Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zoo iemand God Liefheeft."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoo iemand God Liefheeft."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar zoo iemand God liefheeft, die is van Hem gekend. I Cor. 8:3.

Het eerste en het groote gebod, dat ge den Heere uw God zult liefhebben, ontmoet, zoo ge nu de godloochenaars en dej ganschelijk goddeloozen uitzondert, bijna geen tegenspraak.

Na harde, plotselinge verliezen^ als er een man stierf, die onmisbaar scheen, of een lief kind bezweek, waaraan aller hart hing, moge de opstandige ziel van vrouw of moeder in haar verbijstering soms gelasterd hebben, dat God wreed is, en dat ze God niet kan lief hebben, maar hierin sprak niets dan de zonde der overspanning, en straks heeft, de weer getrooste over. zoo godslasteilijkeu uitroep bang en bitter berouw.

Het is zoo, er woelt op den bodem van het menschelijk hart, zoo lang het de zonde koestert, in den diepsten zin vijandschap tegen God; het tegendeel dus van liefde; eer afgekeerdheid van zijn heiligen Naam. Het bedenken des vleesches is nu eenmaal vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet. ja, het kan ook niet.

Maar, al mag op deze sombere belijdenis tittel noch ji.ita afgedongen, toch vergist ge u' zoo ge waant, dat elk nog onbekeerde niet klare bewustheid, in vijandschap tegenover God, zou willen staan.

Dat dit Bij enkelen metterdaad zoo is, mag och kan, helaas, .ontkend. Geheel verwilderde, oekelous God hatende personen zijn er. Maar n zulke haters van God is het kwaad dan ook p gansch bijzondere wijs naar buiten uitgeroken.

Zoo is de groote menigte niet.

Integendeel, bij de groote menigte vindt het oepen: i> Hebt God Hef^' nog weerklank. Niet at de meeste lieden veel aan God denken. Veeler is het zeer gewoon, zoo ze dagen lang voorteven, zonder dat er ééa. enkele beweging van hun zitl naar God uitgaat. Maar als ge nu afgezien van hun persoon, in het algemeen vraagt, of het iet eens menschen plicht is, dat hij God liefhebbe, dan maakl bijna niemand daarop inspraak; dan vinden de meesten het zelfs schoon, dat Jezus dit het hoogste gebod genoemd heefr, en ontbreekt-zelfs de platte plichtsman niet, die u antwoordt: »God en mijn naaste lief te, hebben, ik heb het altoos gezegd, ddt is nu eigenlijk miin Christendom, dat is voor mij heel mijn godsdienst!''

Dan woelt ondertusschen de vijandschap tegen God wel op den bodem van het hart voort, maar de onbekeeide plichtsman merkt het niet.

Immers hij onderzocht zijn hart niet; hij beproefde zijn ziel niet; hij bedoelde niet een wezenlijken gloed van warme liefde, die uit het diepste yan zijn wezen naar God dorst en'naar zijn Vrod opklimt. »God liefhebben" was voor hem niets dan een uitwendige formule, een zedespreuk, de uiting van een algemeen gevoelm, waar juist liet gevoel aan ontbrak.

Zulk een is, o, zoo overvloedig in zijn liefde. Hij heeft, om maar met deze kleinigheid te beginnen, vooreerst alle menschen lief. Dan meest de dieren er nog bij. En, in veel hoogeren zin moet hij dus ook God wel liefhebben.

Maar bij die phrase, bij dat holle zeggen blijft het dan ook meestal. Hoogstens mag er in een gelukkig oogenblik eens een »God zij gedankt' over zijn lippen komen, en mag hij bij het afscheid van zoon of dochter hun toeroepen: »Kind-, houd God voor oogen"; doch zonder dat hij in het persoonlijk leven van zijn ziel ooit met die liefde voor God ernst maakt.

Vraagt ge hera, of men God niet lief moet hebben met heel zijn verstand, en heel zijn ziel, en al zijn hart en al zijn kracht, dan valt hij u bij, en zal u zeggen, dat dit alles vanzelf spreekt.

o. Zoolang het op phrases en betuigingen aankomt, is hij, o, zoo gul in woorden.

Zelfs zal hij^ als ge hem i Cor. 13 voorleest, met u mstemmen, dat dat prachtige taal is.

Maar het is en blijft een liefde in klanken, die het middenpunt van zijn hart geen oogenblik in gloed kan zetten.

Hij leerde den Hcere nog niet kennen, hoe zou hij Hem dan liefhebben ?

Al den wierook zijner betuigingen ontsteekt hij nog op het altaar van den Ongekenden God.

Kon nu rna.ar gezegd, dat bij de bekeerden van hart deze koelheid der betuigde liefde in den gloed eener God zoekende en naar Hem dorstende liefde was overgegaan.

Doch, helaas, dit duldt in die algemeenheid de giftige nawerking der zonde in Gods kinderen niet.

In de eerste verrukking uwer bekeering moogt ge dit gedacht, gehoopt hebben; maar de bittere zielservaring, die op uw bekeering volgde, heeft het u wel anders geleerd.

o, Gewisselijk, ge verkeert, na uw bekeering, in een geheel andere verhouding tegenover uw God, dan vroeger.

De holle phrase heeft inhoud gekregen. Uit die klinkende algemeenheden zijt ge tot de kennisse dier bijzondere liefde gekomen, die ook u heeft verlost. Met den éénen naam van Jezus is alles wat Godes is u veel rijker, veel warnier, veel gevulder, veel wezenlijker geworden.

»God heb ik lief!" is nu een juichtoon, dien ge met den Psalmist niet meer kunt aanheffen, of er trilt iets na in het diepst uwer ziel.

Neen, het is 'het oude niet meer, het is heel anders, het is ook in die liefde voor God alles nieuw bij u geworden.

Wat vroeger slechts schijn was, heeft nu realiteit.

Alleen maar die liefde voor uw God gaat evenals de golfslag van den oceaan in u nog zoo op en neder. Soms voelt ge het trekken zoo machtig, en dan weer is het u zoo ijzig koud.

»God lief te hebben", neen het is u niet meer zooals in boozer dagen, een zedespreuk, waarmee ge pronkt. De liefde Gods, een enkel maal genoten, heeft herinnering van het zoet der liefde in uw geestelijken smaak achtergelaten. Maar toch, hoe blijft het uw klachte niet in beter oogenblikken, dat in de meeste uwer oogenblikken de liefde van uw God uw ellendig hart koud laat.

»Bewonderlng" en »liefde" verwart onze ziel zoo licht.

Ook op ander terrein plegen we te zeggen, dat we »veel van iets houden, " waar toch van liefde in diepen en warmen zin geen sprake is. Zoo houdt de één van zijn huisdieren, een ander van de jacht, een derde van de bergen, een vierde van het stadsleven, weer een ander van zang of van muziek.

Dat »houden" wil dan /.eggen, dat dit alles ons aantrekt, ons boeit, dat we het gaarne mogen, en dat wie veel van de starren houdt, meer dan eens bij het middernachtelijk uur vol bewondering naar die fonkelende spatten van goud in het blauw azuur opziet.

En zoo nu ook is bij vele van Gods kinderen hun liefde voor hun God.

Als we ons zonder oneerbiedigheid zoo mogen uitdrukken: »Ze houden van hun God." Hij trekt hen aan. Van zijn ondoorgrondelijke barmhartigheden gaat een machtige bekoring op hen uit. Ze hooren het gaarne, als Gode lof wordt toegezongen, of als Hij in zijn werken verheerlijkt wordt.

Bewondering voor hun God kennen ze, en in stille aanbidding roepen ze Hem aan.

En naamt ge hen dan ook op zij, en vroegt ge hun op den man af, of ze nu waarlijk hun God liefhebben, ze zouden u met zekere verrassing aanzien, niet wel verstaande hoe ge hier aan twijfelen kondt.

Naturlijk, dat ze hun God liefhebben, meer nog, hun God bovenal!

En toch, is er niet een weg, die nog uitnemender is?

Zulk een bewonderende liefde uit de verte, zou dat dan al de liefde zijn, waartoe God de Heere zijn volk oproept en waarmee Hij zijn kinderen wil benedijen?

Zou dit dan, heusch, die hoogste en die reinste liefde zijn, waarvan de Schrift, zegt, „dat ze door den Heiligen Geest in uw hart wordt uitgestort", en waarover de heilige apostel jubelt, dat ze nimmermeer vergaat?

Onmogelijk immers, want dan zou de liefde van de moeder voor haar zuigeling, en van een man voor zijn vrouw, en van een David voor Jonathan, zeer verre in teederheid en innigheid en koesterenden gloed deze liefde voor uw God te boven gaan.

Er zijn dan ook kinderen Gods geweest, geweest in alle tijden, die er heel anders over spraken.

Die, ja, ook na de eerste liefde der bekee ring wei op die bekoring der bewondering waren ingeslapen, maar die later tot meerder, en beter, en hooger zijn ontwaakt.

Wat ze eerst gedacht, noch vermoed hadden, begon hen later allengs te verrukken. Ze ontdekten namelijk, dat er ook een inleiding is in Gods verborgen omgang, en dat Ciod het soms aan de zijnen gunt. Hem nu reeds op aarde in de gemeenschap des gebeds en der liefde te ontmoeten.

Er ontsloot zich een ongekend mysterie voor hun hart.

Nu van achter merkten ze pas, hoe hun God lange dagen en jaren weinig meer dan een naam en een klank voor hen was geweest. Ze hadden wel geroepen, maar meer naar den hemel dan i»aar Hem.

Maar nu was niet zachte handde sluier v/eggenomen en het gordijn opzij geschoven, en had hun ziel een aandoening ontvangen, waaruit ze bespeurden, dat ze nu voor den levenden God zelven stonden.

Niet dat hun oog Hem zag, noch alsof hun oor Hem hoorde, maar het was alles geestelijk werk, op ongekende wijze, afgespeeld in het verborgen leven.

Maar nu wisten ze dan toch, dat ze met het Wezen Gods, met God in de majesteit zijner Drievuldigheid, met den levenden God, die tegenover hen stond, te doen hadden.

Zoo werd het bidden niet meer een roepen naar den hemel, maar een Hem toespreken, Hem aanspreken, met ? Iem spreken, een ervaren dat Hij ons verstond, en zijn oog in Goddelijke erbarming op ons rusten deed.

En daarbij doorstroomde de ziel ongemerkt, maar machtig, opeens een verterend gevoel van verlangen, van heilige min, om dien heihgen God niet meer los te laten; een dorst om zijns te zijn, en Hem als zijn God te bezitten; en in zoo heilig oogenblik geen geluk rater dan van zijn nabijheid, en zijn gemeenschap, in de zalige ervaring van zijn liefde te kennen.

En dat nu, ja dat was eerst, »God lief te hebben, " door de liefde van dien God verteerd te worden, en in de liefde waarmee de ziel dien God vol majesteit mint, zichzelven geheel te verliezen.

Wel blijft dit dan niet zoo.

De golfslag van den oceaan gaat weer op en neder.

Misschien zelfs, dat wie zoo in liefde de gemeenschap met zijn God genoot, eer de weke omging, den Heiligen Geest weer bedroefd heeft.

Maar de liefde is dan toch gekend, is genoten, is gewaardeerd geworden. En die liefde werkt na; Ze keert terug. Vergaan kan ze nimmer.

Want wie zó(5 zalig zingen kan : »God heb ik lief", weet dat hij toen, in dat oogenblik zijn God liefharl met heel zijn ziel en/; ^c/zijn hart en heel zijn verstand, en al zijn krachten.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Zoo iemand God Liefheeft.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1893

De Heraut | 4 Pagina's