Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hij zal bloeien als een lelie.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij zal bloeien als een lelie.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal Israël zijn als de dauw; hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijne wortelen uitslaan als de Libanon. Hoséa 14:6.

Eerste beding is dat' er leven in u zij, en de sluit-conditie is, ^ dat ge 7irucht draagt. Maar tusschen dit tiitgangspiint en dit eindpunt liggen nog twee andere stadiën van uw geestelijke levensontwikkeling in, t. w. dat ge zult groeien en bloeien.

Merk nu op dit laatste. Ge zult bloeien. En onwillekeurig vraagt ge: Waarom ? en rijst in u de bedenking op, waartoe dat bloeien eisch is. Groeien, dit verstaat ge nog. Als de kleine kiem niet opschiet, ontbreekt het vruchthout of de stengel, waaraan de vrucht zal rijpen. Een leven zonder wasdom, zonder groei, een leven dat niet toeneemt, niet opschiet en niet vooruitkomt, kan niet tot voortbrenging van rijke eêle vrucht leiden. Groeien is onmisbaar. Groeien moet het al wat eens in vruchtenweelde schitteren zal.

Maar niet zoo licht ziet ge in, waartoe tusschen dat groeien en dat vruchtdragen nog een derde stadium, het stadium van het bloeien is ingeschoven.

Stel, Gods ordinantie over de wingerd ware anders, zoodat rechtstreeks, zonder witten bloesem, de druif zich uit de rank ontwikkelde, en gij, voor uw besef, zoudt niets missen. Meestal zelfs merkt ge dat bloeien bij den wingerd, omdat het blocmke zoo klein blijft en zoo schuchter onder het blad schuilt, niet op,

En toch, óók dat bloeien is door God als moment in alle leven dat vrucht zal dragen verordineerd. Alle vrucht die uit zal komen, moet eerst een oogenblik van bloei gekend hebben. Die periode van bloei moge korter of langer duren. De bloesem moge in rijke geuren en kleuren hebben geprijkt of gescholen hebben in het verborgen. Al die schakeeringen doen er niets toe. Maar bloeiende bloesem is door God als Schepper voor al wat vrucht zal dragen ten eisch en tot wet gesteld.

Niets minder dan dat groeien en vrucht dragen, is het daartusschen inliggende bloeien en in hlocscm jiitloopen door uw God gewild.

Nu scheelt de verhouding tusschen vracht en bloesem veel, al naar gelang ge te doen hebt met wat wij vrucMplant of wat we Mocm noemen.

De aardbezie bloeit ook, maar slechts voorbijgaande, en hoofddoel voor ons, als we aardbeziënbedden aanleggen, is om dat bloeien achter ons te hebben, dat we de purpere vrucht plukken kunnen.

Bij het boschviooltje daarentegen duurt de periode van bloei veel langer, en al zet ook daar de bloesem een vruchtje af, aan dat vruchtje hebben we niets, om dat vruchtje is het ons niet te doen. Bij het viooUje is de bloem ons hoofdzaak, 'gelijk bij de aardbei de bezie.

Niet alleen dus dat er ook een periode van bloeien is, en dat er nooit vrucht zonder voorafgaanden bloesem komt, maar soms zelfs kan dit bloeien zóó de overhand over de vrucht krijgen, dat we aan geen vrucht meerdenken, niets van die vrucht ons beloven, en die vrucht ongebruikt verdorren laten, alleen maar om de bloem te genieten.

Rozenbottels zijn de vrucht, de roos is de ' bloem, en hoe telkens ziet ge nu niet, dat wie in het bloeien van de roos zijn genot stelde, de bottels, die toch ook waarde"hebben, eenvoudig liet verkommen.

Zoo is dus het bloeien iets op zichzelf. Iets met een eigen roeping en bestemming.

Het is niet maar een doorgang om tot de vrucht te komen, maar iets eigens, iets met een eigen bcteekenis. Wat bloeit, bloeit om weelde en schoonheid uit te stallen.

De plant die bloeit, is als de star die aan het firmament fonkelt.

Ze bloeit, om te bloeien, [en omdat God dat bloeien, dat uitkomen van haar vormenweelde, van haar geuren en kleuren heeft gewild.

Verstaat ge dit nu ook voor uw - geestelijk leven ?

Oorzaak is er wel toe, want op alle manier brengt de Schrift dit uw geestelijk leven met het leven van bloem en plant in rapport. Denk maar aan den wijnstok met de ranken; aan het zaad van den zaaier; aan de woestijn die bloeien zal als een roos; en niet minder aan wat én Oud én Nieuw Testament u roemt van de blanke bloeiende lelie.

Ook uw geestelijk leven komt uit een Mem; uit die kiem heft zich de stengel omhoog door groei en •wasdom; h.t\. einddoel is dat er vruc ook aan den stam van uw geestelijk leven rijpe. Maar, eji dit is het waarop de lelie wijst, ook voor uw geestelijk leven heeft het bloeien beteekenis.

Wijnstok en elkander. lelie staan hierin tegenover

Uit wijnstok en lelie beide komt een vrucht. Uit den wijnstok de druif, en uit de lelie een vrucht die in een keurigen balsem wordt aangewend.

Maar de verhouding tusschen bloem en vrucht is bij beide tegenovergesteld. Bij den wijnstok is de bloesem schier niets, de druif alles; en omgekeerd bij de lelie de bloem het een en al en de vrucht nauwlijks gerekend.

Baarom wijst de vergelijking van uw geestelijk leven met den wijnstok ten principale op uw verplichting om vruclii te dragen.

En omgekeerd de vergelijking van uw geestelijk leven met de lelie in hoofdzaak, om u te doen weten, dat ge ook als kind van God moet bloeien.

Dat bloeien van de lelie is nu anders dan het bloeien van violet of roos. Bij roos en violet is dat bloeien schitterend, prachtig, overweldigend in zijn. donkere tinten.

Bij de lelie daarentegen spreekt uit haar bloeien het blank der reinheid, bescheidenheid zonder zelfverheffing, stille nederigheid van zin.

De lelie springt niet, als de roos, terstond in het oog. Eerst schuilt ze als verborgen onder het oude gewas, en schijnt haar blanken tint te vermengen met wat haar omgeeft.

Maar heeft eindelijk uw oog haar ontdekt, en trekt ge al uw blik op haar safim, dan spreekt het roomwit van de lelie met haar gouden kern in haar gewelfde kelk u zoo aantrekkelijk toe, dat ge al de waarheid voelt van Jezus' zeggen: »Aanschouwt de leliën des velds, dat ze noch arbeiden noch spinnen, en nochtans zeg ik 11, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest als één van deze.

Zult ook gij nu bloeien als de lelie, om straks als de rank van den wijnstok vrucht te dragen, dan ligt hier tweeërlei in.

Vooreerst, dat er ook aan u bloesem moet uitkomen, d. w. z. dat ook gij als kind van God iets wat schoon, aanminnig, liefelijk en aantrekkelijk is hebt uit te stralen van zijn geestelijke schepping. En ten andere, dat dit uw geestelijk bloeien niet het schitteren in hoogheid en pracht zal zijn, maar het stille blinken in het gewaad van nederigheid en liefde.

Ook gij moet bloeien. Dat ge leven in u hebt is niet genoeg. Daarmee dat er wasdom van genade in u is, kunt ge niet volstaan. Dat ge vrticht draagt is wel, maar niet het eenige waartoe ge geschapen zijt. Ook in uw verschijning, in geheel uw optreden, in uw blik, in uw taal, in uw toon, in uw verkeer en omgang met menschen, moet uw geestelijke adel uitkomen, en die adel moet zich daarin teekenen, dat ge een stille aatitrelikelijJiJieid bezit.

Men spreekt wel vari sieraad waarmee God zijn kinderen siert. Dat Hij ze niet alleen bekleedt met heil, maar ook siert met nog schoonere en rijkere genade. En dat is ook zoo.

Maar dat sieraad wordt dan verstaan, van een extraordinair goed, dat aan zeer enkelen wordt toebedeeld, gelijk aan een Johannes of Maria.

Maar ook afgezien van dit zeldzaam sieraad, moet elk kind van God bloeien, gelijk er geen plant zoo klein of nietig is, of eer ze vrucht draagt, vertoont ze bloesem.

Te gelooven, godzalige oefeningen te gebruitken, den armen wel te doen, en zich te wachten van de besmetting der wereld, is kostelijk, maar dit alles is nog niet genoeg.

In het Paradijs leefde Adam niet alleen, eg geloofde en bad, maar ook bloeide hij.

Waart ge er geweest, heel zijn persoon, heel zijn verschijning, heel zijn optreden zou een onweerstaanbaren indruk op u gemaakt hebben van aantrekkelijkheid, teederheid en aanminnighcid,

En al zijt ge nu als kind van God op aarde nog zóó ver niet, toch moet iets van dat bloeien van den eersten mensch in het Paradijs in u terugkeeren.

Die norschbeid, die onvriendelijkheid, die neiging tot humeur en wrevel, die hoogheid en zelfinbeelding, die ontevredenheid en preutschheld, en wat meer uw optreden zoo afstootetid maakt, moet wijken voor een andere uitdrukking van uw oog, een ander spreken van uw gelaat, een geheel andere uiting van een uit God herboren leven'

o. Ge hebt ze wel ontmoet die leliën onder Gods kinderen, die u zelf aantrokken en boeiden, in wier hatt ge de kern van goud zaagt, in wier nederigen zin en aanminnige en bloeiende verschijning ge zelf genoot, en over wier geheele optreden iets niet van de aarde, schier iets hemelsch lag uitgespreid. Is het nu ook zoo met u?

Geurt die bloesem van edeler geur ook aan uw takken?

Niet natuurlijk in dien gemaakten vorm, waarin sommigen, om toch heel lief te schijnen, zich inwringen.

Neen, maar met een Christelijlje aanminnigheid en een geestelijke aantrekkelijkheid, die geheel natuurlijk is, omdat ze vanzelf opkomt uit dien vrede Gods die uw hart vervult, en uit die werkingen des Heiligen Geestes, die het vleesch in u onderdrukken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij zal bloeien als een lelie.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's