Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In memoriam.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In memoriam.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 2 Juni 1893.

In de afgeloopen week heeft de Vrije Universiteit een treffend verlies geleden, door het afsterven van den student Roelof Versluis.

Bij wijze van uitzondering meenen we hiervan in de Heratit melding te mogen maken.

Er was toch in den overleden broeder een jonge man aan onze school geschonken, die in elk opzicht de aandacht tot zich trok, en zoo schoone hope voor de toekomst bood.

Hij was geen theoloog, hij was literator. In ongelooflijk korten tijd had hij, zonder eenig gymnasium te bezoeken, zich voor de academische studie toebereid, en dat op zoo degelijke wijze, dat hij niet slechts in niets bij hen die van de gymnasia kwamen, achterstond, maar de meesten ver vooruit was.

En sinds voltooide hij zijn academische studie reeds zoover, dat hij onlangs als doctorandus in de letteren aan het Gereformeerd gymnasium te Amsterdam als docent kon worden aangesteld.

Zoo bleek telkens meer, wat schoone gaven van scherpzinnigheid, rijpheid van^ oordeel en algemeenheid van ontwikkeling aan dezen jongen man verleend waren. Er blonk in hem de vonlf van het geniale.

Voeg nu daarbij, dat hij in zijn voorkomen een innemendheid bezat, die een ieder aantrok, dat zijn vrome zin boeide, dat hij vast in zijn beginsel stond, en het kinderlijk naïeve nog niet verloren had, en ge zult verstaan, wat uit zulk een jong man, had hij ons mogen gespaard worden, had kunnen groeien en rijpen.

Voor zijn familie, wier glorie hij was, en die alles voor hem opofierde, is het verlies van zulk een zoon dan ook een slag, waarbij alleen Goddelijke genade vertroosting kan aanbrengen.

Worde die haar ruimschoots verleend.

Maar ook voor de Vrije Universiteit is het verlies van zulk een zeldzaam begaafd jongman een droeve teleursteliing, die ons diep ontroerd heeft, en die nog lang de smartelijkste gewaarwordingen zal opwekken.

Ds. Boonstra.

Te Overschie staat Ds. Vethake als Synodaal predikant, en te Schiedam, dat er vlak bij ligt, stond Ds. Boonstra, zijn speciale vriend, als predikant bij de Gereformeerde kerk; en zie, ook Ds. Boonstra is thans, gelijk de apostel Petrus zegt, teruggekeerd tot wat hij eerst had verzaakt (2 Petr. 2 : 22),

Het gerucht van deze droeve gebeurtenis is door ons, en zeker in alle kerken, met innig leedwezen vernomen.

Ook te Amsterdam leeft thans als Synodaal predikant een man, die eerst tot de Vrije kerken had behoord; en ook in andere Synodale gemeenten vindt men op den kansel soortgelijke renegaten.

En toch staat een geval als van Vethake I en van dezen Vethake II hiermee nog niet gelijk.

Die andere heeren toch waren wel in de Vrije kerk geboren en tot het ambt ingeleid, maar ze hadden nooit zelf met de Synodale kerk gebroken.

Doch hier is dit wel zoo.

Ook Ds. Bsonstra had zelf al de geestelijke gewrongenheid van het Synodale genootschap leeren kennen. Hij behoorde onder de weinige predikanten, die, toen het oogenblik van beslissing kwam, den moed grepen, om met de Synodale inrichting te breken. En voorts heeft hij eerst te Zwolle ea later te Schiedam de Vrije Gereformeerde kerken gediend.

En nu te zien, hoe zulk een man niet alleen zijn dienst neerlegt, maar tot de Synodale, eerst als onheilig verlaten, inrichting terugkeert, plaatst u vo: r een psychologisch mysterie dat zich aan menschelijke naspeuring onttrekt, en dat door de kerken aan het oordeel Gods moet worden overgegeven.

We zouden zoo niet spreken, indien Ds. Boonstra op goed Gereformeerde wijze een proces met de kerken had afgeloopen.

Het is toch zeer wel denkbaar, dat een Dienaar des Woords in een Gereformeerde kerk ernstige bezwaren bij zich voelt oprijzen, hetzij tegtn de Belijdenis, hetzij tegen de Kerkenorde, en dat hij, op grond van Gods Woord acht, dat er op eenig punt van gewicht verandering moet komen.

Welnu, in zulk een geval is het iemands recht en plicht, om in zijn kerkeraad, op zijn classe, en eindelijk op de Synode, de kerken op wat ia. zijn oog in strijd met Gods Woord is, te wijzen, en te eischen dat men dit betere.

Daaruit wordt dan een strijd geboren; in dien strijd zullen de kerken pogen hem te overtuigen, of zich door hem overtuigen laten.

Leidt dit tot herstel van de eenheid in inzicht, dan is de strijd uit.

En zoo niet, ja, dan kan zeer zeker het oogenblik komen, waarop óf de kerken hem uit zijn dienst moeten ontzetten, óf waarop" hij aan de kerken, als valsche kerken, den rug moet toekeeren.

Dit zou dan ook voor Ds. Boonstra de koninklijke, de eenig goed Gereformeerde weg geweest zijn.

En had hij alsdan op zich zelf komen te staan, dan had hij pogingen kunnen aanwenden, om bij eenige kerk, die z, i. wél zuiver liep, wederom in dienst te treden.

Maar, helaas, zoo ging het niet toe.

Ds. Boopstra zei niets. Het is aan niemand bekend, dat hij op grond van Gods Woord eenig bezwaar, of ook maar eenige bedenking, tegen onze Formulieren van eenigheld of onze Kerkenorde heeft ingebracht.

Integendeel tot het laatste toe stelde hij zich aan, alsof hij met hart en ziel de kerken diende.

Nog onlangs presideerde hij de classis ging in het gebed voor onze kerken voor en hielp mee beraadslagen en besluiten.

En nn hoort men van achteren, dat Ds. Boonstra reeds eenigen tijd rondliep met het denkbeeld, om eerlang met onze kerken te breken.

Doch zonder er iets van te zeggen. Integendeel, hij hield zich muisstil.

Juist zoo ongeveer als het ie Arnhem met Ds. Vethake liep.

En nu zal Ds. Boonstra, die tegen onze kerken op grond van Gods Woord zoo ernstige bedenking schijnt te hebben, dat hij met ons breekt, als predikant eerst een voetval voor de Haagsche Synode doen, en dan optreden in een Synodale kerk, waarvan hij weet dat ze op niet één punt aan den eisch van Gods Woord beantwoordt.

Metterdaad, dit is ons een zielkundig raadsel.

We kunnen er niet bij.

Hier is een licht achten van en spelen met heilige beginselen, dat zoo weinig strookt met de heiligheid van het ambt, dat hij bediende,

Ea daarover oordeelen we liever niet. Die ook hier oordeelt is de Heere.

En al smart het ons om dezen broeder, wiens weg geen weg van vrede zijn kan, toch zal de kerk van Schiedam, evenals die van Arnhem, dezen droeven slag ongetwijfeld te boven komen.

Van een Dienaar, die er zóó aan toestond, of met zulke gedachten in zijn hart omiiep, en tot zóó anti-Gereformeerde daad in staat bleek, kan toch immers in een Gereformeerde kerk geen v/ezenlijke, geestelijke kracht uitgaan?

Wat heeft men in Arnhem gezien?

Maar immers dat juist eerst na het heengaan van Ds. Vethake de kerk aldaar tot zelfbesef ontwaakt en tot bloei gekomen is.

Blijke dit mtttatis mutandis ook' in de kerk van Schiedam.

Bedingen.

De heer Ds. Littooy van Middelburg heeft in een afzonderlijke brochure de vraag opgeworpen, of het Rapport in zake de Opleiding wel conform de bedingen is.

Uiteraard een zeer ernstige en gewichtige vraag, en die waard is dat men haar klaar en helder onder de oogen zie.

Het spreekt toch als een boek, dat Deputaten geheel van de wijs zouden zijn geraakt, indien ze een regeling hadden voorgesteld, die met deze bedingen niet stiptelijk rekening hield.

Men versta ons v/el.

Er wordt niet door ons beweerd, dat de bedingen, waarop de vereeniging tot stand kwam, gelijk staan met een „eeuwig edict", en alsof de kerken eeuw in eeuw uit, tot aan de wederkomst des Heeren, aan deze bedingen gebonden zouden zijn.

Dit kan niet.

Dit zou door en door ongereformeerd wezen.

Immers, een goed Gereformeerde erkent nooit eenige autoriteit, die boven Gods Woord staat, en worstelt in tegen eiken band, die hem beletten wil naar Gods Woord te leven.

Stel dus, dat de kerken later tot het inzicht kwamen, dat Gods Woord één der gestelde en aanvaarde bedingen uitsloot, dan is het uitgemaakt, dat in zulk een geval, zulk een beding de kerken niet zou mogen, ja, niet zou kunnen binden.

Geen beding, welk ook, kan ooit met Gods Woord in autoriteit gelijk staan; veel min ooit er boven gaan.

Onder mannen van beginsel, onder Gereformeerde Christenen, zal dan ook nooit eenig akkoord getroffen worden, zonder dat men over en weer stilzwijgend erkent, dat ongedaan en nietig zal wezen, al v/at blijken mocht tegen Gods Woord te zijn overeengekomen.

Onomwonden en duidelijk wenschen we dit hier uit te spreken, omdat thans ook Ds. Littooy dit noemt een beding, „facultatief" maken p. 20,

Hij zegt er van:

Reeds in den eersten volzin wordt hetgeen in casu zoo plechtig en heilig besloten is, facultatief gemaakt. AVat .vaststond, wordt nu reeds, en wel zooals dat bij geene andere besluiten placht te geschieden, op de wipplank geplaatst. Ik cursiveer de woorden, waarin dit geschiedt.

»De Gereformeerde Kerken", zoo vangt deze regeling aan, ^aanvaardden bij hare vereeniging op de Generale Synode te Amsterdam (altoos binnen de perken harer bevoegdheid, en alzoo zonder hiermee te bedoelen, dat hare bepalingen boven Gods Woord of als gelijk staande met de belijdenis zouden gelden) »het beginsel, dat de Kerk geroepen is, eene eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben, tenminste wat de Godgeleerde vorming betreft."

Zie, wat in dezen tusschenzin gezegd wordt

beteekent niets of beteekent veel. De geleerde Heeren spreken hier waarheden als koeien uit (wat voor korten tijd in De .Standaard nog gelaakt is) of ze hebben hiermee een doel en plaatsen op de wipplank, hetgeen zij als Gedeputeerden der kerken niet te beoordeelen en te sregelen" hebben.

Dat het veel beteekent, wat in den eersten volzin tusschen twee haakjes staat, blijkt uit hetgeen nog op pag. i gevonden wordt.

Het luidt: „Bij de voorlooptge regeling dezer gewichtige aangelegenheid achten Deputaten, dat er voor als n og geene aanletdwg bestaat, om het elfde punt uit het besluit der Leeuwarder Synode nader ter to et se te brengen en komen ahoo vooral een drietal vragen in aanmerking, maar die een duidelijk antwoord vereischen. £> e eerste vraag raakt den bestaanden toestand: Is het wenschelijk, om de thans bestaande tweeërlei opleiding te bestendigen.^ of verdient eenheid van opleiding dawboven de voorkeur ?

Let nu eerst op hetgeen door mij gespatiëerd is. En dan vragen we: Is het elfde punt uit het besluit van Leeuwarden voorloopig?

Dat is het punt van de opleiding, lezer, het punt, waarom het ging en dat eindelijk als voor Gods heilig aangezicht toegegeven is. Moet dat weldra weer ter t o e t s e worden gebracht; maar, vooralsnog niet?

AVaar gaan we heen?

Is dat niet zoo goed als het beginsel loslaten, wanneer Gedeputeerden der kerken alzoo spreken ?

Nu is metterdaad wat we opn-jerkten „een waarheid als een koe", en we zouden wel wenschen te weten, of er ook maar e'én enkele der broederen is, ^iia aan deze koe op zijn stal een staanplaats weigeren zou.

Zoodra men echter meent, dat er gegadigden zijn, die deze koe niet ongaarne door den slager zagen weghalen, is het noodzakelijk, juist op haar zeer bijzonderlijk de aandacht te vestigen.

Dat moge niet slim zijn.

Slimheid is o. I. In zaken van ernst en goede trouv/ verachtelijk.

En niet slimheid, maar eerlijkheid eischt, dat men vaa meet af duidelijk uitspreke, dat eik denkbeeld, alsof er In deze bedinging een macht hoven Gods Woord en boven de "Belijdenis en boven de kerkenordening ware geschapen, beslist en zonder aarzelen bestrijdt en verwerpt.

Zelfs is, juist om dese reden, „bedingen" geen gelukkig gekozen woord; veeleer is het wederzijdsche afspraak; een afspraak die op dit punt inhoudj, dat de zich vereenigende kerken naar het inzicht dat ze op dit oogenblik, bij het licht van Gods Woord, in den eisch van de vereensging der kerken hebben, zich, gelijk geschied is, tegenover elkaar uitspraken, en naar die uitspraak saam wenschten te leven.

Voor ditmaal hebben we er echter niets op tegen, dat het woord „bedingen" gebezigd is, en willen we gaarne Ds. Littooy behulpzaam zijn, om de gestelde vrsag kort en afdoende te beantwoorden.

Daartoe echter moet vooraf alles op zij gezet, wat hij aanhaalde uit de onderhandelingen die indertijd tusschen Kampen en Utrecht gevoerd zijn.

De toen gevoerde onderhandelingen zija mislukt en afgebroken; èn de nieuwe oaderhandelingen vinden haar uitgangspunt in de Leeuwarder Synode van de toenmalige Ned. Geref. kerken, die het besluit nam, als eenigen grond van vergelijk te verwijzen naar de Confessie en de Kerkenorde.

Men mist dus elk recht om de wederzijdsche afspraak te interpreteeren naar onderhandelingen, die tot niets hadden geleid.

Natuurlijk stond het aan de Synode van Leeuwarden der toenmalige Christelijke Gereformeerde kerk volkomen vrij om in haar concept zóói/eel uit é\Q onderhandelingen op te nemen, als haar goeddacht, maar dit komt dan toch alleen voor zóóver in aanmerking, als het in de concept-bedingen opgenomen werd.

Én evenzoo wat vroeger onzerzijds gereageerd was, geldt alleen In zoover, als het bij de tweede onderhandeling onzerzijds aangevoerd, geformuleerd en door de wederpartij aangenomen is.

Zoo is dan het eenig beding, dat In zake de Opleiding Is aangeboden en aangenomen, dit, dat de kerken oordeelen te moeten ha? idhaven het be£; msel, dat de kerken geroepen zijn eene eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben., ten minste wat de godgeleerde vormtng aangaat.

Een beding dat anderzijds aanvaard is, onder deze vier clausulen:

Altoos verstaande, dat de bedoeling van deze •verklaring niet is: ie. om het aloude Gereformeerde beginsel van vrije studie te vernietigen; noch ook 2e. om verandering te brengen in de Gereformeerde wijze van kerkelijke examinaiie der aanstaande Dienaren des Woords; evenmin je. om iets ie laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling, die steeds door de Gereformeerde kerken gesteld is, en ook 4c. niet, om tegen ie spreken, dat de vereenigde kerken over de regeling dezer zaak later, indien modig, hebben te oordeelen."

Met deze gewaarmerkte redactie voor oogen, is thans de beantwoording van de door Ds. Littooy gestelde, en ongetwijfeld hoogst gewichtige, vraag verre van moeilijk. MeE behoeft daartoe slechts te vragen:

i". Is overeenkomen, dat de kerken de bestaande Theologische School te Kampen zouden handhaven.'

Antwoord: Neen.

2". Is besloten, dat de, kerken, zoo al niet te Kampen, dan toch elders de thans bestaande Theologische School zouden in stand houden.'

Antwoord: Er' staat geen woord van.

3". Is overeengekomen, dat de eigene inrichting, die de kerken hebben zouden, op geeaerlei wijze in verband mocht worden gebracht met de Vrije Universiteit.'

Antwoord: Hieromtrent overeengekomen. 'isvQlsttés.tniets

En 40. Is overeengekomen, dat het aan hoogleerareti, die aan de eigene inrichting tkr kerken arbeiden zouden, verboden zou worden, ook college te geven aan een andere school?

Antwoord: Met geen tittel of jota.

Natuurlijk zou de Synode van Leeuwarden veel liever een beding In dezer voege hebben gesteld: y, dat de kerken ook na de vereeniging de bestaande Theologische School te Kampen in stand ziullen houden, en dat alleen de kvireekelingen van deze school tot den Dienst des Woords zullen wordea toegelaten."

Maar dit is niet voorgesteld, eenvoudig wijl men heider inzag', dat geen kerk van Christus ooit zulk een beding zou mogen stellen, en overmits men zeer goed wist, dat het. nooit zou zijn aangenomen.

Om als kerk van Christus te spreken, en zijn beding aangenomen te zien, heeft men dus nagelaten en gemeden z(5ó te spreken, ) en sprak men heelanders. Ja, ten overvloede is het gestelde beding nog In vier officieel geldende clausules verduidelijkt.

Te Leeuwarden is er een oogenbiik la het Synodale leven geweest, dat heerlijk was. Een oogenbiik waarvan allen getuigden: De Geest des Heeren was in de samenkomst. En dit was juist het oogenbiik, waarop men alle kleingeestige overlegging varen liet, en zich stelde op het hooge en heerlijke standpunt der beginselen.

Doch daar moeten we ons thans dan ook op houden.

En zóó de zaak bezien, moet nog altoos het eerste punt genoemd worden, waarin het Rapport In zake de Opleiding ook maar één haarbreed af zou v; ijksn van hetgeen te Leeuwarden, te 's-Gravenhage en te Amsterdam geformuleerd Is.

Het Rapport leidt er toe: i". dat de kerken een eigene Irtrichting zuilen heb'jen voor de opleiding tot den Dienst des Woords, voor wat aangaat de Theologische studie; 2**. dat die eigene Inrichting niet minder in omvang, minder degelijk, minder breed zal zijn dan wat bestond, maar ruimer en talrijker bezet; 3". dat ds rechten der personen stipt geëerbiedigd blijven; en 4". dat de zaak van de ineensmelting der kerken, waarop te Leeuwarden zooveel nadruk is gelegd, krachtig bevorderd worde.

Vraagt men nu, of het daarom noodzakelijk is, thans reeds op staanden voet, deze of soortgelijke regeling In te voeren, dan Is er zeker niemand, die dit beweert. Slechts houde men In het oog, dat de Theologische Schooi te Kampen niet als zoodanig is overgenomen, en dus tot tijd en wijle er een definitieve regeling komt, in de lucht hangt; en Ds. Littooy zelf zal toestemmen, dat het noch eerlijk noch daad van goede trouw zou zijn, om met stemmenmeerderheïd eenvoudig een toestand te scheppen, waardoor het beding van Leeuwarden vernietigd, en er dit andei'e voor In de plaats werd geschoven: Dat de Theologische School van Rampen de eenige inrichting der kerken sij'n en blijven zal.

Intusschen kunnen er overwegingen van practlsch belang en aars de gesteldheid der geesten ontleend, bestaan, die zeker temporiseeren gewenscht maken.

Nu, daarover valt te redeneeren.

Ook wij wenschen niet met het hoofd door den muur te loopen.

Een voorioopige nadere regeling van wat thans te Kampen bestaat, ware voorshands denkbaar.

Slechts tegen ééu ding komen we met ernste op, t. w. tegen eik bsweren, alsof eea soortgelijke regeling als thans voorgesteld is, door hetgeen overeengekomen is, niet zou worden toegelaten.

Van A of B is hierbij geen sprake.

Hel Rapport is niet van B, maar van Deputaten der kerken, waaronder mannen uit beide de grospen, die in 1892 vereenigd zijn.

Ds. Beukers advies.

In het December-nummer van de Vrije Kerk p. 551 v.v. heeft Ds. Beuker (gelijk we ons eea vorig maal niet herinnerden) nog nader zijn denkbeelden omtrent de vereeniging van de Theol. School met de Vrije Universiteit toegelicht.

Hij schreef er dït van:

Zonder in deze zaak, waarin gedurende de eerste jaren toch wel geen verandering te brengen zal zijn, ook maar iets te \villen doordrijven, noch ons oordeel als het eenig ware te willen opdringen, zijn wij bereid onze gedachten, deze aangaande nader te verklaren.

Ze komen in hoofdzaak hierop neer:1". De Theologie is ook in ons oog deRegina scientiarum, de koningin der wetenschap pen. Haar faculteit is de voornaamste van alle faculteiten. Zonder haar invloed is geen der andere faculteiten wat ze wezen moet. Ze moet, in zekeren zin, haar licht laten schijnen over al de andere. Als koningin is zij tot op zekere hoogte onafhankelijk van de andere faculteiten, al wordt zij ook door deze alle min of meer gediend. Eene universiteit zonder theologische faculteit blijft altijd iets onvolledigs. 2". Nu is de Theologie ontegenzeggelijk in de eerste plaats de zaak der kerk. De kerk IS de door God aangewezene, om de waarheid en de kennisse Gods te bewaren en hoog te houden in de wereld; een pilaar en vastigheid der waarheid. God heeft niet aan den Staat, noch minder aan een of andere faculteit als zoodanig, allerminst aan de dusgenaamde wetenschap, in 't afgetrokkene, opgedragen om voor de bewaring en verbreiding der godgeleerde waarheid te zorgen, maar aan zijne Kerk. De lippen der priesters zullen de wetenschap bewaren, men zal uit zijnen mond de wet zoeken. De godgeleerde wetenschap is in zekeren zin de diensmaagd der kerk; Zij moet voor de kerk wezen wat Hagar voor hare vrouw Sara behoorde te zijn. Wil ze zich verheffen en onafhankelijk worden, dan komt ze in de woestijn terecht, om van ellende om te komen; en dan wijst de Engel des Heeren haar terug tot de tente harer vrouw, zeggende: at is u, gij dienstmaagd van Sarai, »keer weder tot uwe vrouw en' verneder u onder hare handen." Aan 'de Gemeente en aan niemand anders heeft Christus den H. Geest geschonken, met de uitdrukkelpe belofte, dat Hij ze in alle waarheid leiden en bij haar blijven zou tot aan het einde der wereld.

Dit groote beginsel werd na de Hervorming der i6de eeuw in ons land nimmer naar behooren toegepast. Weke goede bedoelingen voor de Kerk Prins AVillem I in 1574 met de oprichting van de Universiteit te Leiden, die de eerste was in ons land, ook moge gekoesterd hebben, de »Staatsgezinden" hebben wel fgezorgd dat de Kerk geen zeggenschap kreeg, ook niet over de godgeleerde faculteit. Strikt genomen is er in ons land dan ook nooit een gereformeerde universiteit geweest, al is 'took dat er somtijds gereformeerde Theologie gedoceerd werd en dat de Kerk, dankzij hare toenmalige positie en verhouding tot den Staat, haren invloed meer dan eens heeft doen gevoelen. De Staten van Holland vooral, wisten er de Kerk wel buiten te, houden. En de Kerk had noch plichtsbesef, noch veerkracht, noch moed genoeg om haar recht te doen gelden. De banden waarmede zij aan den Staat gekluisterd was, bonden haar tevens de handen voor volledige plichtsbetrachting. De Kerk liet ook de zeggenschap over de Theologische faculteit aan de Regeering over, en de uitkomst was, dat de dusgenaamde Koningin der wetenschappen een slippendraagster der overheidspersonen, straks een boeleerster met allerlei ketterijen, vervolgens een broeinest van dwalingen, een bestrijdster der goddelijke Waarheid en eindelijk een doodelijke vijandinne der Kerke, van Jezus Christus werd.

4'*. De uitgeleide. Kerk zag van 1834 afaan in, dat dit anders worden moest. God bestuurde het zóó, dat ze van meet afaan zelve zorgen moest en zorgen kon voor de opleiding harer leeraren. Ze roeide natuurlijk met de riemen, die ze had. In 1854 paste ze haar heilig beginsel toe, door de oprichting van hare Theol. School. — In 1888 en 1891, bij gelegenheid van de onderhandelingen over de vereeniging, handhaafde ze dit beginsel, door uit te spreken: •> 'dat de kerk geroepen is eene eigene inrichting te hebben tot opleiding harer leeraren., ten minste wat de godgeleerde vorming van deze betreft, '^ en verklaarde het tot eene conditio sine qua non, d. i. tot eene voorwaarde zonder welke niet. Ook deze voorwaarde is door de voorioopige Synode der Ned. Geref. Kerken te 's-Hage geaccepteerd. Zoodat dit beginsel ook het beginsel van de veieenigde Gereformeerde Kerken in Nederland mag heeten.

S"*. Wat nu de toepassing van dit beginsel betreft, kan de Kerk in het vervolg voor haar eigen inrichting om leeraren te kweeken besluiten om een Theologische School te behouden gelijk ze die thans heeft. Zij zou ook kunnen besluiten tot een Seminarium, of tot eene eigene, van de Kerk uitgaande Theol. faculteit, in verbinding met andere faculteiten eener Gereformeerde Universiteit. Met dit laatste zou de Kerk alleen dan vrede kunnen nemen, als zulk eene Godgodgeleerde faculteit van haar zelve uitging, door haar zelve beheerd en onderhouden wierd, zoodat de Kerk besliste over aanstelling en ontslag der Hoogleeraren, over den gang der studiën en over alle examina der a.s. bedienaren des Goddelijken Woords. De thans bestaande Theol. faculteit aan de Vrije Universiteit kan als zoodanig niet dienen, wijl ze niet van de Kerk, maar van particulieren uitgaat, en slechts onder zulk een toezicht van de Kerk staat, dat deze, als het er op aankomt, alleen een adviseerende stem is vergund. De oprichters der Vrije Universiteit hielden er in 1880 de Kerk eveneens buiten. Zeker niet omdat zij het gevoelen der oude Staten • deelden, maar omdat ze destijds meenden geene Gereformeerde Kerk te kunnen vinden, met welke ze de Theol. faculteit in gewenscht verband konden brengen. Wij hebben daarvan destijds op eene meeting voor de V. U. in de Schotsche Zend. Kerk te Amsrerdam gehouden, openlijk onze bedenkingen tegen den dusgenaamden »Gereformeerden grondslag met betrekking tot de Theol. facul teit, ingebracht. Zich baseeren op de belijdenis eener Gereformeerde Kerk, zonder behoorlijk contact met die Kerk, achtten wij, voor eene Theologische faculteit althans. Gereformeerd min één. d. i. niet volkomen Gereformeerd. Liever, zij stelde zich met haar Gereformeerd begicseLniet op volkomen Gereformeerd standpunt.

6". Dat er verband tusschen de Kerk en de Theol. faculteit behoorde te zijn, hebben later de Ned. Geref Kerken gelukkig ook zelve ingezien. Zij hebben eenig verband trachten tot stand te brengen. Het is echter zeer te wenschen, ook' al blijven Theol. School en Vrije Universiteit naast elkaar arbeiden, dat de Theol. faculteit in nauwer verband tot de Kerk kome. Hare roeping en haar belang brengen dat mede Als men slechts bedenkt: dat personen voorbijgaan, maar dat de Kerk blijft; dat de Theol. faculteit hare wateren uit de Kerk ontvangen; en ook daarin weer uitstorten moet; dat de Theologie toch in de eerste plaats de zaak der Kerk is; dan moet iedereen, die de Kerk en de Theologie liefheeft, dat begeeren.

'i^. Wat nu de sam.envoeglng van de Vrije Universiteit met de Theol. School betreft, zou ons dunken:

a. Dat de thans bestaande Theol. faculteit, die toch van private herkomst is, zich héhoorde op te lossen in, en voor zoover noodig en mogelijk, tot aanvulling te dienen van de Theol. Schooi, die het eigendom is en blijft van de gezamenlijke Kerken, en die door deze aanvulling op zulk eene wijze kan worden ingericht, dat ze gevoegelijk met andere faculteiten in verband kan treden.

b. Dat daarna deze gecompleteerde Theol. School, zoo ze in Kampen niet mocht kunnen blijven, verplaatst worde, liefst jnaar Leiden, of anders naar Utrecht, Arnhem of Zwolle

c. Dat • hierop de overige faculteiten der Vrije Universiteit zich vrijwillig groepeerden rondom de kerkelijke Theo!. School, die dan als Theologische faculteit optreedt en zich naar onderling overleg, met de andere faculteiten in contact stelt, zonder dat die overige faculteiten hunne zelfstandigheid verliezen, van de Kerk uitgaan, of ook onder rechtstreeksch toezicht van de Kerk behoeven te staan. Alleen als hare directeuren en hoogleeraren maar door onderteekening der Confessie van hunne instemming met de leer der Kerk doen blijken.

8°. Hadden onze Vaderen niet door de Regeering hunne handen gebonden gezien, wij twijfelen niet, of zij hadden ook op dergelijke wijze de zaken geregeVd. Maar nu ze dit niet konden, moesten ze zich met bescheidener wenschen tevreden stellen. Vandaar al het getob dat tusschen de kerkdijken en de fractie van Oldenbameveld over de Theologische faculteit der academie van I., eiden heeft plaats gevonden.

Brengt men tegen bovenbedoelde regeling in: dat op die wijze niet alle faculteiten eener academie van gelijken oorsprong zijn en niet uit eenzelfden wortel opbloeien, alsmede dat deze regeling zich deswege uit een universitair-wetenschappelijk oogpunt niet rechtvaardigen laat, dan luidt ons antwoord:

a. Dat wij de waarborgen voor de voortdurende zuiverheid der Kerk en harer Theologie veel belangrijker achten dan de dusgenaamde eere der wetenschap.

b. Dat het ons "niet erg wetenschappelijk voorkomt, als men, terwille van de wetenschap, de Theologie uit 'haren natuurlijken bodem losmaakt en deze Regina scientiarum van hare verhevene plaats en buiten hare geliefkoosde sfeer, in gecoördineerde positie met andere faculteiten onderdak brengt.

c. Dat onze Heere Jezus Christus, in wien alle wijsheid verborgen is, door den Vader allereerst tot Hoofd en Koning zijner duurgekochte Gemeente is gesteld, en eerst daarna en daarom alle andere dingen aan zijne voeten onderworpen zijn. De Kerk is zijne bruid, zijn oogappel, zijne kroon. Men zorge dies ook allereerst voor deze kroon, en daarna voor de kroondomeinen.

Hieruit blijkt, dat Ds. Beuker zich, bij nader Inzien, de vereehiging liefst zóó dacht, dat de Theol. School zelve Theol. faculteit worden zou.

Verschil maakt dit zeker.

Maar toch geen ander, dan dat de School dan minder zelfstandigheid zou bezitten.

Dit echter raakt aüeea de quaestie van uitvoering, en daarover valt te debatteeren.

Dat het nader uitgewerkte plan van Ds. Beuker, gelijk we het thans mededeelden, zóó niet kon worden overgenomen, zal duidelijk zijn voor een leder, die zich helder rekenschap geefs: én van de encyclopaedische positie der Theologie in het geheel der wetenschappen, én van de positie eener faculteit In het organisme van een Universiteit.

Ons was het er alleen om te doen, duidelijk te doen uitkomen, dat het denkbeeld om Theologische School en Universiteit met elkaar in verband te zetten, het eerst door Ds. Beuker in het publiek geopperd was.

Intusschen verklaart het zich nu beter, waarom Ds. Beuker zich minder ingenomen verklaarde met de wijze, waarop In het Rapport dat denkbeeld is uitgewerkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's

In memoriam.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's