Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De tweede Bede.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tweede Bede.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XLVIli.

En " de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valsche profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. Openb. 20 : lo.

III (Slot.)

Het einddoel, waar alles zich henen beweegt, wordt ons in de Heilige Schrift klaar en helder getoond. Eens zal alle strijd uit, alle tegenstand gebroken zijn, en God als Koning heerschen, doordien Hij zijn zal alles in allen. Er is derhalve geen sprake van een eindeloos voortglijden uit eeuw in eeuw, als liep de historie der wereld nooit af, en als zou er rusteloos door na het geslacht dat wegstierf, weer een jonger geslacht opkomen. Eens is het uit. Dan komt er geen tijd en geen eeuw meer. Dan zal, gelijk in Kaïn het eerste, zoo eenmaal het laatste kindeke in zonde geboren zijn. En dan zal God alleen Koning zijn. Niet meer de vorsten der aarde, en zelfs de Christus niet meer, maar God zelf, Hij alleen. God Drieëenig in zijn majesteit, om aldus den eeuwigen Sabbat van ongestoorde heerlijkheid te doen aanvangen. Dat zal het eind zijn van den langen weg, die in het Paradijs begon en eens door de wederkomst van Christus zal worden afgesneden. Dat is de uitkomst, waarop alles door het bestel van Gods raad gericht is. En daarna zal eens volheerlijk uitstralen die openbaring van de veelvuldige wijsheid Gods, die alle wijsheid der wijzen dezer wereld zal beschamen. .-j^|^^^.

De vraag voor u in uw gebedèiï is hü maar, of die uitkomst de onverdeelde sympathie van uw hart heeft, of u de ziel daarnaar uitgaat, en of ge iets kent van het roepen der heiligen tot het Lam: «Hoelang, o, groote en rechtvaardige Heerscher, hoelang toeft gij nog!" Immers uit dat verlangen klimt de bede : T.\J\W Koninkrijk koijie" vanzelf op; en omgekeerd, waar dit verlangen niet in de ziel leeft, besterft u die bede als een ziellooze klank op de lippen. Er spreekt zich daarom in deze bede Gereformeerd hemelverlangen uit, wat we opzettelijk aldus en niet anders noemen, om het ongezond, sentimenteel dwepen met een o, zoo zoet en zalig hemelleven uit te sluiten. Dit sentimenteel verlangen naar den hemel toch vindt ge meest óf bij lieden die van de wereld genoten wat ze konden, en, nu het hier voor hen gedaan is, liefst een tweede, nog heerlijker leven, haast naar Mahomedaanschen trant, in den hemel verwachten; óf wel bij personen, die zich in de wereld niet thuis gevoelden, wien in de wereld alles tegenliep, en die nu naar den hemel uitzien als de eigenlijke plaats, waar ze aan alle ziekelijke overdrijving van hun sentiment bot zullen kunnen vieren. Wat de Schrift daarentegen wil is, dat juist de krachtige man, die hier midden in den strijd des levens staat, gelijk een David of Piulus, maar in wiens bloed geen grein sentimentaliteit schuilt, met klare nuchterheid en toch in heilig enthousiasme verlangen zal, om ontbonden te vvorden en met Christus te zijn. Jezas Icgtdë bede: )> üw Koninkrijk korhe" niet op de lippen van eenige ongeneeslijke kranken, of van eenige sentimenteele vroviwkens of afgeleefde grijsaards, maar ^op de lippen van zijn jongeren, d. i. in den mond van een twaalftal kloeke mannen in de kracht van hun leven, die hij opriep om nog voor hun dood een ommekeer in de wereld tot stand te brengen.

Het diepgaand verschil tusschen 'dat sentimenteele hemelverlangen, dat naar den hemel liefst opziet, als de maan haar weemoedige en aandoenlijke tinten over het aardrijk uitgiet, en die bede: »Uw Koninkrijkkome", springt dan ook in het oog. In dit Rijk der sentimentaliteit is het een dwepen met een soort van schimmenleven, een verlangen om het zelf maar goed te hebben, en eens eeuwiglijk saam te zijn met die andere dwepende zieltjes, met wie men op aarde zoo diep uit den beker der sentimentaliteit gedronken heeft. Zelfs de trek van weemoed is van deze zielsstemming zoo onafscheidelijk, dat de belofte van het Woord, dat God eens alle tranen drogen zal, in deze voorstelling nauwelijks past. Geestelijk egoïsme is bij deze voorstelling het leidend motief en van een opklimmen tot een hooger sfeer van energieke gedachten is nauwelijks sprake. Daarentegen in de bede: »Uw Koninkrijk kome" is aan het eigen ik nog ternauwernood gedacht. Hier richt zich de beweging der ziel, niet op eigen zaligheid, maar op Gods glorie, en wat de ziel verteert is niet een begeerte, om het zelf maar goed te hebben, doch veel meer om de toekomst te verhaasten, waarin God weer heerschen zal als Koning eeuwiglijk. Ook voor u is het dus maar de vraag, of waarlijk zulk een gemoedsstemming in u den boventoon voert, dat het verlangen naar dit «toekomen van Gods Koninkrijk in zijn volkomenheid, " in u leeft. En dat we dit nu het Gereformeerde hemelverlangen noemen, heeft zijn goede oorzaak. Immers wat men thans meest hoort, is een Methodistisch drijven, dat geen hooger toon kent, dan, om in den trant van het Leger des heils, een ieder op den nood zijner eigen ziel te wijzen, en zelfs bij de Zending het stil verlangen naar de toekomst van 's Heeren Koninkrijk geheel doet ondergaan in de zucht, om in verre landen enkele zielen tot Christus te bekeeren. En daartegen stond nu juist onze Gereformeerde belijdenis steeds lijnrecht over. Neen, niet om onzentwil, en zelfs niet in de eerste plaats, om de redding van enkele zielen moet het ons te doen zijn, maar om Gods Koninkrijk te doen komen, alle ding om zijns Naams wil te doen geschieden, en Hem als Koning te verheerlijken. Altoos, zelfs bij uw reddenden arbeid, en bij uw Zendingsijver, en in uw hemelverlangen, voor God de eerste plaats. God het eerst, en al wat mensch heet, naar de tweede plaats verwezen.

Maar onder dit voorbehoud moet hemelverkngen in elk gebed spreken. Ons bidden is, zoo het uit de rechte ader vloeit, vanzelf een ons losmaken van deze aardsche beklemdheid en beperktheid, om onze ziel op te heffen tot de vrijheitl. - n de heerlijkheid ^van de'kinderen Gods, gehjk ze eens blinken zal voor den troon, en nu reeds in den hemel in Christus gewaarborgd en vast ligt. Niets is zoo strijdig tegen de natuur van het gebed, als den hemel als een bijkomend iets te beschouwen, dat bij het leven dezer aarde zoo bijkomt, en van waar wij begeeren, dat de hulpe ons voor dit aardsche leven zal toekomen. De wolken zijn er om regen op de aarde uit te gieten, en als ze deze taak volvoerd hebben, verdwijnen ze en ziet ge ze aan den hemel niet meer. Maar zoo is uw God niet. Hij is niet een heilige, hemelsche Noodhulp, die er alleen is, om zijn zegen over-dit aardrijk uit te storten, en voorts weg te gaan uit uw gedachten. Uw God is in den hemel als het ééne en eenig middelpunt, dat alles aantrekt en tot zich trekt, en de zegeningen die Hij op aarde doet nederdalen zijn niets dan de verlokselen, waarmee Hij zijn schepsel wint en bekoort, om het aan zich te binden en op Zichzelven als zijn einddoel te richten. En daarom is het niet goed met uw ziele, en wordt rechtstreeks door uw gebed de stemming van uw hart veroordeeld, als zelfs in dat gebed de aardsche zelfzucht den hemel slechts gebruikt, om kier geholpen te worden, en zoo niet bovendrijft het verlangen, om, om Gods wille, de heerlijkheid des Heeren te zien doorbreken en zijn Koninkrijk te zien komen.

Stond het nu zóó, dat er tot op de wederkomst van Christus niets van dit Koninkrijk des Heeren zou bestaan, en dat het eerst op dien doorluchten dag uit den hemel op aarde zou doorbreken, zoo zou dit hemelverlangen bij een bloote begeerte en bij een zielsdrang blijven. De bede »Uw Koninki-ijk kome" zou dan een bede zijn, die eerst in den jongsten dag het begin van haar vervulling kon vinden. Maar zoo staat de zaak niet. Reeds voor achttien eeuwen is het door Johannes den Dooper uitgeroepen: »Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen", en kort daarop sprak de Christus tot zijn jongeren: )> Het Koninkrijk is binnen in u." En dit komen van het Koninkrijk Gods nu reeds, reeds te midden van dit aardsche leven, nog niet in zijn voltooiing, maar bij aanvang, dit stelt ons de Catechismus in drie stukken: i*. daarin, dat het Koninkrijk Gods kome in onzen eigen persoon; 2*. dat het kome in en door Gods kerk; en 3". dat het kome door de afbreking van het koninkrijk van Satan. Het eerste stuk, het komen van het Koninkrijk in onzen eigen persoon, drukt de Catechismus uit, door de tweede bede aldus te vertolken: Tl Regeer ons alzoo door uw Woord en Geest, dat wij ons langs zoo meer aan U onderwerpend Hier wordt dus kennelijk gezinspeeld op God als Koning en op onszelven als zijn o? iderdanen. Een koning is zonder onderdanen ondenkbaar. Het is over die onderdanen dat hij heerscht, en het is in de algeheele onderwerping van die onderdanen dat de innerlijke macht van zijn koninkrijk uitblinkt. Ook in onzen persoon is alzoo verzet tegen dit Koninkrijk van God, zoodat we, in onze' meerderheid, en in de meeste oogenblik-k ken van ons leven, dit Koninkrijk 'niet bevorderen, maar veeleer tegenstaan. Daarom draagt de zonde het karakter van opstaM, van revolutie tegen den Koning der koningen, en is het innerlijk wezen van den zondaar, een zich onttrekken aan de onderwerping die hij zijn Koning schuldig is. Wie zondaar is, in zijn zonde volhardt en zondigt, verwerpt de hoogheid zijns Konings en stelt er zijn eigen hoogheid tegenover. Hij onderwerpt zich aan allerlei andere machten, maar aan zijn God onderwerpt hij zich niet. Zoo houdt hij dan met zijn eigen persoon de komst van het Koninkrijk van God tegen. En als nu deze innerlijke gesteldheid door de wedergeboorte is omgezet, en we tot God bekeerd zijn, en zelven zijn Koninkrijk begeeren, dan is daarom nog wel niet gezegd, dat we ook persoonlijk in elk opzicht dat Koninkrijk weer inroepen en komen doen, maar dan moet er toch voor het minst een bedoeling, een toeleg, een zucht, een begeerte, een zielsverlangen zijn, om in de eerste plaats voor wat onzen eigen persoon aangaat, dit heerlijk Koninkrijk van onzen God niet langer tegen te Staan, maar voor ons aandeel bij aanvang te doen komen. En dit nu moet niet in de eerste plaats daaruit blijken, dat we ons verliezen in allerlei Christelijke werkzaamheden. Die zijn ook uitstekend, en moeten zeer zeker ook gedaan, maar toch mogen ze nooit andvrs dan in de tweede plaats komen, en uw eerste roeping is en blijft altoos, om God weer als Koning uit te roepen, en als Koning te doen heerschen in uw eigen persoon, in uw eigen hart, en in uw eigen leven. Dit nu geschiedt niet enkel door uw aanbidding en door de eere die ge uw God toebrengt, maar allereerst hierdoor, dat uw God in u een getrouw en gewillig onderdaan bezitte, dat zijn wet u koninklijk beheersche, dat Hij u regeere, en dat gij langs zoo meer u aan Hem onderwerpt. En waar ge nu telkens de droeve ervaring opdoet, hoe uw hart nog veelszins in opstand is, en ge nog zoo telkens u zelven regeert, of u laat regeeren door allerlei wereldschen invloed en booze hartstochten, daar is het deze ervaring die u uitdrijft tot de bede: »Uw Koninkrijk kome ook in en door mij, en daarom regeer mij alzoo door uw Woord en Geest, dat ik als een getrouw onderdaan, mij langs zoo meer aan U, als mijn Koning onder\verpe."

Maar hierbij blijft deze bede niet staan. Christus toch heeft de eere zijns Koninkrijks volstrekt niet aan de wisselvalligheden van ons persoonlijk leven overgelaten, maar juist ook met het oog op ons persoonlijk leven, voor dat Hkninkrijk Gods, als instrument, zijn Kerk in het leven geroepen. Zijn Kerk, die er wel was van den aanvang der wereld af, en die in Israël reeds besloten lag, maar die toch eerst op den Pinksterdag als een eigen instrument, een geheel eenig instituut, een eigen inrichting, een eigen organisatie, een zelfstandige levenskring, en een onafhankelijke gemeente in de wereld is opgetreden. Daarom nu ligt in deze bede: »Uw Koninkrijk kome" in de tweede plaats ookdege andere*^rK/< 2«/' en vermeerder uw erk. Niet dus; wat thans zoro__jfelen drijven, alsof de' kerk er niet toe' doet, alsof de kerk slechts een formaUstische menschelijke stichting ware, en alsof het eigenlijke Koninkrijk van God bestond in allerlei buitea de kerk omgaande werkzaamheden; maar zóó, dat ook hier de Kerk juist op dea voorgrond sta. Want wel gaat het leven van Gods Koninkrijk op aarde niet in het leven der Kerk op. Dat voelen we zelvett wel beter, als we merken op ons eigen persoonlijk leven, op het leven in ons huisgezin, op de Christelijke openbaringen in de maatschappij, en op den ver strekkenden invloed van de Christelijke denkbeelden schier op elk levensterrein. Maar toch blijft de Kerk het groote, door Christus verordende middel, waardoor de werking van deze invloeden in het leven is geroepen en nog steeds in stand wordt gehouden. Niet wij hebben de Kerk uitgedacht, maar Hij heeft zijn Kerk gesticht. Hij is er zelf het Hoofd van. Hij heeft ze ingericht en aldus verordend. En steeds ging die Kerk vooraan, vatte door die Kerk het Koninkrijk der hemelen post onder de volkeren, en is van die Kerk alle wederbarende invloed op maatschappij en Staat, in het leven der natiën uitgegaan. De waan, alsof het ons dus vrijstond de Kerk als bijkomstig, als van ondergeschikt belang te beschouwen, mits wij ons maar op de uitbreiding van Gods Koninkrijk: toelegden, moet tegengestaan; en ook al heeft zelfs de Reveil dien waan gevoed, toch moet hij bestreden en te niet gedaan, want hij gaat in tegen de Schrift en tegen de ordinantiën des Heeren.

Ook te dezen opzichte zult ge oude palen niet verzetten, maar inleven in de overtuiging, dat wie 's Heeren Kerk bouwt, daardoor veel beter, dan door eenig arider hulpmiddel, en veel duurzamer dan door elk ander instrument, de komst van zijn Koninkrijk bevordert..

En ook dit nu brengt onze Catechismus in mu gebed in. D. w. z. de Catechismus wil, dat de Kerk van Christus, ook in uw hart, in uw zielsoverlegging en in uw innerlijk verlangen, een plaats zal innemen, dat ge ook die Kerk aan uw God opdraagt, en het van Hem afbidt, dat Hij die Kerk beware en uitbreide. En ook hierdoor stelt de Catechismus, o, zoovele vromen in hun gebed voor God schuldig, die het zelf zeer wel weten, hoe ze allerlei van hun God begeeren, maar zoo bijna nooit, met den nood van Gods Kerk op Iret hart, voor het aangezicht van den Heilige verschijnen. Die Kerk doet er in hun oog minder toe, op die Kerk komt het niet zoo aan, die Kerk is hun niet geestelijk genoeg, en aldus wijzer zijnde dan hun Heere en Heiland, gaan ze tot in hun gebedsleven tegen de schikkingen des Heeren in. Nog wel voor Sion willen ze bidden, waaronder ze dan verstaan het geestelijk Koninkrijk; maar de Kerk is hun te uitwendig, te formalistisch, te laag van gestalte, om van die Kerk nu waarlijk de komst van Gods Koninkrijk te wachten En zie nu, hoe dit kwaad zich gestraft heeft. Er is niet voor die Kerk gebeden; dies heeft God die Kerk aan onze onverschillig' heid overgelaten; en thans ligt ze in haar

smaad neder, en het droef gevolg is, dat de invloed van den Christelijken geest op het leven in gezin en maatschappij en Staat bijna geheel gebroken is, ja, dat de Christelijke kringen niets dan een kleine groep in het land vormen. Dat komt nu van onze averechtsche wijsheid. En daarom is het zoo noodig dat ons gebed ook in dit opzicht weer gezond en normaal worde. Niet: Uw Kerk doet er minder toe, maar kome uw Koninkrijk. Edoch, naar Jezus' eigen institutie : Kome uw Koninkrijk daardoor, dat Gij ook uw Kerk bewaart en vermeerdert. Bewaar ze voor afval en verbastering en ontheiliging en inzinking van kracht, voor wereldgelijkvormigheid, en ook: breid ze uit, trek haar koorden lang, en vermeerder ze, onder ons en tot aan alle einden der aarde. Alleen zoo toch wordt uw Zendingsmotief waarlijk religieus en met de eere Gods verbonden. Niet de Zending drijven, om onze veelbezigheid te toonen, en ook niet de Zending alleen voorstaan, om, mogelijk, daar heel verre, enkele ons geheel onbekende personen te redden, terwijl in onze eigen stad en dorp, ja in onze eigen familie en in ons eigen huis steeds meerderen van den Christus af vallen; maar Zending drijven, drijven met ernst en met volharding, omdat we God liefhebben, omdat Hij als Koning heerschen moet, en omdat voor dat doel de Kerk van Christus ook onder de volken, die hem nog niet kennen, moet worden uitgebreid.

En nu het laatste stuk. Er staat tegen het Koninkrijk van God een valsch rijk, een schijnrijk, maar niettemin een koninklijk rijk, het rijk van Satan over, en daarom ligt in de bede: »Uw Koninkrijk kome", ook dit in: «Verstoor de werken des duivels en alle geweld, dat zich tegen U verheft, mitsgaders alle booze raadslagen, die tegen uw heilig Woord bedacht worden." Een koning heerscht niet koninklijk, zoolang zich nog een pretendent tegen hem verheft, of ook een opstandig vasal een deel van zijn gebied in zijn macht houdt. En zonder hier nu over den aard, de macht, het rijk en de strijdmiddelen van Satan breed uit te weiden, gevoelen we toch dit telkens in ons eigen leven, en in de uiting der boosheid om ons heen, dat er achter de zonde der menschen nog iets achter zit; dat er een drijvende macht is, die de zonde aanblaast en tot zonde prikkelt; en dat er zeker beleid en zekere schikking is, die zonde bij zonde voegt enalzoo allerlei verdervende machten combineert, die aan de zake onzes Gods afbreuk doen, en de komst van zijn Koninkrijk weerstaan. Was nu deze duivelsche, satanische macht een van God onafhankelijke macht, dan zou het niet baten, of we er al tegen baden. Maar juist omdat we gelooven en belijden, dat ook de Satan in Gods macht is, en dat hij zoomin als eenig ander creatuur zich zonder Gods wil roeren of bewegen kan, daarom richt zich de bede: »Uw Koninkrijk kome" ook tegen de machinatiën, waarmee Satan nog altoos het menschenhart verleidt, 's menschen geluk verstoort, en de komst van Gods Koninkrijk tegenhoudt. Daartoe echter is het noodzakelijk, dat ge Satan anderèetit, alle gemeenschap met hem afbreekt, hem onvoorwaardelijk alle bondgenootschap opzegt, en nu zoo sterk en machtig door liefde voor God en zijn Koninkrijk gedrongen en gedreven wordt, dat vanzelt in uw gebed ook de bede invloeie, of de Heere, de almachtige God, ook Satans macht en raadslag verijdelen moge. En zulks wel in dien zin, dat ge dit atbidt, niet in de eerste plaats, om zelf van Satan verlost te worden (dat komt in de zesde bede), maar om den tegenstand gebroken te zien, waarmee Satan de komst van Gods Koninkrijk ophoudt. Bijzonderlijk richt de Catechismus onze bede op den tegenstand, dien Satan aan de heerschappij van Gods Woord in den weg legt; iets wat daarom te opmerkelijker is, omdat die tegenstand voor nu drie eeuwen nog schier niets was, vergeleken bij de alles omverwerpende macht, waarmee thans de heerschappij van dit Woord onzes Gods wordt gedwarsboomd. Er is metterdaad in de achttien eeuwen die achter ons liggen nooit eenige tijd geweest, waarin het Woord van God en zijn heerschappij zoo fel is bestookt, en zoo volstandig en overmoedig is bestreden als in onze dagen. Een "bestrijding die zoover gaat, dat letterlijk heel dat Woord opzij wordt gedrongen, al zijn gezag betwist wordt, en dat zelfs in de kringen der geloovigen man na man opstaat, die verklaart ook zelf met dit gezag van Gods Woord gebroken te hebbe'h, om zich voorts terug te trekken in het gezag van de mystiek des gemoeds. Nu is ook dit ongetwijfeld een donkere wolk, die straks weer overdrijft, maar wel voegt het aan de kinderen Gods vooral in deze dagen het gebed te vermenigvuldigen, dat God de Heere te niet doe »alle booze raadslagen die tegen eijn heilig-Woord bedacht worden." En opdat ge ook deze bede uit oprechte zielsbegeerte tot den Heere uwen God moogt kunnen opzenden, is het uiteraard ook voor u noodzakelijk, dat de liefde voor dit Woord uws Gods in uw hart leve, dat ge in uw eigen zielsbestaan u aan dat Woord onderwerpt, en met wrevel en weerzin heï zijt tegen alles wat de autoriteit van heilig Woord onder menschen afbreekt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De tweede Bede.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1894

De Heraut | 4 Pagina's