Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als ik Uwer gedenk op mijn Legerstede."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als ik Uwer gedenk op mijn Legerstede."

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zoo peins ik aanU in de nachtwaken. Psalm 63:7.

Gemeenlijk rekenen we de nachten niet meê, en lellen alleen bij dagen ; maar wie tot meerderen ernst ontwaakt, beseft toch dat ook dat kleine derde deel van ons leven, dat we op onze legerstede doorbrengen, ons iets te zeggen heeft,

Zes, zeven, acht uren slapens in elk etmaal, het is zoo lang.

Beproef het maar eens, als ge bij een kranke, die stil doorslaapt, heel een nacht waken moet. Dan is het of de uren kruipen, of het tikken van de klok vertraagd is, en of de nacht al tegenworstelt en niet wil dat de morgen zal komen.

Of ook, herinner u die langgerekte nachten die gij zelf wakende op uw legerstede hebt doorgebracht. Dat ge wel neerlaagt en soms een zwakktn sluimer over uw besef voeldet gaan, maar dat ge niet kondt inslapen^ niet kondt doorslapen, niet kondt uitslapen., maar aldoor wakker, in bloed en zenuwen onrustig, woeldet, en u omwenteldet op uw rustbed, en dan weer even opstondt, en weer liggen gingt, en door het venster uiikeekt, of het licht nog niet daagde, tot eindelijk het licht kwam, en ge den morgen zaagt opkomen, maar zelf nog moeder en meer uiig'put en afg; mat, dan toen ge den avond te voren liggen gingt.

O, Wat heeft dit dan lang geduurd! Wat sleepten dan die oogenblikken zich voort! En hoeveel geduld, wat mate van lijdzaamheid, en wat lang volgehouden onderwerping was er dan noodig, om die zeven, acht uren aan één stuk door, zonder afleiding, zonder bezigheid, zonder iets dat u den tijd vergeten deed, door te worstelen.

En zij het nu al, dat ge bij gezonden slaap, hier niets van bespeurt, en het u bijna is, alsof uw opstaan in den morgen zich schier onmiddellijk aan uw naar bed gaan in den avond aansloot, toch hebt ge elk" etmaal in uw slaap die zeven, acht uren, dat kleiner derde deel van een etmaal doorleefd; en als ge opstaat is het weg en keert nooit weder; en als ge straks uw dagtaak nogmaals voleind hebt, gaat het weer met uw bewustzijn in die diepte der vergetelheid in u zei ven in, en wordt ge voor weer zooveel lange uren geheel aan uzclven ontnomen.

Zeven \ acht uren. Denk u dat ge des morgens te negen uren u zet, om een stuk af te schrijven, en al doorschrijft, en voortschrijft tot in den namiddag tot vier uren, dan was het nog maar zeven uur al saam. En toch, zulk een tijdsverloop, en niets minder, verzinkt zeven malen per week voor u weg in staat van onbewustheid van uzelven.

Bij verreweg de meesten nu grijpt dit alles gedachteloos plaats. Men is moede, men ontkleedt zich, men legt zich, men slaapt in, tot de uren van rust voorbij zijn, en er geklopt wordt, en de slaper of slaapster zich met moeite weer uit den slaap losworstelt.

Maar toch zijn ze er, door alle tijden heen, óók geweest, die over dat nachtelijk deel van hun leven tot nadenken kwamen.

En dan was wel hun eerste gewaarwording, dat ze in die nachten nog duidelijker dan overdag hun besloten zijn in de-hand van hun God bemerkten.

Overdag leefden, bewogen en waren ze ook wel niet één enkele seconde buiten de almachtigheid Gods die hen droeg en in stand hield, maar dan waren ze wakker en hadden zeker nadenken, en zelf een wil, en zorgden voor zichzelven mét hun God, en in de zorge van hun God meê.

Maar 's nachts viel dat alles weg. Dan verdween eigen nadenken, dan bezweek eigen wil, dan begaf hun die eigen zorge, en dan lagen ze daar in de hand van hun God, zonder dat ze er zelf van af wisten, en Hij alleen waakte om hun sponde, hun den slaap over de oogen goot, en ze bewaarde tot de dageraad weer aanlichtte, en hun God ze in den morgenstond weer aan henzelven hergaf.

Overdag, doordien ze van oogenblik op oogenblik voortleefden, merkten ze het verschil zoo niet, maar als ze 'snachts insliepen en ""smorgens verkwikt opwaakten, en toch voor hun besef beide oogenblikken aan elkaar aansloten, ontwaarden ze zulk een machtig onderscheid. Ze waren dezelfden niet meer. Moede en mat vleiden ze zich neder, en nu tintelde er weer frischheid en kracht in het bloed. Er was als een wonder met hen geschied En dat deden ze zelven niet, dat deed de slaap, ja, maar die het in den slaap deed, was toch de Heere hun God.

En zoo werd het hun al meer een godvruchtige waarheid, dat hun God bijzonderlijk in de nachten met hen doende was. Het werd hun al meer, of ze eiken avond zich in de handen van hun God overgaven, zich meer nog dan overdag aan Hem toevertrouwden, en alsof ze uit die handen van hun God zichzelven, in de morgenwake, weer terugontvingen.

Op die wijs werden de nachten allengs heel iets anders voor hun besef.

Niet een verloren derde deel van hun leven. Niet een stuk van hun aanzijn, dat ze jaren lang nagenoeg versliepen, en dat beter aan eigen arbeid zou besteed zijn.

Neen. nu werd die nacht hun meer bijzonderlijk de tijd, dat God in en aan hen weikte. Als zij dan niets deden, deed de Heere God zijn werk aan hun lichaam en ziel. Als zij zich zelven niet voedden, voedde hun God hen inwendig. Als zij stil waren en zwegen, was Hij het die in hen sprak.

Het werd hun, of zij zelven overdag met hun arbeid en inspanning niets anders deden, dan Gods schepping in hun eigen persoon afbreken, en er de kracht van verteren en verminken; en alsof God de Heere dan die nachten besteld had en die nachten gebruikte, om zijn verstoord scheppingswerk in hun ganschen persoon te herstellen.

De slaap is geen vrucht van menschelijke bedenking, het is een vinding Gods. Hij heeft ze uitgedacht in zijn goddelijk bestel, en uit dat bestel in deze wereld ingedragen, en in zgn wereld ook voor u den slaap bereid.

Zeker uw lichamelijk leven vraagt om spijs; maar met de eelste keur van spijs zoudt ge nog uw leven niet verlengen, als God de Heere u niet telkens in den slaap onder handen nam, en in u door den slaap uw vergane, uw gesloopte • levenskracht herstelde.

En toch is die herstelling, vooral van de kracht uwer zenuwen, in den slaap nog slechts een stukske der taak; want het blijkt wel waarlijk dat uw God in den slaap vooral ook den band versterkt, die uw lichaam en uw ziel verbindt, en ook uw denkend en willend leven schraagt met nieuw vermogen.

Hoe menigeen die 's avonds niet meer kon denken, dacht 's morgens weer helder; die 's avonds willoos en besluiteloos stond, was 's morgens kloek en met wijs beleid gereed. Wat merkt men niet gedurig, hoe gedachten die 's avonds ons doorkruisen, - 's morgens bij het ontwaken, vastheid en helderheid hebben verkregen.

En zou dan in dien slaap de ziel in u buiten Goddelijke bewerking zijn? Zegt dan de Schrift niet, dat Hij het zijn beminden als in den slaap geeft, wat zeker ook zeggen wil, dat Hij ze zonder hun arb..id verrijkt, maar toch nog slechts ter helfte verklaard is, als ge de geestelijke zegeningen er buiten sluit.

Wat in het Hernhutters avondlied gebeden wordt: »Geef mij heilige gedachten en wees in den droom mijn lust", is uiteraard niet goed uitgedrukt/ want bepaald heilige gedachten zijn in onze droomcn zeldzaam. De droom geeft beelden veel, ên gedachten weinig. En het hooge voorrecht, om den Heiland in onzen droom te zien verschijnen, is iets wat een enkel maal in visionairen toestand voorkomt, en dat o, zoo zalig is om hei nimmer te vergeten, maar het gaat niet, dit eiken nacht te begeeren. Van dien aard zijn onze droomen niet. Althans niet voor zoover we bij het ontwaken ons onze droomen herinneren.

Maar al was de uitdrukking onjuist, de bedoeling er van is kostelijk. Die bedoeling toch is te erkennen, dat de genade Gods niet aan den dag gebonden is, maar ook in den nacht over onze zielen uitgaat; dat we ook bij nacht aan die genade behoefte hebben; en dat niet het minst de nacht 's Heeren ure is, waarin Hij weer tot ons komt, om ons te overgieten met versche olie, en wat in ons verdord was, met een nachtelijken dauw van genade te verfrisschen.

En vandaar dat, als de nacht voorbij is gegaan, er in het hart van Gods kinderen dank en lof en aanbidding is voor den Herder Israels die niet sluimerde toen zij sliepen, maar die in en onder en door dien slaap hen verrijkt heeft met verfrissching van hun bloed en zenuwen, met kracht in den geest hen versterkt heeft, en hun ziele innerlijk met versche genade overdroop.

De pasbeginner bidt 's avonds alleen om slaap en om voor dieven bewaard te blijven, Gods ingeleide kinderen daarentegen sraeeken hun God om de volbrenging van zijn werk, terwijl ze bewusteloos nederliggen.

En als de nacht voorbij is gegaan, ontvangt de Heere onze God van deze zijn geheiligde kinderen lof en dankzegging voor het heerlijk werk van genade, dat Hij in de stilte van den nacht volbracht.

En dan komt er nog dit laatste bij, dat wie zoo zijn God ook in zijn nachten wjct te eeren, ook vanzelf in de nachtwake aan zijn God peinzen leert, en Zijner gedenkt op zijn legerstede.

Hoe vaardig toch ook de slaap onze oogleden bereike, toch ligt een ieder, vooral bij gevorderden leeftijd, altoos nog eenige oogenblikken in stille ruste, wakker op zijn legerstede terneder.

Soms zelfs dijen die oogenblikken tot halve en tot hecle uren. En er zijn er ook wel, die te middernacht nog weer wakker worden, of 's morgens wakker liggen, eer de ure van opstaan gekomen is.

Welnu, al die oogenblikken en uren om nu van ziekte en van geheel slapelooze nachten niet te gewagen, waakt ge op uw legerstede, en vermenigvuldigen zich de gedachten in u en zijt ge bezig in u zelven.

En gelijk nu David het in Ps. 63 uitriep, hoe hij in die korte of langer oogenbhkken, 't zij bij het naar bed gaan, 't zij bij het 's nachts wakker worden, 't zij bij het 's morgens ontwaken, als vanzelf met zijn God bezig was, over zijn God peinsde, en met zijn gedachten naar zijn God uitging zoo is het nog soms bij wie door lange geestelijke oefening in de gemeenschap met zijn God werd ingeleid.

Vergeet niet, het leven is zoo druk, is zoo overrompelend, laat zoo weinig stilte over, en gunt u zoo zelden een oogenblik, om u geheel in u zelven terug te trekken, en voor uw God te ontdekken.

En met het oog daarop juist zijn dan die oogenblikken, dat ge nog niet insUept, of even wakker werdt, of 's morgens u gereed maakt om op te staan, zoo kostelijk.

Dan is alles stil om u heen.

Niets trekt u af.

Alle band met de wereld is als losgemaakt-En juist daarom kan de band aan uw God dan juist in die oogenblikken zoo heerlijk, zoo zalig en zoo genadevol trekken.

Went ge u daar nu aan, dan beginnen ook die anders verloren oogenblikken een winste voor uw godsvrucht, een vrucht voor uw innerlijk leven af te werpen. En wat ook veel zegt, zoo bereiden die stille oogenblikken u reeds jarenlang eer ge sterft, voor op dat ontzettend en toch zoo majestueus heerlijke oogenblik, als ge hier inslaapt, om te ontslapen daar boven, eeuwig met uw Heere en uw God-

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Als ik Uwer gedenk op mijn Legerstede.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's