Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

cxxxv.

LOUIS DE MARSA(J.

In de geschiedenis der vorige martelaren is de naam van Louis de Marsac reeds voorgekomen. Wij kennen hem als den door God begenadigden getuige, die tot den einde mocht volharden. Hij was van adelijken huize en geboortig uit Bourbonnois. Zijn maatschappelijke loopbaan begon hij in het leger als een der ordonnancen des konings van Frankrijk. Hij behoorde tet de compagnie van den heer De Lorge. Toen hij tot verandering gekomen was, verliet hij den krijgsdienst en begaf zich naar Geneve. Hier wonende, achtte hij het niet beneden zijne waardigheid, om eenig handwerk te kiezen dat hem voor ledigheid behouden zou. Intusschen nam hij toe in kennisse van de waarheid Gods en in de beihandeling van de wapenen, waarvan de Heere de zijnen leert zich te bedienen^ tegenover zijne vijanden.

Eens was hij met zijnen neef te Lyon, toen hij door de vijanden der reformatie gevangen genomen werd. De belijdenis, die hij den len Juli 1553 in zijnen kerker voor zijne geestelijke rechters afgelegd heeft, is door hem zelven beschreven, en handelde van deri vrijen wil, de vereering der heiligen, het Avondmaal en de kuischheid. Later zond hij haar zijnen vrienden buiten den kerker, niet opdat zij haar zouden laten drukken, maar samen lezen.

De tweede maal werd onze martelaar onderzocht door den vicaris, die hem over verscheidene beuzelingen ondervroeg. «•Daarna vroeg hij mij" zoo vernemen wij van de Marsac zelven, »wat mijne betrekking geweest was. Ik zeide, dat ik een der ordonnancen van den koning geweest was, en tot de compagnie van den hertog De Lorge had behoord. Toen zeide een der aanwezigen: »Die man was wel een dapper ridder en heeft u zeker niet tof deze leer gebracht." »Neen hij vooral niet, zeide ik, want ik heb het, zooals ik reeds gezegd heb, van geencn mensch geleerd. Men leert het ook niet in den oorlog, terwijl men vecht."

»Toen men mij ondervroeg, of ik in dien tijd, toen ik bij den koning in dienst was, ook de mis ging hooren, voor de beelden op mijne knieën viel en mijne zonden den priester biechtte, beleed ik, dat ik dat in mijne onwetendheid en groote blindheid vroeger gedaan had, maar dat ik nu God hartelijk dankte, die mij van deze groote dwaling teruggeroepen en op den weg der zaligheid geroepen heeft." »Meent gij", vroeg toen de vicaris, »dat gij nu op den weg der zaligheid zijt? " Hierop antwoordde de Marsac: »Ik meen het niet alleen, maar ik geloof het ook, en ben er zeker van door de belofte, waarmede Christus mij van mijne zaligheid heeft verzekerd." Een en andermaal herhaalde de vicaris, dat hij hem een leeraar zou meebrengen of toezenden, die hem van ongelijk zou overtuigen. En de martelaar beloofde dat hij, van ongelijk overtuigd door de Schrift, zijne dwalingen zou herroepen. Het kwam echter bij de vijanden nooit tot een beroep op de Schrift, alleen op kerkvergaderingen, terwijl de lecraar weg bleef.

Drie dagen na dit gesprek en onderzoek kwam de vicaris weer met den halsrechter. Zij ontnamen hem bijna al zijn geld; wat hij mocht behouden had hij noodig voor zijn levensonderhoud. Daarna vroeg de vicaris hem weer, of hij zich niet wilde houden aan de geleerden, wien het gegeven was de Schrift te verklaren en niet aan hem. Hij antwoordde echter, dat hij hunne uitlegging niet noodig had en zonder hen wel kon bewijzen, dat het waar was wat hij zeide.

Eenen anderen keer vroeg de vicaris hem in tegenwoordigheid van den stadhouder des konings, of hij wilde volharden bij zijne dwalingen, ' of ze herroepen. In het laatste geval zou hij barmhartigheid ondervinden. Maar de Marsac wilde niet herroepen wat hij als waarheid, als Gods Woord had leeren kennen. Ontzettend was de lastering, die de stadhouder bij deze gedegenheid ften aanhoore van den gevangene en den vicaris ongestraft dorst uitspreken. Gevraagd, of hij het Evangelie had gelezen en of dit wel door hem mocht geschieden, antwoordde de Marsac : »God heeft mij dat Evangelie gegeven en daaruit door zijnen Geest geleerd, anders zou ik het niet kunnen verstaan." Hierop nu zeide de stadhouder: »Daar zijn slechts twee Evangeliën die goed mogen heeten, namelijk dat van Mattheus en Johannes; maar die van Markus en Lukas zijn uit allerlei stukken samengebracht, waaronder ik meen dat gedeelten van Paulus zijn. Daarenboven zou ik de brieven van Paulus niet boven de fabelen van Esopus stellen, zoo niet de leeraars hun zulk gezag gegeven had."

Bleek de stadhouder door deze getuigenis niet veel meer een ketter, dan de Marsac, die met diepe verontwaardiging hem tegemoet voerde dat Paulus eene goede en zekere getuigenis had van zijne roeping!

Na nog eens teruggekomen te zijn op de belijdenis van de Marsac omtrent het Avondmaal, waarbij de< : e de leer der wezensverandering zoo beslist mogelijk verwierp, verlieten de vicaris en de stadhouder dén kerker, om niet meer terug te komen.

Troostrijk was voor onzen martelaar en de andere bloedgetuigen, dat Willem Farel hunner gedacht en hun eenen brief schreef, waarin hij hun aantoonde, hoe groote genade het van den Heere was, dat hij aan arme zondaren de kennisse zijns Naams geschonken had. Ook Jean Calvin zond hun een troostbrief, waarin hij tevens verklaarde, dat hij door de brieven der martelaren grootelijks gesticht was.

Omstreeks den i5en September 1553 werd de Marsac, nadat hem de geestelijke rechter aan den wereldlijken had overgeleverd als schuldig aan ketterij, ter dood gebracht en wel te Lyon.

Tegelijk met hem werden levend verbrand zijn neef en Etiennc Gravot. De eerste had in het begin van zijn gevangenschap gewankeld, zoodat de vijanden reeds jubelden over zijnen afval. Maar God de Heere bracht hem van zijne dwaling terug.

Etienne Gravot, geboortig van Gyon-sur-Loire, was een schrijnwerker, die eenigen tijd te Geneve gewoond had. Hij werd te Lyon gevangen genomen, bleef 14 dagen in den kerker des aartsbisschops en 14 dagen te Rouaan, waarna hij de kroon des martelaars kreeg uil de handen van zijnen Koning en Heere.

Voordat men deze dne martelaren uit den kerker bracht om ze te dooden, deed men den neef van de Marsac en Etienne een touw om den hals. De Marsac verwachtte dat_ men met hem hetzelfde zou doen. Toen dit niet geschiedde, omdat hij van adelijken bloede was, vroeg hij: , »Och, onthoud mij toch den halsband, het teeken van zulk een heerlijke orde, niet." Toen beval de stadhouder zijnen dienaren, dat zij hem het touw zouden aanleggen. Daarop kwamen de martelaren, vergezeld van vier grauwe monniken en een groote menigte van gerechtsdienaren, die hen moesten beletten tot htt volk te spreken, op de strafplaats. Daar werden zij met grooten spoed aan den paal gebonden en met drooge takkebossen als bedekt. Terwijl de beul het vuur aanstak, zongen zij den lofzang van Simeon: < l»Nu laat Gij Heere! uwen dienstknecht gaan in vrede naar uw woord." Toen verstikte de rook hunne stem en kort daarop stierven zij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's