Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als een hutken in den wijngaard.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als een hutken in den wijngaard.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de dochter Sions is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje ia den komkommerhof, als eene belegerde stad. Jesaja i : 8.

Nog allocs wil 's Heeren volk op aarde aan het skleine kuddeken" niet aan.

Jezus had het zoo stellig betuigd:3> Etig is de poort en nauw is de weg die ten leven leidt, en weinigen zijn er die hem vindcTÜ', en toch zoekt men nog altoos kracht in het groote cijfer en in de breede slagorde.

Een kort oogenblik hadden onze vaderen zich boven dit wereldsch standpunt verheven, toen ze, door politie en hellebaardiers bedreigd, in heimelijke kerken vergaderden, of over de grenzen vluchten moesten, en al het volk saam geen honderdste deel van liet land was.

Maar nauwlijks trok Alva af, en keerde de kans, en kwam er verademing, of de bekoring van het cijfer begon ook op hen weer te werken. Snel als nooit breidde hun groep zich uit, en in minder dan geen tijd, heette het dat het volk van Nederland gereformeerd was.

Nu, ze hebben het in de dagen der Remonstrantie, en in de eeuw van inzinking die na Dordt kwam, ervaren, wat er uit zoo snellen groei wordt; en teleurstelling na teleurstelling, afval na afval heeft het hun maar al te bitter geleerd, hoe het geestelijke levenssap in een kerk die uit haar kracht groeit kan opdrogen.

Vanzelf werd het »kleine kuddeken" toen weer uit den grooten hoop afgezonderd, en onder spot en druk hebben de sfijnen" toen weer iets van de kracht ontwaard, die terugkeert, zoodra de valsche vermenging ophoudt.

Zoo was het met de »fijnen" uit het laatst der vorige eeuw, die in hun gezelschappen „een innig Christendom" zochten. Het was weer zoo in de dagen van 1834, toen zelfs druk en vervolging terugkeerden. En het was nogmaals zoo in de schoone dagen der Doleantie, toen noch bitterheid noch hoon aan de »fijnen" gespaard werd.

Dan was het telkens weer »het kleine kuddeken" en in dien kleinen kring werd hooger gestemd geestesleven openbaar.

Maar natuurlijk, dat »kleine kuddeke" is altoos tot het drijven van propaganda geroepen. Alle geestdrift is aanstekelgk. Men mag niet afstooten, maar moet aantrekken. En zoo verbreeden dan de rangen zich weer. De weinigen worden velen, en die »velen" zetten dan zoo vaak den levenstoon om, en veel van vroeger genotene genade wijkt.

Daarom is het zoo nuttig en noodig, dat telkens weer het »hutje in den wijngaard", het »nachthutje in den komkommerhof" voor ons trede, opdat we eer bevreesd en verlegen zouden staan als het cijfer sterk aangroeit, dan dat we klagen zouden, als de wandelaars op den nauwen weg weinigen blijven.

Men scheldt dit wel eens liefdeloos. Men zegt u, dat ge zoo niet moogt spreken. Dat veeleer al de dorst van uw hart er naar moest uitgaan, om met al het volk van Nederland op dien te engen pelgrimsweg gevonden te worden.

Doch wie zoo spreekt, komt Jezus te na.

Of schoot dan ook Jezus te kort in liefde, en heeft toch niet Jezus gezegd, betuigd, stellig geprofeteerd, dat het zoo zijn zou? En zou uw Heiland, omdat hij dit zoo stellig betuigde, dan niet over die schare, die op den breeden weg vertoeven, geweend hebben met iets van de smart, waarmee hij weende over Jeruzalem ?

Raadpleeg de historie van vroeger eeuwen, en beluister wat u uw vaderen vertellen, ja zie nog om u heen, en komt het dan niet altoos weer uit, als Jezus het gezegd heeft ? Een groote massa, die in het gewone leven der wereld op en neer gaat; en links van die gewone groep een kleiner groep van heel erge en gewetenlooze zondaars, terwijl rechts een nog kleiner groep zich met hen verzamelt, die in wat hoog en heilig is belang stelt, en onder deze weer een zeer kleine groep, die iets kent van de volmaakte liefde, die de vreeze heeft buiten gedreven?

Merk maar eens op, zelfs in vrome kringen en in geloovige huisgezinnen, hoe weinigen er zelfs nog onder de geloovigen zijn, bij wie de zaak diep inslaat, tot bezielde klaarheid van belijdenis, tot den gloed eener verterende liefde leidt, en zoo die schoone harmonie teweegbrengt, die reeds hier op aarde de natuur doordringt met genade.

Er is dus van liefdeloosheid tegen anderen geen sprake. Christus was in de wereld gekomen, opdat een iegelijk die in hem geloofde, niet verderven zou maar het eeuwige leven hebben. Paulus beschrijft gedurig hoe zijn hart is uitgebreid, en hoe hij al Griekenlands steden wel voor Christus had willen winnen. En ook nu nog kent Gods kind iets van zalige verrukking als hij hooren mag, dat er hier of ginds weer een geestelijk werk openbaar werd, en er zijn die van den breeden weg naar den smallen afkeerden.

Maar dit alles verandert de uitkomst niet.

De uitkomst is en blijft alle eeuwen door, dat de gekenden des Heeren een Gideonsbende zijn; dat de waarlijk verlosten een klein kuddeke vormen; en dat zoodra dit kleine kuddeke zich te zeer uitbreidt, aanstonds de verslapping intreedt, het zout smakeloos wordt, en een nieuwe afval zich aankondigt.

Een »hutje in den wijngaard" is het beeld van een schrikkelijke verlatenheid.

Zulk een wijngaard of komkommerliof was zeer breed en uitgestrekt. Soms meer dan een kwartier loopens op de straallengte. En als nu tegen den avond al het werkvolk huiswaarts was gekeerd, dan was er op heel dat uitgestrekte terrein geen niensch meer te zien, geen wandelaar meer te ontdekken.

Ge zaagt niets op velden of wegen meer. Alleen maar midden in zulk een wijngaard, midden in zulk een komkoramerhof, meest op een kleine hoogte, stond dan een kleine hut, met openingen naar alle zijden, en in.die hut zaten één of twee man, die als alles sliep, 's nachts waakten, en zoodra er onraad kwam, door hun geklepper of geroep het onraad afweerden.

Een »hutje in den wijngaard, " een «nachthutje in den komkommerhof" is dus de aanduiding van een, o, zoo kleine groep, die u den indruk van iets verlatens geeft; die in de nachtelijke donkerlieid aan allerlei gevaar is blootgesteld; en die toch te midden van dat gevaar, geen oogenblik haar roeping uit het oog verliest, maar voor den hof waakt.

Dat laatste ook.

Want natuurlijk, die wachters in het hutje zaten daar niet, om zich zelven te verheerlijken, of te roemen in eigen voortreffelijkheid, noch ook om uit de hoogte op wat hen omgaf met zekere minachting neer te zien; maar ze zaten daar als bestelde wachtposten, als geroepenen ten dienste, om straks als de dag weer aanbrak, rekenschap te geven van wat ze verricht hadden.

Die beide denkbeelden tegelijk moet ge dus vasthouden. Van het »kleine kuddeke" moogt ge niet aflaten, of ge verarmt geestelijk en vloeit door. Maar dat »kleine kuddeke" is niet afgezonderd voor onderlinge geestelijke genieting. Die genieting komt ook wel. Maar toch dat ze afgezonderd zijn, is opdat ze een roeping in den dienst des Heeren zouden vervullen. De roeping om een licht op den kandelaar te zijn; zout dat bederf weert; een stad op den berg.

Tweeërlei drang ligt hierin.

De ééne is, om de zaak des Heeren toch nooit op het hchtst te nemen.

Daar komt men vanzelf toe, als men zich gaarne boven de maat uitbreidt. Dan moet men de geestelijke eischen al laten dalen. Ook die en die moeten voor vol gelden, en opdat ze als de uwen kunnen beschouwd worden, moet de standaard van het geloofsleven in uw kring al lager genomen. Anders toch vallener weer zoovelen af.

Iets waarmee nu natuurlijk volstrekt niet bedoeld is, dat ge met willekeurige keur u zoudt aanmatigen in de harten te kunnen lezen, en u alzoo in Godes plaats te zetten. Neen, de maatstaf moet altoos] aan het Woord ontleend, en aan het Woord alleen. Niet onze weg is maatstaf voor de wijze waarop God anderen wil leiden. Hij is en blijft zichzelf ten maatstaf, en die keur staat in zijn Woord.

Ook zult ge er aan gedachtig zijn, om nooit »de rookende vlasv/iek uit te blusschen". Wat ook maar even gloren of vonken of opvlammen kan, laat dat glinsteren tot Gods eer.

Wat we bedoelen is alleen maar, dat ge in uw kring nooit drijft op uitwendige vormen, en zoo den geestelijken standaard prijs geeft, die toch alleen regel kan zijn in Gods Koninkrijk..

Gelijkvormigheid aan de wereld, en dan de belijdenis van Jezus er bij, kan nooit teeken van hooger leven zijn.

Den heelde des Zoons gelijkvormig, en van de wereld afgekeerd, is en blijft altoos de eerste eisch die uitgaat.

Niet, om die tegenstelling terstond in haar voleinding te eischen. Dit ging tegen den aard van ons menschelijk leven in. Maar toch zoo, dat de tegenstelling gevoeld wordt, en, zij het ook eerst in beginsel, bij allen toegepast worde, en in allen merkbaar zij.

Maar dan ook gaat er een tweede drang van dit »hutje in den wijngaard" uit, de drang om dienstknechten en dienstmaagden te] blijven, en terwijl men in het hutje op wacht zit, niet in geestelijke weelde in te slapen.

Want wel is de verleiding daartoe sterk.

Men wordt in de wereld veracht, door schijnbelijders gesmaad en met den vinger nagewezen, en in zijn hutje eerst voelt men zich vrij en geestelijk thuis.

En hoe ligt neigt dan het hart er niet toe, om maar in zijn hutje zich op te sluiten, de uitkijkvensters dicht te schuiven, en als ware er geen wijngaard om ons heen, stil in zich zelf zich terug te trekken, en te genieten in wat men zelf ontving.

En toch, dat juist mag niet.

Wie in het hutje zit, heeft dienst te verrichten. En zoo ook heeft elk van Gods kinderen, die in het hutje van den wijngaard gezet is, bij dag en bij nacht wacht te houden, en getrouwelijk te waken in de roeping zijns Gods.

Te waken eerst over eigen hart en leven, opdat geen vijand bij ons zelf binnenslulpe.

Dan te waken over den kring in eigen huls en hof, waar God de Heere ons raet zooveel in den bloede verbondenen doet saamwonen.

Voorts te waken over hen, met wie we één brood breken, en met wie v/e drinken uit eenzelfden drinkbeker.

En dan ook te waken, de wacht te houden over ons dorp, over onze omgeving, over onzen vriendenkring, en over den gang der zaken in het ons van God gegeven vaderland.

En nu is het zoo, dat dit waken dikwijls niets anders zijn kan, dan een opheffen van biddende handen naar de aanspraakplaats van Gods heiligheid.

Maar ook al komt het niet verder, ook al blijft het bij een bidden en smeeken voor het aangezicht des Heeren, dan gaat er toch ook zoo een heilige kracht van uit.

Al was het slechts die negatieve kracht, dat het de liefde in ons wekken blijft, den geestelijken hoogmoed buiten ons hart sluit, en ons God en zijn volk doet minnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Als een hutken in den wijngaard.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1893

De Heraut | 4 Pagina's