze moesten liefhebben, ja, dat ze wenschten lief te hebben, lief te hebben met de liefde als vanouds.

En als er dan weer eenige ritseling, eenige roering van binnen kwam, en een oogenblik de koude afliet, en ze hoorden het vragen van Jezus weder: »Hebt gij mij, uw Heiland lief? " dan ging het niet half, maar heel, en zoo zielsgaarne, als ze voor zijn heilig oog betuigden: »Heere, gij weet alle dingen, gij weet dat ik u liefheb."

Op den wortel toch komt het aan.

Ge kunt een struik bij den grond afsnijden, en tocb, zoo de wortel maar in de aarde blijft, schiet straks uit dien wortel het rijsken als uit de dorre aarde weer op.

En zoo is het ook voor u maar de vraag, of de wortel des nieuwen levens in uw ziel gespreid ligt.

Want zeker moet er ook uiting van liefde en betoon van liefde voor Jezus zijn, maar toch als hij aan Petrus vraagt: »Hebt gij mij lief? " dan doelt Jezus niet op die uiting die tijdelijk kan uitblijven, noch op zulk een betoon dat toeven kan. Neen, wat Jezus dan op het oog heeft is niet uw stemming van het oogenblik, noch zelfs de^ beweging van uw gevoel, maar alleen het mnerlijk onuitroeibaar besef, dat de wortel der heilige liefde in het diepst uwer ziel verborgen ligt.j

Daarom is die liefde voor Jezus dan ook niet iets dat ge hem toebrengt, maar iets dat hij u gunde, en dat God door zijn Heiligen Geest in uw hart uitstort.

Het is een glans, dien Hij in uw hart werpt, opdat gij dien Hem zoudt terugkaatsen.

En daarom schuilt die liefde voor Jezus in het leven zelf dat u ingeplant werd, en kan ze uit dat ingeplante leven altoos weer opstralen, en altoos weer met nieuwen gloed uitbreken.

Zoo in liefde voor Jezus te staan is uw staat voor God, die vast blijft, hoe ook de stand van den thermometer dier liefde moge afwisselen.

Ook als ge niet liefhebt, schuilt toch die liefde als een onder de asch bedolven vuurkool daar binnen.

En ook, met een koud hart kunt ge dan toch door het geloof van uw verkiezing verzekerd zijn, mits er maar berouw over uw innerlijke verkoeling, mits er maar smachtend heimwee naar den terugkeer van de liefde Christi is, mits wat ge niet in u ontwaart, maar met droefenisse des harten, door u wordt gemist.

Want dan koriit de liefde wel weer ook in uw stemming, in uw gevoel, en in uw uiting voor Jezus terug.

Immers dan zijt ge een gekende, en omdat uw Heiland u kent, kent ook in uw verdorring van hart, en door zijn Heiligen Geest innerlijk getuige is van uw dorsten en hongeren naar zijn liefde, keert hij zich dan weer tot u, niet eenmaal, maar tweemaal en driemaal, altoos mej die ontdekkende vraag, of gij hem niet liefhebt.

En als hij dan door die vraag in uzelven het vertrouwen op uw staat weer gewekt heeft, en u roerde tot in het binnenste van uw wezen, o, dan breekt de ijskorst in het hart zoo vanzelf door, en beginnen als vanzelf de wateren der liefde weer in u te stroomen.

En daarom niet mismoedig het hoofd gebogen, als klaagdet ge : »Ik ben een dorre boom".

Zoo zou het zijn, en blijven, als het van u moest komen.

Maar zoo is het niet, en zal het niet blijven, Bu de liefde van uw Heiland uitgaat.

Immanuël verrees!

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Hebt gij mij lief?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's