Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zoo gij liefde hebt onder malkander.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoo gij liefde hebt onder malkander.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hieraan zullen zij allen bekennen dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander. Joh. 13 : 35.

Hoe heeft Jezus ons liefgehad? ]

Deze vraag is Aiixom van gewicht, omdat de Heiland van ons eischt, dat wij malkander zullen liefhebben, gelijkerwijs hij ons heeft liefgehad.

Het heet toch in Joh. 13 : 34: Een nieuwgebod geef ik u, dat gij elkander liefhebt", maar nu volgt er ter nadere verklaring bij: dat gij eikanderen liefhebt, gelijk ik u heb liefgehad." En in Joh. 15 : 12 (dus in dezelfde tafelgesprekken voor zijn sterven) herhaalt Jezus het bijna letterlijk : »Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs ik u heb liefgehad".

Hiermee kan dus niet bedoeld zijn een liefde voor elkaar die zou worden uitgelokt door de wederzijdsche beminlijkheid. Vooreerst toch zou er in die soort liefde niets nieuws schuilen. Immers dat men liefheeft wie be-, minlijk is, wisten ook David en Jonathan. Ook kan hier nooit een gebod in liggen, want te minnen wat u beminnenswaardig schijnt, is een neiging in ieders natuur die zich niet kan verloochenen. Maar wat alles afdoet, dan zou het nooit een liefde zijn, als waarmee Jezus ons had liefgehad.

Dit toch voelt ge aan uzelven wel, als Jezus' liefde naar u had moeten uitgaan om het voor hem aantrekkelijke of beminnenswaarüige van uw persoon, zoo zou nooit de liefde Christi u gekoesterd hebben.

In ons was niets, waarom Jezus ons zou gemind hebben; en de heilige apostel Paulus spreekt dan ook van een liefde, die naar ons uitging stoen wij nog vijanden waren".

En evenmin kan hier sprake zijn van die gemeene sympathie die in onze menschelijke natuur opkomt voor een ieder die met ons onze menschelijke natuur draagt. Wilt ge, de algemeene naastenliefde. Of gelijk de wereld het liever noemt: de algemeene menachenliefde.

Want wel is een zondig mensch van nature geneigd, om zijn naaste te haten, maar dit komt dan pas uit, als ons belang met het zijne in strijd geraakt.

Zoo dikwijls die strijd niet ontbrandt, en zelfs niet dreigt, werkt er wel terdege ook nog in den zondaar zekere aantrekkingskracht naar al wat mensch is. Op een eenzamen tocht doet het goed, als ge eindelijk van verre weer een menschelijke woning ontwaart. Een schip op zee te praaien, doet den schepeling weldadig aan. Als we een noodkreet met menschelijke stem hooren uitgaan, is onze eerste aandrift, om te hulp te vliegen. Zoolang het ik maar niet den strijd met een ander ik ontwaart, kunnen ook zondige menschen onder elkander, o, zoo lief zijn.

Doch natuurlijk, ook op die soort liefde kon Jezus het oog niet hebben, want die bracht hij niet eerst. Die was er ook vóór en buiten hem. En de liefde waarmee hij de zijnen liefhad, was juist die andere, waarbij het ik zichzelf overwint. Er volgt toch aanstonds in Joh. 15 : 12: Niemand heeft meerder liefde, dan dat hij zijn leven stelt voor zijn vrienden."

Ge moet, om het nieuwe en geheel eigen-• aardige karakter van deze door Jezus betoonde, en op dien grond door Jezus gebodene liefde te doorzien, dan ook op iets heel anders merken.

Jezus zegt gedurig, dat de zijnen hem door zijn Vader gegeven zijn.

Hij weet en belijdt, dat het niet bij geval is, dat de ée'ne tot hem komt en hem aanneemt, terwijl de ander hem mijdt en verwerpt; maar dat dit er van afhangt, of ze door den Vader verkoren, wedergeboren en geroepen zijn.

Ze zijn de schapen zijner weide, die de Vader voor hem verkoor en hem schonk, en deze schapen zijn het, die zijn stem hooren, die hij kent en die hem zullen kennen of reeds kennen leerden. En het is deze heilige kudde waarnaar zijn liefde uitging en uitgaat, en waarvoor hij als een trouwe herder zijn leven gesteld heeft.

De liefde van Jezus voor ons is dus niet daardoor gewekt, dat wij zoo beminlijk waren, want we waren zijn vijanden. Noch ook kwam die liefde op uit zekere algemeene naastenliefde, want dan zou deze liefde niet enkel naar de zijnen, maar naarii; alle menschen zijn uitgegaan.

En de eenige grond' voor deze liefde, haar heilig motief, de prikkel die haar werken deed, was: dat te de^xijnen waren, overmits God ze verkoren, ze aan, hem geschonken, en hem toegebracht had.

Omdat de Christus door een eeuwige liefde voor den Vader verteerd wordt, daarom heeft hij lief al wie de Vader verkoren heeft.

En zoo nu ook wil hij, dat gij liefhebben zult al wie de zijnen tijn. En dit noemt hij een nieuw gebod, omdat in Israël de geloovigen elkaar nog liefhadden omdat ze over en weer Joden waren, maar nu voortaan de onderlinge broederliefde onder zijn discipelen slechts één grond, één motief mag kennen, en uitsluitend dddrop moet rusten, dat ze saSm hem toebehooren, en saSm door God verkoren zijn.

»Een nieuw gebod geef ik u, dat gelijkerwijs ik u heb liefgehad heb, gij ook liefde hebt onder malkanderen."

Maar juist aan dit nieuw Gebod zijn, helaas, de volgelingen des Heeren thans zoo ««gehoorzaam.

Nauwelijks denkt' men er T om; merkt er niet op; rekent er niet meê; en doet er nog veel minder naar.

Ja, aan het heilig Avondmaal, dan vertoont het beeld van die nieuwe liefde zich voor een pogenblik. Ge zit daar aan niet met wie gij uitkoost, maar met wie God met u saambracht; en ook al kent ge ze niet allen van aangezicht tot aangezicht, toch| voelt ge op zulk een oogenblik dat ge bij elkaar hoort; en hoe zwak ook, onder den indruk van het heilig sacrament, werkt er dan iets van dieïnieuwe, heilige liefde.

Maar buiten die enkele korte oogenblikken, neen, dan werkt die liefde niet; of althans zóó zwak en traag, dat uw hart er in het minst niet door geroerd wordt.

Zoo in het gewone leven, dan ""zet gij de verkiezinge Gods weer op zij, en doet het liever met uw eigen verkiezing.

Gij kiest dan uit. Dezen wel, genen niet.'Omdat de één u aantrekt, zult ge hem liefhebben, en omdat de ander u koud laat, blijft hij u onverschillig. Niet de kudde des Heeren, niet het volk Gods heeft uw liefde, maar ge geeft uw liefde aan uw eigen kring, soms een kring, o, zoo eng; ja, soms zelfs een kring, die met de verkiezing des ontfermenden Gods nauwlijks iets te maken heeft.

En dit nu verscheurt^ en 'doodt' het leven in Christus' kerk.

Want Wel zou het uw natuur geweld aandoen, zoo ge ook niet uw persoonlijke vrienden hadt, en niet ook een kring bezat, waarin ge u door nadere geestverwantschap warmer voeldet aangedaan. En er is dan ook geen sprake van, dat Gods Woord die vriendschap veroordeelen of die menschelijke sympathie blusschen zou.

Maar hierin ligt uw zonde, dat ge behalve die voldoening voor uw vriendenhart, en dat vieren van uw persoonlijke sympathie, niet ook en in de eerste plaats zelfs, rekent met de broederen, rekent met het volk Gods, rekent met de kudde des Heer en, en aXzoovoor niet stelt zijn nieuw en hoog gebod, dat ge hen, die Jezus de zijnen noemt, zult liefhebben, gelijk hij u liefhad, d. w. z. alleen om zijns naams wille, ook al stuiten ze door veel u tegen de borst.

Uw zonde is, dat ge »de gemeenschap der heiligen'' nog niet als een heiligen plicht in uw levensbesef hebt opgenomen, en dus wel in de kerk zijt, en voor die kerk ijvert en desnoods offert, maar dat ge het hoogste oflfer dat uw Heiland van u vergt, hem weigert en onthoudt.

Dan zit men in de kerk als onder vreemden, en er is geen trekken van het broederhart. Ja, zelfs in kerkelijke vergaderingen, zit men dan naast en tegenover elkander, als personen die elkaar niet aangaan, die vaak tegenover elkaar staan, en dan is één vonk genoeg, om den boozen hartstocht in vlam te zetten.

Ontsluit daarom toch uw zielsoog voor deze zonde.

Eén is het lichaam, en gij zijt allen'elkanders leden.

Wien God verkoor en wederbaarde, moet ge liefhebben om zijn verkiezing. Wie met u uw Heiland belijdt moet banden aan uw hart hebben om zijns Naams wille

Geen der broederenj kan u ooit afstuiten, gelijk gij eens uw Heiland hebt afgestuit.

En toch hij had u zóó lief, alleen om 's Vaders wil, dat hij zijn bloed voor u heeft vergoten.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Zoo gij liefde hebt onder malkander.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's