Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Moest de Christsus niet deze dingen lijden?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Moest de Christsus niet deze dingen lijden?”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan? Luk. 24:26.

Onze Heiland gunt ons, nadat hij was opgestaan, zelf een terugblik op het lijden, dat achter hem lag.

Moest" zoo vroeg hij aan Cleopas en zijn metgezel, - nmoest de Christus niet alle deze dingen lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan? "

Een kort, een vluchtig, een snel uitgesproken woord, maar waarin hij, die den breeden, diepen stroom van smart en dood doorwaadde, nogmaals al den weedom en al de bange worsteling zijner ziel saamvatte, om het als in één blik voor de heugenis zijner jongeren op te roepen.

Alle deze dingen^ hoe onnoemelijk veel lag in dat korte woord niet in! De beker boordevol en overloopende, door zijn eigen lieven Vader hem op de hand gezet. En dien beker had hij uitgedronken teug voor teug, op het laatst druppel voor druppel, tot in het einde ook de heffe hem niet gespaard was.

Alle deze dingen^ wat ging dat alles-saamvattend woord ver terug voor hem, die »van den beginne zijner menschwording", en dat «alle de dagen zijns levens", den toorn Gods tegen de zonde van ons menschelijk geslacht gedragen had.

Alle deze dingen., wat bange herinnering wekte het niet in hem op aan wat hij geleden had reeds door de enkele aanraking met ons in jammer en zonde verzonken menschelijk geslacht; geleden door wat Satan en zijn demonen tegen het heilig Kind Qods en straks tegen den Leeraar in Israël gemachineerd had; geleden door wat de kinderen der wereld in hun onwetendheid, of de mannen der wereld in hun kwaadaardig opzet aan Jezus hadden aangedaan; geleden van de schare die hem niet begreep, van het volk van Israël, dat zijn Messias nariep en steenigen wilde; geleden van de machtigen der aarde; en geleden van zijn eigen, anders zoo trouwe, maar zoo telkens verblinde jongeren, bovenal.

Alle deze dingen^ o, wie zal het naar waarde opsommen, wat al die lange jaren Jezus in zijn hart heeft gewond, in zijn ziel heeft gekrenkt, en hem aan smartelijk verdriet, door miskenning en laster, straks door aanranding, hoon en vermetelen overmoed is aangedaan?

Alle deze dingen., waar zoudt ge aanvangen en waar eindigen, zoo ge al, wat in dit saamvattend woord van de vlucht naar Egypte af tot aan het Eli Lama Sabachtani besloten ligt.

Het is zulk een wereld, zulk een onpeilbare diepte, zulk een oceaan van lijden, die in den toorn Gods, die om onzentwille over hem kwam, hem van alle kant omringde, dat ge verstaat hoe de man der kunst aan den Man der smarte het woord uit de Klaagliederen op de lippen kon leggen: »Gij allen, die op den weg voorbijgaat, schouwt het aan en ziet, of er een smart gelijk zij aan mijne smart."

Bovenal omdat Jeremia er bij klaagde: «Gelijk de smart, die de Heere mij aangedaan heeft, toen Hij mij bedroefd heeft ten dage van de hittigheid zijns toorns."

En van dat lijden vraagt nu hij, die het al doorleed, nadat het doorworsteld is: Moest hef nieti'

Moest niet de Christus alle deze dingen lijden? Voelt, tast ge zelf niet, dat het niet afgewend kon worden, niet afgewend mocht worden, en alleen daarom niet afgewend ist

Er heerschte hier een hoog, een heilig moeten., diep van zin vooral op de lippen van hem, over wiens lippen de klagende bede was gekomen: Neem, Vader, dezen drinkbeker van voor mij weg, tenzij dat ik hem drinke.

En dat hooge, heilige moeten is niet als een mysterie, dat hij voor zijn jongeren ontsluiert. Hij zegt niet: »Gij kondt dit niet vermoeden, maar nu, nadat het alles geleden is, zeg ik het u. Het moest alzoo, het kon niet anders."

Eer integendeel beroept de Overwinnaar over dood en graf zich op hen zèlven, op wat ze ook buiten hem weten konden, op hetgeen uit heel de Schrift des Ouden Verbonds openbaar was, dat de Messias als hij kwam, zou zijn als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, maar dan ook als een van God geplaagde en verdrukte zou zijn, en zijn ziel zou stellen tot een schuldoffer.

Moest niet, zoo vraagt Jezus het hun zelven af, moest niet, naar wat u zelf uit Gods Woord als zeker geldt, moest niet de Christus alle deze dingen lijden, en eerst alzoo ingaan in zijn heerlijkheid?

Ja, sterker nog.

Jezus zegt toch niet: sMoest niet de Christus lijden? " maar heel anders: ^Moest niet de Christus alle deze dingen lijden? " als vroeg hij hun af, of niet geheel het program van zijn donkeren, somberen lijdensweg in Mozes en de profeten stond voorgeteekend.

Jezus zag het wel, zijn lijden had hen verrast; zijn jongeren hadden er vooraf niet in kunnen komen; plotseling was het hun overvallen en had het hen overmand.

len en had het hen overmand. En nu van achteren overtuigt de Heere hen zelf, dat die verrassing zondig was; dat al deze dingen hun niet als vreemd hadden mogen voorkomen. Dat veeleer alle deze dingen voor hen juist een zegel te meer voor zijn Messiasschap hadden moeten zijn.

o, Heel anders zou het geweest zijn, als ze de Schrift niet maar uitwendig, maar de Schrift ook geestelijk verstaan hadden.

Want immers het stond in heel die Schrift zoo kennelijk en zoo duidelijk geteekend, dat het zóó en niet anders moest loopen, en dat de Christus alle deze dingen moest lijden., om door de poorte der gerechtigheid in zijn glorie in te gaan.

Zoo slaat dat moeten dus op de Heilige Schrift, want beginnende van Mozes en al de profeten heeft Jezus hun zelf dat heilige moeten breed en klaarlijk uit het Woord van God verklaard.

Het moest omdat het in Mozes en al de profeten zoo stond.

Eerst was het beeld van Messias getoond; nog vóór Messias op aarde in het vleesch kwam.

Reeds in het Oude Verbond had de Heere, gelijk in Hebr. i : 6 staat, zijn Zone ingebracht in de ïDcrcld. Nog niet in het vleesch, maar in beeld.

Vooraf werd aan Israël vertoond, hoe en wie Messias zijn zou, opdat wanneer hij kwam, Israël dat vanouds gegeven beeld met zijn verschijning vergelijkende, in heilige geestdrift uit zou roepen: «Gij zijt de Zone Gods, de Koning van Israël!" en alom de stem des gejuichs zou opgaan: Heden is in onze ooren ^en voor onze oogen deze Schrift vervuld geworden.

Vandaar dat Jeziis zelf, en de Evangelist en de Apostel, er ons zoo gedurig om strijd op wijzen, dat ook dit nog aan hem geschieden moest, opdat de Schrift zou vervuld worden.

Ja, zoover strekt zich dit uit, dat de Evangelist als het toekomt aan het Volbracht dat van Golgotha weerklonk, ook dit Volbracht als vervulling der profetie verstaat.

In die Heilige Schriftuur, die Gods liefde aan Israël schonk, stond de Messias afgebeeld; afgebeeld in heilige symbolen; afgebeeld in een breede reeks van typen en gebeurtenissen; afgebeeld in lyrischen zang en heilige profetie; afgebeeld in zijn wezen, afgebeeld in zijn ambten, afgebeeld in het werk dat hij volbrengen, in de overwinning die hij behalen zou, maar afgebeeld ook in het lijden dat hem zou overkomen.

Levensbeeld en Levensprogram beide lag in ozes en de Profeten met zoo duidelijke trekken eteekend.

En nu, nu die Eénige, dien God liefhad, geomen was, en datzelfde eens geprofeteerde eeld in vleesch en bloed had vertoond, en dat ontzettende lijdensprogram ten einde toe ervuld had, nu vraagt hij, als met die Schrift n de hand, het aan zijn jongeren af, of het t w l n n niet alzoo moest gebeuren, en of de Christus nigt alle deze dingen tnoest lijden., en alzoo in zijn heerlijkheid ingaan.

Maar natuurlijk, dat is niet om die Schrijf.

Het was niet zoo, dat het toevalligerwijs en ongelukkigerwijs in die Schrift nu eenmaal zoo stond, en dat, nu het er zoo stond, helaas, geen ontkoming mogelijk was.

Het is met de Schrift niet als met Pilatus' opschrift op het kruis, dat nu God zou uitroepen : Wat geschreven staat, dat staat nu eenmaal geschreven, en daarom moet het zoo uitgevoerd.

Het was niet als met der Meden en der Perzen wet, die men om de heiligheid der wet te verhoogen, nooit wijzigen wilde, alsof ook nu, om maar die Schrift hoog en heilig te houden, Jezus moest opgeofferd, opdat die Schrift uit zou komen.

Wie het zoo verstaat, voor dien is de Schrift een jefisch, en voor dien spreekt er geen woord des eeuwigen levens uit.

Nooit, nooit mag het ons om die Schrift als Schrift zonder meer te doen zijn, maar altoos eeniglijk om die Schrift als Woord van God.

Om God, en niet om die Schrift, beweegt zich de historie van zonde en genade als om haar eeuwig Middelpunt; en nooit mag die Schrift om iets anders eere hebben, . dan omdat in haar hef woord van onzen God tot ons komt.

Ook hier dus moest de Christus alle deze dingen lijden, niet omdat het alzoo in die Schrift stond, maar omdat God het alzoo in die Schrift, ons ter leering en ons ter ontdekking, gezet, ons voorgehouden en geprofeteerd had.

De niet af te wt den noodwendigheid, dat onze Heiland, op wien al onze hope staat, alle deze dingen moest lijden, om als het schaap dat stom is voor dien die het scheert, stil en willig zijn zelfsofferande te volbrengen, lag niet in die Schrift, maar in God.

in die Schrift, maar in God. Omdat God God is en niet zich zelf kon verloochenen, en omdat er bij Hem geen verandering is noch schaduw van omkeering, daarom moest het zoo, en dat het zóó en daarom moest, dat openbaart ons de Heilige Schrift.

Eenmaal had immers God tot Mozes in den braambosch gesproken; Ik zal zijn die Ik zijn zal., dat is mijn Naam eeuwiglijk, en in dat Jehova zijn van den Almachtige, daarin lag de noodwendigheid, dat Jezus den beker moest uitdrinken, uitdrinken tot den laatsten droppel.

Niet alsof er een wet boven God was, waaraan God de Heere onderworpen zou zijn, zekere eeuwige wet, die ook God zou binden.

Alles bepalend, maar zelf door niets dan zich zelf bepaald, is er in God geen moeten, dan dat opwelt uit zijn eigen Wezen.

Tegen dat hoogheerlijk en heilig Wezen was onze zonde ingegaan, en tegen die zonde werkte, opdat Hij zich zelf d. i. God, zou blijven, zijn Goddelijke toorn met al het wicht zijner almachtigheid in.

En hieruit kwam dat bittere, dat ontzettende moeten., dat het niet anders kon., of uw Jezus moesf alle deze dingen lijden.

Er was voor hem geen ontkomen, opdat er ontkoming voor u zou zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Moest de Christsus niet deze dingen lijden?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1894

De Heraut | 4 Pagina's