Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ja in hun boezem zal ik het vergelden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ja in hun boezem zal ik het vergelden.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziet, het is voor mijn aangezicht geschreven; Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja in hunnen boezem zal Ik het vergelden. Jesaia 65 : 6.

Er is een zielkundig feit, dat een ieder aan zichzelf kan waarnemen.

Dit feit bestaat hierin, dat de gevoeligheid van ons hart de ééne maal zeer sterk en de andere maal zeer zwak is.

Ons hart is niet als de thermometer. Die toch is altoos even gevoelig, en wijst u steeds nauwkeurig aan, in den zomer hoe warm, en in den winter hoe koud het is.

Maar zoo is het leven van^ons gemoed niet.

De ééne maal is het alsof er een pantser om ons hart zit, zoo ongevoelig en stomp als het is; en de andere maal is het of zelfs de huid van ons hart is afgestroopt en alsof we* decaandoeningen op het rauwe van ons inwendig leven ontvangen.

Dat merkt ge op allerlei manier.

Zoo in het gewone leven zult ge uw man, uw vrouw, uw vader, uw moeder, uw broeders en zusters, uw kinderen, uw vrienden, nu ja, liefhebben, maar zonder dat uw hart den prikkel dier liefde voelt indringen. Soms zeifs daalt die liefde zoo na aan het vriespunt, dat ge o, zoo Weinig van hen velen kunt. Och, over wiens lippen zijn tegen de menschen, die hem het liefst op aarde zijn, niet wel eens woorden gegleden, die naar bitterheid en geraaktheid zoo sterk en naar liefde zoo zwak riekten?

Maar gebeurde het nu, dat God de Heere een uwer lieve panden aangreep en in doodsgevaar bracht, zoodat ge vreesdet dat ze u ontvallen zouden, hoe diep drong dan niet de prikkel der liefde in uw hart in, en hoe hadt ge niet een gevoel, alsof ze u van uw hart moesten gescheurd worden.

En zoo nu is het met alles.

De ééne maal voelt ge voor uw vaderland zoo goed als niets; maar als de nood aan den man komt, en uw vaderland bedreigd wordt, loopt dag aan dag hart en mond van liefde voor het vaderland over.

De ééne maal laat de kerk van Christus u koud en ongevoelig, maar in dagen van strijd en worsteling, als het om de toekomst van uw kerk gaat, is alles in u voor die kerk warm en bezield.

Ja, voor uw Vader in de hemelen zelfs staat het met ons hart niet anders.

De ééne maal zult ge zelfs onder uw gebed en lofzang afgetrokken en stomp voor den Heilige Israels zijn; en een ander maal, als de liefde is opgewekt, zult ge voor datzelfde Eeuwige Wezen in liefde en in aanbidding versmelten.

Pas dit nu ook eens toe op uw schuldbesef.

Ook dat toch is een aandoening van uw hart, van uw gemoed, een aandoening die u prikkelt in uwen boezem.

En ook dan weer gaat dezelfde regel van sterke afwisseling door.

" Uren, dagen zult ge kunnen doorleven, dat ge om uw zonde nauwelijks denkt, en schier niets van den last uwer schuld voor uw God gevoelt, en daarom ook niets in u bespeurt van een toevluchtnemend geloof, dat uitgaat naar het kruis van Christus.

Zoo stornp zelfs kunt ge voor uw schuld zijn, dat ge des avonds en des morgens voor den heiligen God neerknielt, en de bede: «Vergeef ons onze schulden" herhaalt, zonder dat uw hart op dat oogenblik, en onder dat bidden, ook maar iets voelt van een schuld, die u drukt, en waarvan ge waarlijk verlost zoekt te worden.

Maar zoo blijft het, ook met opzicht tot uw schuldbesef, lang niet altijd.

Gebeurt er iets in uw leven dat u machtig aangrijpt, en u in angst of doodsgevaar brengt, dan is het of op eenmaaljde poorten van uw hart opengaan, of al uw oude zonden opeens , 1 uit uw hart naar buiten komen, zich voor u stellen, of u jagen, en uw inwendigen mensch verschrikken.

Datzelfde kan u overkomen, als een bijzonder ontdekkende predikatie u inwendig wakker schudt; als een boetpsalm, zooals Psalm 51, uw ziel meesleept; of als een diepe val in zonde van een ander menschenkind u terug doet schrikken voor den afgrond aan welks rand ook gij zoo dikwijls met uw zonde hebt gespeeld.

• Vooral bij het naderen van den dood ontwaart men dit zoo dikwijls.

Als dan eindelijk de ure nadert, dat gij weet voor uw God te moeten verschijnen, en geen verbloeming of verberging meer baten kan. Ook dan toch dringt dat schuldbesef zich soms op eenmaal zoo machtig aan de ziel op, dat men dan even plotseling aan zijn staat gaat twijfelen, en wanhoop, klare wanhoop en de vertwijfeling van voor eeuwig verloren te zijn, om de ziel slaat.

Nu rijst de vraag: Wat is nude ware en wat is de leugenachtige toestand?

Is het uw ivare toestand, als ge, ongevoelig voor uw schuld en zonde, gedachteloos voortleeft, of wel is het uw nvare en wezenlijke toestand, als uw nieren u verschrikken en uw hart in u zich beklemd en bekneld voelt, bekneld als door de banden der hel ?

En op die vraag kan immers het antwoord niet twijfelachtig zijn ?

Want immers wat in zulke oogenbllkken van, aangrijpenden ernst u verschrikt en overmeestert, zijn de dingen die uit uw eigen hart opkomen, en die dus in dat hart besloten lagen.

Het zijn geen inbeeldingen, maar de herinneringen van zonden die ge weet dat ge bedreven hebt. Het zijn geen zonden, waar ge van droomt, maar zonden, die in uw verleden als werkelijke feiten liggen. En als daaronder dingen waren, waarvan ge u lang hadt diets gemaakt, dat ze als zonden nauwlijks meetelden, dan zegt in zoo aangrijpende oogenbllkken Gods heilige wet, die niet liegen kan, u, dat hetgeen voor uw besef lange dagen niet meetelde, wel waarlijk meetelt voor uw God.

Onderzoekt ge nu waar het vandaan komt, dat soms dagen lang dat schuldbesef sluimeren kon, dan bevindt ge immers, dat dit alleen daardoor veroorzaakt wordt, dat ge zoo dagelijks buiten titü hart kunt leven.

Er is ook in het leven van uw gemoed, in wat de Schrift nw boezem noemt, een diepte en een oppervlakte.

Daalt ge nu in de diepte van uw boezem af, dan ligt daar uw schuld; maar leeft ge in de oppervlakte van uw gemoed, dan merkt ge niets van al het booze dat in die diepte van uw boezem is neergezonken.

Zoo kunt ge aan den oever van een stroom staan, waarin door een ongeval drie, vier lijken zijn neergezonken, en dat ge er aan de oppervlakte toch niets van merkt. Als ge alleen let op den waterspiegel is alles even helder en klaar. Maar als ge in dien stroom induikt, dan liggen daar op den bodem wel waarlijk de lijken van wie er in neerzegen.

En zoo nu ook staat het met uw hart. Let ge ook bij uw hart alleen op den waterspiegel, o, dan lijkt alles zoo helder en stroomt het zoo frisch en zoo lieflijk voor uw oog. Maar duikt ge in uw hart onder, dan liggen daar op den bodem al de schrikgestalten, die uit uw werkelijk leven in die diepte zijn weggezonken, en die gij nu wel gemeenlijk niet ziet, maar die God ziet, en die gij merkt dat er wei waarlijk zijn, zoodra ge de oppervlakkigheid des levens verlaat en de diepte des levens in uw eigen binnenste opzoekt.

Wat u nu gemeenlijk in die oppervlakte bezighoudt en ophoudt, zijn de drukten, de bezigheden, de verstrooiingen en de ijdelheden des levens. Juist door die dingen, die in oogenbllkken van teederder ernst opzij worden geschoven. En zoodra die sluier opzij is, dan vertoont uw hart zijn innerlijke werkelijkheid, en staat ge met uw zonden voor uw God.

En dus, want dit volgt er uit, met datzelfde indringende en aangrijpende schuldbesef zal een ieder eeuwiglijk voor zijn God verkeeren^ die ingaat in den dood, uit al de beslommering en de ijdelheid des levens is weggenomen, en zoo als hij is, zonder een Verlosser, die zijn schuld bedekt, voor het aangezichte Gods verschijnt.

Dit is het dan ook, wat de Heilige Israels aan zijn afvallig volk bij Jesaia aanzegt, dat Hij het hun in htm^ boezem vergelden zal.

Daartoe toch heeft de Heere niets te doen, dan alle bedeksel en allen sluier weg te nemen, en ons met ons naakt en geopend hart alleen te laten.

Er hoeft niets bij te komen, het is niet noodig dat nog een opzettelijke foltering in de ziel worde aangebracht.

Ook hier werkt een heilige natuurwet, de wet, dat wie met zijn boos en zondig hart naakt en ontbloot in de hitte van het gloed van Gods heiligheid komt te staan, ineenkrimpt van weedom des harten en bezwijkt van pijn der ziele.

Tot op zekere hoogte kunt ge dan ook zeggen, dat de arbeid, de veelvuldigheid en de beslommering des levens een weldadige tempering is, die God de Heere hier op aarde in ons schuldbesef aanbracht.

Sprak toch reeds hier op aarde ons schuldbesef aldoor met zijn volle, inwonende kracht, dan zou reeds hier die diepe schrijnende vergelding in onzen boezem van oogenblik tot oogenblik op het smartelijkst ervaren worden.

Nu echter heeft God de Heere het zoo ingericht, dat we hier óp aarde slechts nu en dan, als om ons te doen opschrikken, en ons te waarschuwen, dien doodelijken zielsangst in onze conscientie en in de wroeging van ons hart te lijden hebben.

Meestal is dit zoo niet.

Maar, en hierop komt het nu aan, eens blijjt dat zoo eeuwiglijk. Dan zal de worm die nooit sterft, aldoor knagen, zonder dat er ooit verademing of verpoozing in dien zielsangst komt, en klaar als de dag zullen in-het volle aanschijn van 's Heeren heiligheid alsdan al de schrikgestalten van ons boos hart en van ons zondig gemoed voor ons oprijzen, om nocHt meer onder te gaan.

En dat zal dan de vergelding wezen, de rustelooze, eeuwige vergelding, de vergelding waarmee God u uw zonden vergelden zal in uw boezem.

En daarom is het zoo onbegrijpelijk, dat zoo menigeen nog altoos het Kruis van Jezus voorbijloopt.

Want immers, als de sluier van de veelvuldigheid des levens eens voor altijd wegvalt, zoodat ons hart met al zijn zonden naakt en geopend voor onze eigen aanschouwing zal Hggen, dan is er maar één uitkomst, maar één redmiddel, maar één bedekking, die dat schriklijke gezicht voor eeuwig van voor ons zielsoog weg kan nemen, en die bedekking is het kleed der verzoening die in Christus Jezus is.

o. Het is zoo ontzettend, iemand die de eeuwigheid ingaat, voor wien alle sluier wegvalt, en die dan dat kleed der verzoening mist.

Het is de naakte wanhoop terstond nadat zijn oogen hier zijn toegeloken. Voor eeuwig de hel in zijn hart, want de Heere zal het hem in zijn boeze? n vergelden.

En daarom kan de drang, de prikkel, de prediking van den heiUgsten ernst niet scherp gegenoeg uitgaan, om toch de zielen eer ze sterven dat kleed der verzoening te doen grijpen.

Want wie dat vóór. zijn sterven mag doen, en dus weet, dat hij ook in de eeuwigheid met dat kleed van Christus bedekt zal zijn, en dat Christus ook in de vallei des doods tusschen hem en de zonde van zijn eigen hart zal Instaan, die verkeert den klaagzang in een lofzang, dien verheldert nog eer hij sterft het »vreugdeolie voor treurigheid" de trekken van het gelaat.

En voor dien heet het niet: tJkzal hetu in muen boezem vergelden; '''' maar heel anders: %Ik heb al uw zonden geworpen in de diepte der zee.'''

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Ja in hun boezem zal ik het vergelden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1894

De Heraut | 4 Pagina's