Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het negende Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het negende Gebod.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSIFDEELING XIII.

Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijnen naaste; want wij zijn elkanders leden. Ef 4 : 25-

II.

De strijd tegen die principieele leugen, die de waarheid Ggds in haar tegendeel verljeert, hoort bij het derde Gebod; bij dit negende komt uitsluitend de strijd aan de orde tegen de leugen onder menseken. Dat we desniettemin ook de leugen onder nienschen afgeleid hebben uit Satans .strijd tegen Gods waarheid, is, omdat de Catechismus wil, „dat ik alle liegen en bedriegen als eigen werken des duivels" haten zal. Het verband tusschen de leugen tegen God en de leugen onder menschen valt dan ook kwalijk te loochenen. Let er maar op, hoe onder de volken, die geheel buiten Gods waarheid leven, de leugen ook onder menschen veel schaamteloozer heerscht dan in Christenlanden; en ook, hoe in Italië, Frankrijk en andere Siaten, die wel gekerstend zijn, maar nog in de Roomsche dwaling bevangen liggen, de onwaarheid en het gemis aan waarheidszin veel sterker heerschen dan b. v-ia Engeland en de overige Noordeiïjke Staten van Europa. Men late zich dan ook nooit misleiden door het beweren, dat waarheidszin onder menschen niets van doen heeft met zin voor de waarheid Gods. Beide toch hangen in den wortel van ons bewustzijn wel terdege saam. In hem, die alleen zeggen kon: „Ik ben de waarheid, " vloeide beide met noodwendigheid ineen, én dat hij de waarheid Gods tot in zijn bloed bclsed, én dat sr onder men.schen „geen bedrog in zij a mond gevonden is." Ia het rijk der heerlijkheid laat zich zoomin loochening van de waarheid Gods, als leugen onder menschen, denken. Wie in Christus is ingelijfd, Is in den „Waarachtige." En de heilige apostel Paulus roept de leden der kerk van Efeze op, om niet tegen elkander te liegen, noch onwaarheid tegen elkaar te spreken, , ^omdat ze elkanders leden zijn."

Doch ook al houden we aan dit verband vast, toch hebben we ons bij het negende Gebod uitsluitend tegen de leugen onder menschen te keeren; en zulks wel eerst tegen de leugen in haar alqemeenen vorm, en daarna tegen de leugen in haar bepaalden vorm van valsck getuigenis. Dat valsch getuigenis bespreken we daarom in ons volgend artikel, tegen de leugen onder menschen in haar algemeenen vorm keeren v/e ons thans.

En dan beginnen we met de verdichting. Het hoort toch tot onze menschelijke natuur, dat we buiten de werkelijkheid om iets - oerdichten kunnen; hetzij dat onze verbeelding ons in of buiten droom beelden voortoovert, hetzij dat we door ons denken ons toestanden en allerlei verwikkelingen van toestanden voor oogen pogen te stellen. Deze verdichting nu is op zichzeive een heilige gave Gods, waar alle dichtknnst op berust. Het is een vermogen, ons door God gegeven, dat hoort bij ons geschapen zijn naar Gods beeld. Omdat toch God de Heerft schept, heeit Hij ook den mensch een scheppend vermogen gegeven; alleen met die verschil, dat God schept in de werkelijkheid, en dat de mensch alleen scheppen kan m de verbeelding of verdichting. Feitelijk is dit veralogen dan ook de bron waaruit alle kunst. opkomt. Een kunst, die alzoo niet haar ideaal vindt In de nabootsing der natuur, maar die boven de natuur uit gaat, en nu reeds iets grijpt uit dat rijk der heerlijkheid, dat eerst met Christus' wederkomst ingaat. God zelf bedient zich dan ook herhaaldelijk van dit vermogen des menschen, als Hij zijn openbaring geeft door droomen en gezichten en verrukkingen van zinnen. En dit geheele terrein der verdichting ligt dan ook in de waarheid en buiten de leugen, mits het verdichte maar nooit den indruk poge te maken van iets dat werkelijk bestaat, en veeleer zijn tegenstelling met de werkelijkheid doe uitkomen. Het verdichte onderstelt dan het werkelijke leven, en gaat er boven uit, terwijl de leugen zich poogt te zetten in de plaats van de werkelijkheid.

Doch al moet dit leven der verdichting in dien zin als een gave Gods geëerd, toch mag niet voorbijgezien, dat juist deze gave der verdichting de groote kracht is, waarvan de zonde zich bedient, om haar leugen te stcfïeeren en ingang te doen vinden. Bestond het vermogen der verdichting niet, zoo zou de leugen geen macht in het leven zijn geworden, en het is juist om dezen stam der verdichting dat de leugen zich ais woekerplant slingert. Men merkt dan ook we!, hoe moeilijk het voor kunstenaars, en met nfaje voor schouwspelers is, om rnasilien vaa karaktur te blijven en een gezonden sterken zin voor waarheid te behouden. De zonde heeft ook geheel hst gebied onzer verbeelding bezoedeld, en en het is bepaaldelijk in de neiging tot de leugen, dat deze bezoedeling uitkomt. De schouwburg heeft feitelijk in het algemeen de strekking, om den waarheidszin te ondermijnen, gelijk dan ook de uitkomst leert, dat de komedie nooit bloeide in landen en onder kringen, waarin op waarheid sterk gelet werd, en dat omgekeerd juist Italië en Frankrijk, die zoo ontzettend door de zonde der leugen in hun nationaal bestaan zijn aangetast, de schouwburg steeds het machtigst bloeide. Doch ook in den roman steekt ten opzichte van den waarheidszin een niet te miskennen gevaar. Niet alsof het op zich zelf ongeoorloofd ware een verhaal te verdichten. Menige gelijkenis van Jezus toch is op zich zelf evenzoo een verdicht verhaal. Als Jezus b. v. spreekt van de tien maagden, bedoelt hij volstrekt niet, dat dit zoo feitelijk gebeurd was, maar begreep elk hoorder, dat Jezus dit zoo voorstelde. Daarin steekt het kwaad dus niet, en de vrucht die deze verdichte verhalen voor karakterteekening, voor de schildering van historische toestanden enz. hebben opgeleverd, is waarlijk niet gering. Maar het kwaad ontstaat hier door de overdrijving. Het wordt alles roman. Men leest bijna niet anders. Soms brengt men meer uren van den dag in zijn romantische v/ereld, dan, in zijn eigen huiselijk leven docr. Die romans moeten, om te boeien, dan overprikkeld worden. Ze leiden u in allerlei gespannen, vaak zoadige en onreine toestanden binnen. Ze laten u zisn en hooren, wat God in het werkelijke leven u spaart, om uw ziel rein te houden. En zoo wordt de grens tusschen verdichting en werkelijkheid voor u ten leste zwevend. Die verdichte wereld krijgt. de overhand ia uw overleggingen. Het werkelijk leven wordt u bijzaak. Dat is te laf, niet pikant, niet interessant genoeg. En het einde is, dat ge onderden indruk dezer romantische verdichting, zelf een soort roman in uw leven poogt af te spelen. Mannen en vrouwen van ernstig karakter zullen het lezen van romans dan ook onder tucht stellen, zoo voor zich als voor hun kinderen. Vooreerst zal men keuren wat men wel en wat men niet leest. Maar ook, de goede romans zuilen geen dagelijksch brood worden, maar altoos uitzondering blijven. Veel meer dan een half dozijn zulke verhalen^ op een jaar moest eigenlijk niemand lezen. En bovenal za! men zich niet laten verleiden door het zeggen: „Dit is een historische, of dit is een Christelijke roman", want ook zoo blijft zulk een roman toch altoos een product van verdichting, en j uist uit dat verdichte komt voor uw karakter en voor uw waarheidsbesef en voor uw levenspraktijk, in het werkelijke leven, het gevaar.

Een tweede wortel van de leugen onder menschen schuilt en is gelegen in een op zichzelf eveneens goede eigenschap van onze natuur, E. w. in de schaamte. Er zijn er helaas, die geen schaamte meer hebben, en daarom hun zonde openlijk uitspreken, er zich zelfs op beroemen; ook wei ? ijn ze er, die zonden verzinnen, die ze niet gedaan hebben, om er op te bluffen. Dit is de brutale schaamteloosheid. En als dan zulk een schaamteloos mensch nog pocht op zijn waarheidszin, en uit de hoogte neerziet op het kind, dat uit schaamte er om liegt, en niet zeggen durft, wat hij misdaan heeft, dan treedt Satan voor u in de gestalte van een engel des lichts, en hebt ge te doen met een demonische brutaliteit. Schaamte doet u terugschrikken van het uitkomen voor uw zonde. En als u nu gevraagd wordt, of ge dit of dat kwaad gedaan hebt, en ge poogt door neen te zeggen, waar het fa is, uw zonde te bedekken es uw goeden naam te handhaven, dan hebt ge zeer zeker zonde ^ bij zonde gevoegd, door te liegen, en blijft die leugen een gruwel voor God; maar dan was het motief voor die leugen een natuurlijke opwelling van de schaatste in u. Op di|punt zal men dus uiterst voorzichtig moeten'zijn, Ab men een kind, of ook een volwassen persoon, tot belijdenis van schuld wil brengen, is alle hard optreden, in d wingenden vorm, schadelijk, doordien ge dan óf het schaamtebesef kwetst ea ongevoelig maakt, óf het kind tot leugen uitlokt. Wie tot schuldbelijdenis wil brengen, moet medegevoel met den zondaar toonen, en, ook bij het erkennen der waarheid, altoos het schaamtebesef redden, en de mogelijkheid van herwinning van den goeden naam doen uitko­ men. Bovenal dient in dat opzicht gewaakt tegen de valsche voorstelling, a.'sof we van elkander mogen verwachten. c'~ we ons als heilige, brave menschej. ; u...«.". •.-; •' .^ f-n. Voedt ge uw kinderen op in het besel, uiti, ÜC zondaren zijn, en dat gij zelf, een zondaar, hen poogt te leiden, dan is het zoo vreemd niet, indien er nu en dan zonde uitkomt, dan valt de belijdenis daarvan niet zoo moeilijk, en is de verlokking tot leugen veel minder sterk. Maar kweekt ge ook in uw huislijken kring den valschen waan der wereld aan, alsof alle volwassen mensch en elk kind eigenlijk zondeloos, en dus altoos braaf ware, dan natuuilijk valt het zoo bitter tegen, als er zonde uitkomt, ea schijnt het uitkomen van zulk een zonde zulk een diepe val uit de gewaande voortreffelijkheid in de gebleken verdorvenheid, dat de leugen als vanzelf wordt aangegrepen, om het kwaad te dekken. Eigenlijk is belijdenis van schuld, zoodat toch de schaamte gered en het vertrouwen ongeschokt blijft, alleen mogelijk, waar men over en weder met elkander verkeert in het besef, dat men saam zondig in zijn wezen is; maar ook saam de verlossing kent, die voor OEzer alkr zonden in Christus is aangebracht. Daarom is het zoo noodig onze kmderan van der jeugd si de verzoening in het bloed van het heilig Godslam te leeren kennen. AUeea toch waar die verzoening beleden en geloofd en toegeëigend wordt, kan zonde beleden worden, zonder dat de belijdenis van die zonde het zielsleven venschrikt.

De dusgenaamde noodleugea hangt hier rechtstreeks meê samen. Elk kind toch, dat uit drang van schaamte ontkent een bedreven kwaad gedaan te hebben, grijpt de leugen uit nood aan. Het wil zich redden. Dat er redding in schuldbelijdenis schuilt; dat er redding 's l'^. ^, ".f^^^, rm\rigs Gods, dat er redding afvloeit van het Kruis van Golgotha, verstaat of gelooft hij nog nJet. Zoo omklem', hem de nood, en uit dien nood poogt hij zich te redden door de ontkenning vaa wat is of geschied is. Hij redt zicÜ door het spreken van een leugen. Een noodleugen ook in zulk een zin is echter daarom nooit te rechtvaardigijn, noch zelfs te vergoelijken, overmits de weg tot zedelijke verheffing juist door de vernedering van het scbuïdbelijden gaat, en God de Heere ons in Christus en zijn kruis alles geboden heeft, wat we behoeven om ons schaamtebesef niet in te boeten, maar (in weerwil van onze zonde) te veifijfien ea te verscherpen. Wat hier de noodleugen wettigen wil, is verkeerd begrepen egoïsme, dat bovendien, maar al te vaak, meer door vrees voor straf dan door schaamtebesef gedreven wordt.

Zal men dan nu zeggen, dat de noodleugen wel geoorloofd is, waar het de eere Godscf het welzijn van onzen naaste geldt.'' Zoo wordt meestal geoordeeld; maar wat men hier ook voor aanvoere, een dieper gaand zedelijk instinct zegt toch zeer terecht, dat een leugen nooit goed kan zijn, en geheel het begrip van den Tnoodleugen, alsof hierin geen zonde stak, meet dan ook verworpen. Leugen is een Vi/oord, dat nooit anders dan een boozen zin hebben kan. Ea zoolang er van noo'^leugen sprake is, moet er dan ook altoos ea onveranderlijk een veroordeelerid vonnis volgen. Vraagt men daarentegen of er geen strijd & QC piichteji kan geboren worden, zoodat ge, door aan iemand die iets kwaads in den zin heeft, te seggen hoe de zaak ligt, aanleiding tot moord ot tot verkrachting of tot anderen gruwel zoudt geve», en omgekeerd door de ware toedracht der zaak voor hem te verbergen, moorden dergelijke kunt afwenden, dan moet die strijd der plichten ? , eer zeker worden erkend. Ook als men dan vraagt, of zulk een booswicht er recht op heeft, de v/are toedracht der zaak van u te vernemen, en of hij va; i u vergen kan, dat gij hem de gelegenheid zult openen voor de gruweldaad, die hij in den zin heeft, dan spreekt het vanzelf, dat zulk een booswicht niets van u te vorderen heefr, en ook voor Gods vierschaar geen enkelen eisch op u kan doen gelden. Toch hebben onze vaderen er zeer terecht ten ernstigste tegen geprotesteerd, dat men deswege ooit den regel zou opstellen, alsof neen zeggen als het ja is, óp zichzelf geen zonde zou inhouden, ja veeleer door God zou geboden zijn. Zelfs het Hof van*Holland heeft neg in 1731 de verspreiding verboden van een geschrift van Fran9ois de Bruys, omdat het dezen gevaarlijken stelregel predikte; iets waarvan de Raden oordeelden „dat suiks in hooge mate scandaleus is, strijdig met de heiligheid en eigenschappen van God Almachtig, ten uiterste gevaarlijk voor de menschelijke samenleving, en niet kunnende getolereert worden in een land van justitie" (Zie Groot Placcaatbotk yi, 637 vv.}. Heidensche philosofen, later de Casuïsten, onder ons de Socinianen en Remonstranten, gelijk nu weer Rotl.e in zijn Ethik, stelden en ü'el!; '-: , «•'T '"I'!^ ee' '-ïgel vast, en hiertegta iju' iya oaza ü-i; iei'o? i; icei, ds ^VadüK-; * altoos met hoogen ernst ingegaan, gelijk vooral blijkt uit het werk van Ds. Bonvoust, Le Triomphe de la Vérité et de la Paix, een studie, die alle argumenten der tegenpartij ontzenuwd heeft. Ze velden daarom geen hard oordeel over wie in zoo hachlijk geval terugdeinsde; en wezen er zelfs op, hoaRachab blijkens Jozua 2 evenzoo handelde, wat toch niet belette, dal ze in Hebr. II onder de geloofsheldinnen is opgenoemd. Ook wezen ze op de vrouw van Bahurim ia 2 Samuëi 17; edoch opmerkende dat het in deze beide gevallen meer krijgslist was. Ook gaven se toe, dat men onderscheid moet maken tusschen drieërlei leugen:1°. de leugen met boozen toeleg (de mendacia perEiciosa), 2". een spreken tegen de waarheid in om iemand te redden (de mendacia ofHciosa), en 3». een anders zeggen dan het is, uit gekheid (de mendacia iocosa), en ze erkenden dat het laatste geheel vrij van xoade kan zijn, en in het tweede geval de zonde soms nauw aanwijsbaar Maar nochtans hielden ze onverzettelijk aan het begrip van zonde ook bij de noodleugea vast. Onwaarheid hebben ze nooit goedgepraat. Ook al gevoelde men na zulk een wezenlijke noodleugen, gedaan om iemands leven te redden, zekere vreugde in zijn hart, toch zou Gods kind er ook een verwijt bij gevoelen, en voor die zonde der onwaarheid verzoening zoeken. En zoo moet nóg geoordeeld. Immers, neemt ge de nooaleugen als regel aan, dan vindt men het al spoedig ook geoorloofd als getuige voor den rechter te liegen, indien men daardoor iemand van de halsstraf redden kan. Ge wrikt dan op één punt het fundament . van waarheid los, en de wereld grijpt dat ééiie punt aan, om in steeds breeder kring de heerschappij der leugen te vestigen.

Soortgelijke moeilijkheid rijst er bij wat men noemt de conventioneels leugen. Het sterkst komt dit uit bij de krijgslist waarop we reeds wezen. Conventioneel toch noemt men alzulke gebruiken, ó'iQ men, als bij stilzwijgende overeenkomst, over en vs-eer goedkeurt, of althans billijkt en toelaat. En nu weet men, dat het zoo van oude tijden af^steeds in den oorlog gebruikelijk was, om te zien of mea den vijand niet zoo ooiijk misleiden en zoo handig bedriegen kon, dat hij er inliep. Reeds bij het gewone schermen en sabelslaan geldt een schijnuitval daa ook als eea gewettigd middel, om de aandacht van den tegenstander af te leiden. Zelfs ten opzichte van dieren past men allerlei schijn en bedrog toe. Het aas verbergt den viscbhaak, de lijsterbes in den strik is bedrieglijk, en zelfs het stuk zvi? oord of spek in de rattenval doelt op misleiding. Zal men nu van dit alles zeggen, dat het zonde voor God is.' Dit alles als bedriegen, en dus als liegen, brandmerken.' Ons dunkt, de Heere onderwijst ons in zijn Woord anders. Paulus beroemt er zich zelfs op, dat hij enkelen „als met list gevangen had, " en allerlei proevenvan zulk slim beleid vermeldt de Schïift zonder er oost een vonnis van veroordeeling over uit te spreken. Ook hier schijnt dus de vraag te beslissen, of onae vijand, of zulk een boos dier enz. recht er op heeft om naar waarheid behandeld te worden; en wijl nu de loutere waarheid dcoi* den vijand misbruikt zou worden, en hij omgekeerd de sluwheid tegen ons zou keeren, kunnen we, met de Schrift voor ons niet anders oordeelen of zulk eea poging om den vijand, of om zulk een dier te misleiden is van God niet verboden, maar alleszins geoorloofd. Geoorloofd als betoon van geestelijke kracht op het gebied van het stoffelijke.

Dit geldt min of meer in gelijken zin van de leugen, die in onze overige conventioneele levensvormen is doorgedrongen. Vooral in steden en in de hoogere kringen der maatschappij schittert in het onderling verkeer al zeer weinig rondheid en waarheid, In de diplomatie is saisleiding zelfs de eenig goede toon. En aan onze vorstelijke hoven zijn schier alle vormen des levens aan waarheid en oprechtheid gespeend. Vraagt men nu, of daarom de levenstoon van onae lagere klasse voorkeur verdient, dan zij geantwoord, dat in die kringen stellig kloeker geest heerscht. Men smoort er geen wolf op zijn hart, zegt op staanden voet, hoe men over elkaar denkt, en doet zich voor zooals men is. Doch gevolg hiervan is 'dan ook veel ruwheid, grofheid van taal, en niet zelden allerlei vechtpartij. Men vergist zich derhalve, zoo men de conventioaeele vormen van onze hoogere krin­ gen zonder meer veroordeelt. Als ge Abraham met de HethJeten of Mozes met Pharao hoort onderhandelen, staat de beleefdheid in den vorm op den voorgrond, €-••' - ''"k. ZOU ^utóe t-asïis.i'.ifcving "dalen, zoo we deze vormen uit zucht naar waarheid prijs gaven. Dit ligt aan tweeërlei. Vooreerst IS men zonder die vormen allicht geneigd alleen op zich zelf te letten, en te vergeten ^hetgeen men verschuldigd is aan zijn gemeenschapsleven met anderen. En ten andere mag ook niet vergeten, dat ik m mijn uiting tegenover anderen mij niet uiten mag naar de soms geprikkelde stem-S'^IL? ".'!" ^'P'^^^ oogenblik, maar mij e uiten heb naar het foooger besef, waartoe Ik in mijn betere oogenblikken kom. Een gehuwd man b.v, zal zeer wel een oogenblik kunnen hebben, dat hij boos op zijn vrouw , s, zoodat, moest hij Lar zijn stem-S!"L.? fA? °^^''^^^ ^y" «^oord kiezen, ^liul S^^ «meteenzeeronvriendelijken scheldnaamïzou toespreken, zooals dit onder de lagere klasse dan ook vaak geschiedt. Zegt hij nu daarentegen: „dve vrouw d^t^s „iet lief vj je" dan past dat Jteve vrouw" wel niet bij zijn gemoedsstemming van dat oogenblik, maar J^IX ^1^? ^^^^ vorm daarom toch niet valsch; want hij bedoelt dan niet te zeggen: t^JrT^' ^'^ '^ °P ^^ oogenbiikzoo hef vind" maar: gij die als mijn lieve vrouw ^totmij ia betrekki.^g stalt. Zoo tempert het woord den toorn en voorkomt veel kwaad. Datzelfde geldt ook van het opscnnft en onderschrift van brieven, en allerlei andere beleefde vormen van omgang, dieper alie op berekend zijn, om nift o^e incidenteele.stemming van het oogenblik te laten aeergchen, jnaar de eischen der gemeenschap telaten geiden, en onzen levenstooa te laten beheergchen door een idealer ievens--> pvattsng. ^ Zonde slujpt hier eerst dan in, zoo men dit overdrijft, zoo èien willens en wetens zich achter deae \7ormen als achter eea mom verschuilt, en er om lacht; ze alzoo uitholt; er alle zedelijke waardij aan ontneemt; en ze ten slotte misbruikt ais een wapen der valschheid. En daartegen nu moet vooral onder Christenen gewaakt, „Liegt niet tegen elkander, want gij zijt malkanders leden". Zelfs in het kerkelijke stelt die conveniionsele vorm zekeren eisch, Ps, 42 : I zou nooit kunnen gsaoagen worden, ais het nooit gezongen mochi: worden tenzij alle leden der-kerk op dat oogenblik door dort naar God verteerd werden. Doch zoo is het niei-, In ds vergadering der geioovigen ^gaat de er.kele in de gemeenschap op, ea v/oïdt ia die gemeenschap opgeheven tot het ideale standpunt, zooals hij moest ea wil zijn. Het is de handhaving van het essentieele in den wortel tegenover het incidenteel dorre in bloesem of blad.

Van geheel ander karakter daarentegen is dit conventioneele in den handel en op de beurs; daar toch is egoïsme en winstbejag als drijfveer in het spel; de concurrentie strijdt met krijgslist; en men is er feitelijk op uit, om elkaar een vlieg af te vangen en te bedriegen, louter met een egoïstisch doel. Daarom is list en bedrog in den handel metterdaad een vloek, die op onze samenleving rust, en die, gelijk wa bij de behandeling van het achtste Gebod aantoonden, allengs tot zoo reusachtige macht der valschheid werd, dat op gróote schaal door bedrog eikaar het geld uit é& Vi. zak te kloppen, conventioneel voor geoorloofd geldt. En dit nu moet principeel weerstaan. Het zeggen, dat ieder een dief in zijn nering is, is voor een Christelijke maatschappij een openbare schande. Want wel_ geven we toe, dat er ook op handelsgebied zekere conventioneele vormen noodig zijn, om niet te veel in zijn kaart te laten kijken. Maar die noodzakelijke vormen, Z20 ze niet verder gaaiï, misleiden dan ook niet, daar een ieder er op verdacht Is, Gaat men daarentegen verder, ea poogt men door bedrieglijke waar, valsche bereiding, geflatteerde balansen ea wat dies meer zij, opzettelijk te bedriegen, zoo is er leugen in uw rechterhand, en wijkt de zegen des Heeren van u,

__ Reeds deze handelsleugen staat op één lijn met de eigenlijke leugenachtigheid, die ioo menig karakter bedes f c, doordien men ei'_ zich aan went, om in al zijn relation, bij ai zijn plannen, onder al zijn bedrijven, te knoeien, te misleiden, het anders te zeggen dan het is, en zich van lieverlede in zulk een weefsel van bedrog en lewgen in te wikkelen, dat men er zeif niet meer uit kan. De ééne leugen roept dan altoos om een tweede leugen, om zich te dekken. Vooral de knoeiende halve leugen is daarbij het giftigst. £n zoo wordt dan die booze

toestand geboren, dat zelfs in het huisgezin de dienstboden stelselmatig hun mevrouw, de knechten hun heer, de vrouw haar man, de kinderen de ouders misleiden, en vrienden en ambtgenooten onder elkander op een gestadigen voet van verzonnen en gelogen verhouding met elkaar omgaan. Dan ontbreekt er de waarheid. De waarheid struikelt op de straten. En een enkele NathanaSl die niet meedoet, wordt om zijn naïveteit uitgelachen. Dit kwaad vooral wroet thans voort en voort, en ondermijnt heel ons maatschappelijk leven. Want wel brandmerkt men nog onverbiddelijk alle publieke oneerlijkheid, en neemt men het o, zoo kwalijk, als ge iemand van min eerlijke praktijken verdenken durft; maar wie in ons maatschappelijk leven, gelijk het zich in zijn een trum beweegt, geen vreemdeling is, weet maar al te goed, hoe op dien eerlijken naam vaak het sterkst gestaan wordt iuist door hen, die zich telkens het meest tegen de eerlijkheid van hun hart en van hun karakter beaondïgen. Het is in dezen bedorven bodem dat de leugen het weligst tiert, en het is alleen van het huisgezin dat de kracht weer kan uitgaan, om dit bederf van de leugen tegen te staan. Die kracht kan en zal vooral van onze Christelijke gezinnen moeten en kunnen uitgaan, mits de kerke Gods maar weer kloek en moedig de waarheid handhaait. De martelaren die voor nu drie eeuwen ^«? waarheid met hun bloed bezegeld hebben, hebben meer dan alle zedevermaan den waar heidszin ook onder menschen gesterkt. Van de kerk moet dan die heiliger invloed op het gezin werken. In hun gedoopte kinderen zullen de geloovige ouders den zin voor waarheid scherpen en opwekken. Ze zullen de leugen bij het kind tegenstaan als een besmetting die de ziel van hun kind wil aantasten. En bovenal om dat doel te bereiken, zuilen ze zelven waar heid tegenover hun lievelingen spreken, en een toonbeeld van waarheidszin in eigen handel en wandel zijn.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Het negende Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's