Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het negende Gebod.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het negende Gebod.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

ZONDAGSAFDEELING XIII.

Een valsch getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen. Spreuken 19 : $•

III.

(Slot.)

De conventïoneele leugen, de noodleugeri, de leugen uit schaamte, de knoeiende half-leugen, en wat dies meer zij, dragen, bij al den ernst, waarmee ze moeten tegengestaan, fcocii nog niet dat duivelsche karakter, dat in de valschheid esi in het opzettelijk, egoïstisch en boosaardig verdraaien van de waarheid zoo afstuit. Ook in die meer bedekte vormen ritselt de onwaarheid, maar nog méér als expedient, als middel om zich oit eea moeilijke positie te redden. Maar heel anders wordt het, zoo we iets niet maar onzvaar, doch in eigenlijken zin valsch voorstellen, en dan eerst zijn we aan dat wezenlijke liegen en bedriegen toe, dat de Catechismus tot de eigen werken des duivels ïekent. In de knoeiende halfleugen kondigt zich die demonische zin wel reeds aan, maar toch eerst als de valschheid in het spel komt, stort ziek deze zonde ten volle uit. Vandaar dat het ook op den Sinaï heette: »Gij zult g& etivalsch getuigenis geven tegen uw naaste".

Dit valsche, die valschheid, in onderscheiding van het nog enkel onware^ zit in de opzettelijkheid. Bij de conventioaeele leugen, de noodleugen, de leugen uit schaamte en de knoeiende leugen, is zwakheid van karakter, gemis aan moed, gebrek aan inzicht, aan eerbied voor de waarheid in het spel, maar toch aitóós zoo, dat men zondigt uit onvrijheid, uit gebondenheid, omdat men waant niet anders te kunnen, ter snijding van opspraak, om zich drukte en onaangenaamheid te sparen. Zoo echter dat dit alles Hog saam blijft gaan, met de zucht, oiïï als men maar vrij ware, liever de waarheid te zeggen, en ook met zekeren wrevel tegen het weefsel van heel en half J onware voorsteliingen en uitlatingen waarin men zich verstrikt heslt.

Maar heel anders wordt het, als men de leugen zoekt, \i\ de leugen zin en schik gaat krijgen, en ze aangrijpt als een handig instrument, bereid ais eea wapea, v/aarmee men zal aanvallen, een soort dolk, dien men opzettelijk ter verwonding vaa zijn naaste slijpt. Tweeërlei beweegreden kan hierbij ia liet spel zijn, eigen voordeel of nijdige zucht, om, ook zonder eigea voordeel, een ander te schaden. En ook dit laatste kan weer voortkomea óf uit zucht om zich te wreken, uit wreyel, uit boosheid over wat men ons misdeed, en omdat men iemand niet zetten kan; óf, erger nog, bloot uit de booze zucht, om te schaden, uit leedvermaak, uit zucht om zijn overmoed en overmacht te toonen, om een slachtoffer te maken, en te toonen ivat men vermag. Nu is zelfs bij valsch getuigenis voor den rechter dit duivelsche karakter nog volstrekt aiiet altoos aanwezig. Er is meer dan één valsch getuigenis voor dea rechter afgelegd door iemand, die niets liever bad gedaan dan de waarheid te aeggesa, maar d.i& geïntimideerd was; wien men schrik en vrees had aangejaagd; ets diea men gedreigd had anet wrake indien hij de waarheid zeggen dorst. Valsch getuigenis is vaak afgelegd, om te sparen, als het eea persoon gold, dien men minde, dien men niet in het ongeluk wilde storten, en wiens leven of toekomst men redden wilde. Ook is valsch getuigenis niet zelden afgelegd enkel ten einde eigen medeschuld te bedekken, om nu niet eenmaal te spreken van die gewetenlooze bravo's, die voor eea kleinigheid gelds bereid zijn, alles onder eede te betuigen, wat ge hun maar voorzegt. De leugen, en ook met name het valsch getuigenis kronkelt ssich in zoo vele bochten, en hult zich in zoo velerlei vormen, dat het met name bij deze Eonde bijna nooit mogelijk is een vasten, algemeen geldeaden regel te stellen, en dat ge altoos v/eer terug moet naar de intentie, de bedoeling, het innerlijk motief van het hart. Juist omdat de leugers de zonde van het bewustzijn is, en ze dus zelf haar vorm schept, waarin ze optreedt, beweegt ze zich aoo vrij en sluw, zich wringend in allerlei kronkelingen, en voelt ge met name in deze ïzonde zoo diep onze menschelijke ellende en de schade die ons geslacht beliep, toen het eenmaal uit de klare, reine, nuchtere ? vaarheid uitviel.

Het sterkst komt dit uit in de historie. Op zich zelf zoudt ge zeggen, dat niets lichter valt en zekerder gaat, dan mede te deelen en te verhalen wat geschied is, en hetgeen geschied is op te maken uit het verhoor van getuigen, ÓÏQ er bij waren, en alles gezien en gehoord hebben. Ea toch heeft, helaas, de uitkomst getoond, hoe bijna onmogelijk het is, er wezenlijk achter te komen wat geschied is. Leg b. v. naast elkander wat u omtrent het glorietijdperk van onze vaderlandsche historie eenerzïjds door de Calvinisten, anderzijds door de Moderaten, en In de derde plaats door de Roomsche geschiedschrijvers bericht wordt; en ge ziet immers, dat het telkens uiteenloopt, dat het oordeel vooral over de personen, hun handelingen en motieven, bijna op eik punt verschilt, en dat zekere viranhoop zich van u meester maakt, als ge uit die tegenstrijdige berichten de waarheid poogt op te maken. Er is dan ook'bijna geen terrein waarop zoo rusteloos valsch getuigenis gegeven is ea nog wordt, als op het terrein der historie. Eïi dit ligt nu niet aan boos opzet, dit is niet te wijten aan opzettelijke leugen, maar is een gevolg van het gebrekkige onzer natuur en de ellende, die de zonde over ons bracht. Men ziet de dingen zóó en niet anders; zóó gevoelt men ze, zóó doorleeft men ze; en alzoo en niet anders staan ze voor ons vast.

Juist dit echter maant tot zoo groote omzichtigheid, daar natuurlijk dezelfde onzekerheid van oordeel ons ook achtervolgt in het heden, en bij den dunk dien we ons van levende personen, ja, van onze eigen omgeving vormen. „Liefde maakt blind", en telkens bespeuren we dan ook, hoe de ouders bevooroordeeld zijn in de opinie over huB. kinderen; hoe vrienden onder elkaar gewoon zijn elkander van de gunstigste zijde te faeoordeelen; en hoe, als gevolg van deze sympathie, metterdaad allerlei gunstige getuigenissen worden afgelegd, die zeer stellig niet gedekt worden door de waarheid der feiten en toestanden. Maar omgekeerd, en dit is KÓg bedenkelijker, werkt tegenzin en afkeer even sterlc op ons oordeel in; en ook zonder dat er in ons nog ds minste toeleg is, om te lasteren of te liegen, zullen we over allerlei personen en toestanden, volmaakt te goeder trouw, een opinie uitspreken en een oordeel vellen, dat we meenen, dat voor ons vaststaat en van welks waarheid we overtuigd aijn, en dat toch feitelijk onwaar is. Dit ontwaren we het best aan ons zeivea. De ééne maal aullen we gevoelen, dat een ons genegen persoon veel te gunstig over ons, over onze daden, of over geheel onze positie oordeelt; ea een ander maal zullen we even beslist onder de tegenovergestelde gewaarwording staan, dat men ons miskent, ons toedicht wat niet in ons was, en alzoo ons slechter beoordeelt dan we metterdaad zijn. Het eerste nu .vinden we prettig, tegen het laatste komen we meest met bitterheid in verzet; in stee van te bedenken, dat ia deze zondige wereld beide wel moet voorkomen, en dat het nog zoo kwaad niet is, indien het te ongunstig oordeel van den één het te gunstig oordeel van den ander in evenwicht houdt. In strijd hiermee echter streelt het te gunstig oordeel üe msesten derwijs, dat ze zelfs vlettaal met wellust aanhooreö; en hierdoor dan weer oorzaak worden, dat iafïe personen ons opzettelijk vleien gaas, aldus speculeerende op onze ingenomenheid met onsaelven, en toch ons met de leugen omwoeieade, niet om ons op te bouwen, maar voor hun eigen profijt. Hoe hooger in de maatschappij men komt, hoe giftiger zelfs dit valsch getuigenis van de vleiende lip pleegt uit te gaan. En klimt men op tot de hofkringen, dan is helaas in de koninklijke paleizen die vleiende lip zoozeer normaal geworden, dat een man, ÓXQ aan een machtig vorst de waarheid dorst zeggen, altoos een witte raaf bleef.

Soortgelijk gevaar kleeft aan de dusgenaamde getuigschriften, die toch ook het geven van een getuigenis zijn. Zulke getuigschriften zijn noodig. Men kan iemand niet zoo op het oog aanzien wat in hem zit. Komt iemand dus uit een vreemde omgeving tot u, om in uw omgeving te wonen, vraagt hij verkeer, wil hij bij u In dienst komen, of sterker nog in uw vertrouwen worden opgenomen of zelfs in uw familie, dan moet ge gaan informeeren, wie deze mensch is. Ook de handel kan hier niet buiten, want om met iemand van een andere stad of van een ander land in handelsrelatie te kunnen treden, moet geweten of hij soligde is. Alle crediet berust feitelijk op getuigenis. Doch, helaas, ook bier weer treedt de algemeen zondige toestand van ons menschelijk leven zoo verzwakkend tusschenbeide. Door valschen waan heeft men zich ingeleefd in de valsche voorstelling, alsof eigenlijk alle menschen braaf en goed waren, en alsof er nu en dan slechts een enkele doode vlieg gevonden werd, die de apothekerszalf bedierf. Geeft ge nu oiitrent een overigens goed en solied persoon getuigenis naar volle waarheid en ontdekt ge zijn karakter en zijn usantië *en ziJES wijze vaa doen, gelijk die zijn, dan maakt de beste nog altoos aoo somberen en slechten indruk, dat ge hem In éis. nieuwe omgeving onmogelijk hebt gfemaakt. Ge moet dus wel bij uw getulgeüis rekening houden met de algemeene strekking van zulke getuigschriften, en dus leJteSijk niet vragen, ijos het is, maar hoeveel de publieke opinie dragen kan. Dan komt hier ia de tweede plaats bij, dat het 200 gemakkelijk gaat en zoo aiets kost, om door eea lief sa vriersd-lijk woord .iemand aangenaam te zijn. En ook is vaak de overtuiging in het spel, dat de persoon, dis eea getuigschrift vraagt, ook van u alleriel zondige dingen zag' en weet, en nu allicht u zal toemeten met de maat waarmee ge hem meet, zpodat een goed en gunstig getuigenis aan hem afgegeven, u allicht vrij waart tegen een min aangenaam getuigenis omtrent u zelven.

Bij de getuigschriften omtrent dienstboden en werklieden is dit valsch getuigenis dan ook bijna regel geworden. Kondt ge in een stad als Amsterdam, de duizenden en tienduizenden getuigschriften bijeenzamelen, die achteraenvolgeïis door de vrouwen aangaande haar dienstboden zijn afgegeven, dan zoudt ge, op die schrifturen of mondelinge getuigenissen afgaande, het u niet anders kunnen voorstellen, of de dienstbare stand hier ter stede was puik puik en liet niets te wenschen over. En gingt ge dan daarna In den kring dezer vrouwen binnen, om eens toe te luisteren, wat ze zoo onder elkander over feaar dienstboden verhandelen, dan zoudt ge verbaasd staan bij het hooren, hoe diezelfde vrouwen, die zóó schreven, nu zóó sprf'; < eri konden. En dit euvel kruipt voort ea voort, isiet alleen op de markt van de dienstboden, maar letterlijk in elk vak en bij elk bedrijf, waarbij op getuigenis snoet afgegaan. Men weet dan ook vooruit, dat er aan al deze getuigschsrifften bijna geen waarde wordt gehecht, en dat ze alleen zekeren waarborg opleveren, dal men niet met aperten diefstal of verregaande dronkenschap of dergelijke zal te worstelen hsbhen. De moeilijkheid, om bij zulke getuigschriften getuigenis naar waarheid te doen, is dan ook zoo groot, dat zelfs de kerk van Christus ia haar attestatiën, maar o, zoo zeldzaam de veerkracht, toonde te bezitten, om deze attestatiën werkelijk te laten spreken. En toch Is ook immers een attestatie in den vollen zin des v.f'oords het geven van een getuigenis omtrent den naaste. Kon nu zulk een getuigenis rusten op persoonlijke, nauwkeurige bekendheid met elk lid der gemeente, met zijn geestelijken toestand en de verlokkingen waaraan aijn hart blootstaat, zoo zou aulk getuigenis natuurlijk de geestelijke leiding in de gemeente, v/aar hij kwam, 2eer vergemakkelijken. Doch ook hier stuit men op ds onmogelijkheid. Zóó kent de herder slechts een enkele uit zijn schapen. Kennis van disiï aard rast meest op latieme njededeeliagen .die niet vatbaar zija om aan het schrift te v/orden toevertrouwd. Ook weet men niet of in de kerk, waar hij feeentrekt, bij ésa herder wei gelijke teederheid aanwezig is, om aldus de leiding van het geestelijk leven op te vatten. Dit maakt dan dat men zich terugtrekt in een algemeene formule, en ten slotte niets anders meldt, dan dat hij lid was, ea dat er tegen zijn belijdenis en wandel geen klacht van ergerlijken aard is ingekomen. En zoo v/orden dan bijna allen onergerlijk in belijdenis en wandel, en wordt door 2ulk een attestatie alleen uitgemaakt, dat men toegelaten was tot het heilig Avondmaal en niet gewikkeld werd In de toepassing van de tucht. Voor een tijdlang, bij geestelijke opwaking der kerken, sticht dit nu nogj zooveel kwaad niet, omdat de tucht dan werkelijk nog toegepast wordt, en men dus de exceptiën aithan.^ te weten komt. Maar verslapt het kerkelijk leven, laat men de tucht almesr rusten, en geraakt men allengs in dien droeven toestand, dat men de vingeren voor de oogen houdt om niets te zien, dan wordt dit kerkelijke getuigenis al meer vervalscht, diingt de leugen al meer in de kerk in, en verkrijgt men al meer die diepzondige toestanden, dal ambtsdragers van Christuswega publiek en op schrift goed getuigenis afgeven van personen, van wie een ieder weet, en ook zij weten, dat ze óf toonbeelden van onzedelijkheid zijn, óf openlijk voor de loochening van de Waarheid uitkomen. Ontzettend voorbeeld van zulk valsch getuigenis gal in 1886 de Synodale kerk, toen ze als onberispelijk van belijdenis en wandel, door tusschenkomst van het Ciassikaal Bestuur van Amsterdam tot het heslig Avondmaal toeliet honderden van personen, van wie dit Ciassikaal Bestuur wist, dat ze den Christus loochenden. De valsche redeneerïng was ook toen: „Zoolang er geen aanklacht is, moeten wij de belijdenis en wandel voor goed rekenen, en dat die aanklacht niet op touw wordt gezet, daar zorgen wij voor!" En dat in Christus' kerk! Het Is dan ook moeilijk te zeggen, hoe de kerk van Christus, door haar laf prijsgeven van de waarheid en door haar waardeloos, wijl valschgetuigenis, aan den algemeenen waarheidszin onder de Christennatiën afbreuk heeft gedaan.

Reeds in 1868 heeft schrijver dezes in zijn opstel „De leugen in de kerk" hierop in bijzonderheden gewezen, en de uitkomst heeft maar al te zeer getoond, hoe die macht der leugen, eenmaal ^ingeslopen, steeds verder voortwoekert, en ten leste ióó oppermachtig wordt, dat ze een antinomiaansch karakter aanneemt; gelijk thans, ten opzichie van de kerkelijke leugen, bij ve'e Gereformeerde woordvoerders onderde Synodalen reeds al te zeer het geval is. g

Men achte derhalve het gevaar dat van den kant van de leugen dreigt, waarlijk niet gering. Waar onze algemeen maatschappehjke en kerkelijke toestanden reeds zulk een vruchtbaren bodem voor de leugen opleveren, en aan de klare, volk optechtheid van de taal zoo ernstige hindernis in den weg leggen, daar begrijpt men hoe welig de bloei van de Jeugen en den laster moet worden, zoodra persoonlijk voordeel of persoonlijke nijdl en haat in het spel komt. Dan begint het met achterklap, gaat voort in lasiertaal, en stijgt tot hoon en eerescheadirig. Vooral in kringen waarin weinig gewerkt wordt, waarin men veel vrijen tijd heeft om roet elkaar te „babbelen", .-^lijk ons volk dit noemt, en, bij gemis aan degelijker onderwerp van conveïsatie, al spoedig den een of ander onder het mes neemt, over wien men eens honderd uit zal redeneeren, Is die achterklap een zeer booze macht. Men komt dan bijeen nog zonder de minste booze bedoeling, maar ai pratende en babbelende, komt het gesprek op dezen of genen persoon, en nu raken de tongen los, en moet een ieder zijn duitje m het zakje leggen, en maakt allerlei antipathie ea concurrentie van de schoone geiegeflheid gebruik, om eea oude veete te koeien, of ook veraint meer dan éér; , enkel om interessant te zijn, dingen, die hij weet dat niet waar zijn, of die hij althans schrikkelijk overdrijft.. Want dit juist heeft de achterklap, hij heeft peper noodig. Het gewone leven, zooals het Is, is niet geprikkeld genoeg. En nu moet al wat men verhaalt en oververtelt, aangedikt en gepeperd worden, om de belangstelling te wekken. En zoo is dan dag op dag die booze achterklap in allerlei kringen bezig, om zich te vermaken ten koste van derden, die er niet bij sijn. Ea op dien achterklap gaat men dan af; daarop afgaande oordeelt men; en zoo verbreidt men in zijn kraag zeker gerucht en vestigt in zijn omgeving zekere opinie over iemand, waar hij maar al te vaak het slachtoffer van wordt en waar hij niets tegen vermag.

Toch is die achterklap, zoo hij uit tijdverdrijf en behoefte aan zekeren pïikkel in het gesprek gedreven wordt, nog niet kwaadaardig in zijn bedoeling. Hij is zondig, en sticht ongelooflijk veel kwaad. De achterklap is om zijn veelvuldigheid, en om de gemakkelijkheid waarmee bijna ieder er aan meedoet, een der gevaarlijkste elementen in onze maatschappelijke toestanden, maar hij Is nog niet boosaardig in zija toeleg. Dat karakter verkrijgt het onedel getuigenis dan eerst als het laster wordt, d. w. z. als men opzettelijk iemand iets ten laste legt, waarvan rnen weet dat het niet v/aar is, met de bedoeling om zijn eer en goeden naam te krenken en hem zeer te doen of onschadelijk te maken. Dat gaat dan meest niet klakkeloos toe. Er bestaat in den regel dan wel eenige aanlaiding, waardoor de laster gelooflijk en aannemelijk kan worden gemaakt; maar men verds-aait en verkeert dan iemands woorden, stelt zijn handelingen anders voor dan ze zijn, en weet aan dat alles zulk een glimp van waarheid te geven, dat de laster geloof vindt. Tot deze zonde worden wemeest verlokt door geestelijken hoogmoed. • De geestelijke hoogmoed acht zich geroepen, om over een iegelijk als rechter te gaan zitten. Menschen die met deze zonds bezocht zijn, hoort ge altoos gereed, om over allen en een ieder vonnis te strijken. Een ander aarzelt nog, maar zij weten het, en aanstonds maken ze hun vonnis op, en wordt hun oordeel, meest op hoogen en verzekerden toon uitgesproken. Dat booze aanwensel wordt hun dan een weede natuur, en doet er hen toe neigen iever te veroordeelpn dan vrij te spreken. n uit deze zucht om te veroordeelen wordt dan vanzelf, als er zekere wrevel of antipathie bij in het spel komt, de zucht om te declineeren, om te verguizen, om te lasteren, om te hoonen, om-zedelijk te vermoorden, geboren.

Daarom Is het zoo volkomen juist van onzen Catechismus gezegd, dat God ons in dit Gebod verbiedt, iemands woorden te verkeeien, een achterklapper of lasteraar te zijn, en lichtelijk of onverhoord iemand zelf te veroordeelen of te helpen veroordeelen.

Maar natuurlijk het meest booze karakter neemt deze zonde altoos aan, als ik in het gerecht dat kwaad indraag, en mij niet ontzie voor den rechter de waarheid te bedekken of te vervalschen. In het gerecht ondervraagt de rechter mij in den Naam des Heeren. En als ik nu, voor Gods oog staande, en door den eed gebonden, desniettemin de waarheid bemantel of verdraai, en valsch getuigenis geef, of omdat ik mijn naaste haat, of omdat ik hem, zoo hij onschuldig is, niet redden wil lot mijn eigen schade, dan heeft de booze macht van de leugen in mij haar hoogste toppunt bereikt, en wordt ze rechtstreeks satanisch. Dat Is de uiterste pool van hetgeen dit Gebod z'^^biedt; waar dan tegenover staat, dat het Christenplicht en plicht van trouw onder menschen is, door zijn goed getuigenis een Iegelijk te hulp te komen, wiens eer of goede naam men merkt dat buiten zijn schuld in opspraak of verdenking kwam. Ook hier toch kunt ge niet volstaan met niet te haten. Ook hier moet het tot eea liefhebben van den naaste komen. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordet. Met wat maat gij meet, zal u toegemeten worden. En weet ge nu bij eigen ervaring, hoe zoet en goed en lieflijk het is, als Iemand door een goed getuigenis booze vermoedens van u afwendt, waartegenover ge zelf machteloos stondt, dan ligt hierin vanzelf de aanzegging van hetgeen ge uit liefde, in gelijk geval, uw naaste schuldig zijt.

Over de vraag eindelijk of men gehouden is al de waarheid te zeggen, kunnen we kort zijn.

Alles te zeggen wat ge weet, is u nooit als plicht opgelegd. Veeleer was het Jn menig geval beter, dat er minder gezegd, en wat meer verborgen werd. Mits, en dit is natuurlijk het vaste beding, mits ik dan maar niet den valschen schijn aanneem, van wel alles te zeggen. Hiermee valt can ook de vergoelijking van de dusgenaamde reservatio mentalis, of het geestelijk voorbehoud, alsof ik bij het doen van een belofte of bij het afleggen van een getuigenis, Iets anders denken mocht, dan ik vermoeden kan, dat hij, met wien ik te doen heb, er onder verstaat. Dit is altoos valschheid en daarom nimmer vrij te pleiten. Ea vrij te pleiten wel het ailemiinst voor den rechter, overmits de rechter mij in den Naam des Heeren onder eede oproept, om de waarheid, niets dan de waarheid en al de waarheid te zeggen.

KUYPER.

i) Ten onrechte zijn de woorden van Paulus over het «listig vangen" een voiig maal door ons als pia fraus opgevat 2 Cor. 12 : 16 moet verstaan, niet van wat hij deed, maar van wat anderen hem verweten, en hetgeen door hem werd ontkend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Het negende Gebod.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's