Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In zijn dagorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In zijn dagorde.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

[NIEtfWEJAAR]

En het geschiedde, dat als hij het priesterambt bediende voor God, in de beurt zijner dagorde (Luc. i:8.)

De terugkeer van de wisseling des jaars herinnert ons aan het gebed van den man Gods: »o God, leer mij mijne dagen tellen. Zóó tellen, dat ik een wij's hart bekome."

Wie hierom bidt, erkent dat hij het uit zichzelven niet doet, en nu zijn toevlucht tot den God zijns levens neemt, of die het hem wil leeren.

Er zijn dus voor u drie mogelijkheden:0/ dat ge reeds aan het ernstig en aaniachiig tellen van uw dagen zijt toegeiiomen, en dan hebt ge er God voor te danken. Want hierin is genade, en het maakt uw hart wijs.

0/ ge telt ze nog niet, maar zoudt ze willen tellen, en bidt er om. En dan zal God uwgebed verhooreti, en zonder te zijn waar ge zijn moet, verlangt ge dan toch naar meerder levensernst.

Of eindelijk ge telt ze nog niet, en ge bidt er nog niet om, dat gij ze moogt leeren tellen. En dan ontbreekt u de ware levensernst nog, en is uw hart nog dwaas.

Nu glijden we op de gewone dagen hier ongemerkt overheen. Het leven is zoo afwisselend en jaagt ons met telkens afwisselende indrukken. Vandaar dat in het gewone leven onze aandacht niet op dit punt wordt saamgetrokken. Eer trekt dan alles ons af en verstrooit onze gedachten.

Maar nu heeft God de Heere insnijdingen in den loop der dagen gemaakt. Een insnijding der weleen, een insnijding der maanden, en een insnijding der jaren, waarvan natuurlijk de laatste, omdat ze slechts éénmaal elk jaar jaar weerkomt, de gewichtigste, de meest aangrijpende, de sterkst sprekende is. Ons oudejaar en ons nieuwejaar.

Die beide toch zijn door geen menschelijke wilkeur ingesteld. God heeft ze geschapen toen Hij aan de zon en aan de aarde haar wederzijdsche ordinantie gaf.

En zoo is ook nu deze omwisseling van het jaar een roepstem, die niet van menschen maar van God tot ons uitgaat, en die ons ook nu weer de vraag stelt: Zijt ge reeds zoover, dat ge uwe dagen niet maar doorleeft, maar ook telt, en is zoodoende de levensernst, de dege wijsheid reeds in uw hart opkomende?

Dit nu vat meer dan één zóó op, als had hij tot zichzelven in te keeren, en zichzelven aan te zeggen: »Ik ben reeds zóó en zóó oud. De dood begint voor mij naderbij te komen. Is mijn ziele reeds bereid, en ben ik voor eeuwig geborgen? "

Ea Zeker, ook deze overlegging is kostelijk, en ook hiertoe kan het tellen onzer dagen leiden.

Maar toch, dat kan de eigenlijke bedoeling van dat woord niet zijn.

Immers, zóó verstaan, zou dit woord alleen voor hen een roepstem zijn, die over de helft hunner dagen zijn gekomen, en die nu van het hoogtepunt huns levens langzaam afdalen naar het graf.

Maar het zou dan niet hun toespreken, die nog in hun kracht, die nog op jeugdigen leeftijd zijn, vooral onzen kinderen niet. En toch de bede: »Leer ons onze dagen tellen", is algemeen, en moet dus voor allen gelden, voor oud en jong.

Want het is wel waar, dat ook kinderen en jongelingen sterven kunnen, maar als we onze dagen tellen, rekenen we naxr den gewonen maatstaf, gelijk de man Gods dien zelf aangaf, en Schatten een menschenleven op zeventig, of zoo we Zeer sterk zijn, op tachtig jaren.

Bovendien, bij zichzelven na te denken: »Nu ben ik reeds zóó en zóó oud'', is geen tellen van zijn dagen.

Dan toch rekent niema«d bij dagen, maar bij jaren. Ook telt men cjan zijn jaren niet, maar denkt opeens in, dat pien dien en dien leeftijd reeds bereikt heeft.

Tellen gaat één voor één.

Zijn dagen tellen wijst alzoó op een dagelijksche bezigheid. Zooals"'bij*den ingang der schaapskooi de herder zijnsjfciapen telt, telkens één opklimmende, als ^fcyeer een door de deur van de schaapskooiwBjaat, zoo ook telt hij alleen zijn dagen, die'S^en morgen of eiken avond als weer een dag \)m is, of een nieuwe dag aanbreekt, dien in zijn besef, in zijn besvustzijn, mee laat tellen, en bij het eeds doorleefde aantal van zijn dagen voegt.

We schreven daarom boven deze meditatie: nin zijn daga^'^, een woord aan Zacharias' riesterlijke JoWkning ontleend, en bij wien dagorde betee^afde, dat hij zijn vaste dagen n den tempel h«d!te dienen, en op die dagen ijn vasten dieSBt, ^zij'n vaste dagtaak in dat eiligdom had uit te voeten.

Als er weer een nieuwe dag kwam, mocht Zacharias dien dag niet voor zich stelen. Hij reeg dien dag van zijn God voor een bepaald oel, voor een bepaalde taak, voor een aanewezen dienst; en dan eerst was het wel, als ij het eindigen van dien dag die taak van ijn dagorde voleind was.

En zoo sluit dat tellen uwer dagen ook voor en iegelijk van u die dit leest in, dat ook w ij een dagorde hebt, dat er orde in uw dagen oet gesteld zijn; dat ge eiken morgen, eiken m ieuwen dag als iets dat van Hem is, niet Hern ntstelen, noch verkwisten, maar in zijn dienst d esteden zult, en u, des avonds als de dag z oorbij is, voor Gods oog zult afvragen of die oorleefde dag Gode heeft toegebracht wat er an komen moest.

Als er in een huisgezin 'tien menschen saameven, moet er tienmaal één dagtaak in dat ezin volvoerd worden.

Iets wat niet uitsluit, dat er ook ontspaning mag wezen. Veeleer wijst de Sabbath r op, dat er die zijn moet. Maar voor f ntspanning moogt ge geen enkelen dag enschen, tenzij ge voor uzelven overtuigd zijt, d at God de Heere^ dat wil, u dat gunt, ja, v ien dag daarvoor en niet voor uw arbeid ver­ w rdend heeft.

Wat bestreden moet, is de eigenwilligheid, e eigenzinnigheid, de gedachteloosheid in het esteden van uw dagen.

Tegengegaan moet dat valsche besef, alsof w dagen van u waren, zoodat gij er meê oen moogt wat ge wilt.

Alsof gij er vrijelijk over kondt beschikken. W Alsof gij desnoods ze verkwisten en ver­ p pillen mocht, den éénen voor en den an­ d eren na.

In zulk een opvatting toch van uw leven chuilt zonde. Het is voorbijzien, dat het od is, die u van dag tot dag het levea verengt «n 'va. stand houdt.

Het is buiten uw God gerekend. Het is gemis aan levensernst. Het is op groote schaal tegenover uw God, in wiens dienst ge staat, genomen: schaamtelooze dagdieverij.

Nu is hierin een buitenkant en een binnenkant, want ge hebt een leven naar de wereld en een leven in uw hart. Tweeërlei dienst dus. In die beide diensten hebt ge uw dagtaak, uw dagorde, den van Godswege in zijn wereld u opgelegden dienst.

Wat nu dien buitenkant betreft, komt die zonde minder voor bij de armeren dan bij de rijken. Wie voor zijn brood moet werken, wie op ambacht, in dienst, op een kantoor, in een drukke betrekking is, moet vanzelf voort en voort. Eiken dag heeft hij zijn vaste bezigheden, en in den regel werkt hij die af.

De zonde van tijdverspilling en dagverkwisting in een traag en gemakkelijk niets doen wordt daarom veel meer gevonden bij hen, die niet voor hun brood hebben te werken, hetzij omdat ze zelf rijk zijn, hetzij omdat man of vader hen ruimschoots van de nooddruft des levens voorziet.

Daarom zijn die armeren niet beter, en die rijkeren niet slechter. Want de ervaring leert, dat als een arme rijk wordt, hij vaak evenzoo zijn dag verkwist, en omgekeerd, dat een rijke die arm wordt, straks evenzoo geregeld arbeidt.

Ook dient erkend, dat het veel gemakkelijker is, als eiken morgen klokslag zes of acht uur onze vaste taak begint, dan dat men zich zelf moet af «vagen: «Waarmee zal ik dezen langen dag wezenlijk nuttig besteden? "

Toch verandert dit aan den ernst der zaak niets. Ook wie niet werkt voor zijn brood, moet toch eiken dag voor God weiken. Niet slechts een half of heel uur, maar heel den dag. Slechts is hem opgelegd, met veel meer nadenken en overleg het antwoord op de vraag te vinden, wat zijn dagorde, zijn dagtaak is.

Laat - opstaan, zich langzaam kleeden, op zijn gemak drie-, viermaal spijzen nemen, eens uitgaan en weer thuis komen, een bezoek ontvangen, eens even een boek inzien, is geen dagtaak en geen levenstaak; en met name de vrouw mag zich daarom wel met dubbelen ernst afvragen, wat God wil dat ze heden, en wat God wil dat ze morgen doen zal.

Traagheid is vooral onzen landaard sterk aangeboren. In Duitschland en in Engeland kent men die zonde veel minder.

En daarom mag waarlijk, nu er een nieuw jaar begint, elk onzer zich wel eens met ernst de vraag stellen, of hij met dat ernstig tellen van zijn dagen niet eens een aanvang zou maken; zou afsnijden dat lijd verkwisten; eens voorgoed breken zou met die zondige, met die gedachteloozc, met die voortkruipende dagdieverij.

Maar natuurlijk met dien buitenkant van het leven is de taak nog niet afgeloopen. Het leven heeft ook zijn binnenkant, den kant van het hart.

Daarom denke, wie hard heel den dag voor zijn brood gearbeid heeft, toch niet, dat hiermee zijn dagorde, zijn dagtaak is afgeloopen. Integendeel, er zijn mannen en vrouwen, die levenslang eiken dag gezwoegd en gesloofd hebben, en die toch niet hun dagen hebben geteld, en nooit tot wijsheid van hart gekomen zijn.

Er is ook een inwendig werk, in het verzorgen van ons hart, in het regelen van ons levea met onzen God, in het merken op het woord onzer tong, in het beteugelen van onze hartstochten, in het bestudeeren van ons temperament en karakter, in het scherp onderzoeken van onze gebreken en hartstochten, in het aankweeken van de bloemen der ziel en van de vruchten des geestes.

En ook hieri? an zegt Jezus: Er zijn twaalf uren in den dag. Laat ons wandelen in het licht.

Want wat baat het u, of ge al rijpt voor de wereld en veel uitricht onder de kinderen der menschen, als de akker van binnen braak blijft liggen, *en er van binnen op dien akker weinig anders groeit dan onkruid.

En daarom, er is een dagorde eiken morgen voor uw uitwendig, maar een dagorde ook eiken morden voor uw inwendig leven. En w'elbesteed is uw dag en is uw leven dan eerst, als die tweeërlei taak naar de u van God gegeven dagorde vervuld is.

Wie nu dusver zoo niet zijn dagen telde, die neme uit de wisseling van het jaar aanleiding, om deze gedachteloosheid eens voorgoed af te breken.

Die dit van u eischt, is de Heere, die zelf in dat wisselen van het jaar zijn roepstem tot u laat uitgaan.

En zegt ge: Ik kan niet, volg dan den weg van den man Gods, en bid dat uw God het u leere.

KuYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

In zijn dagorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's