Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Man en vrouw schiep Hij ze”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Man en vrouw schiep Hij ze”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God schiep den mensch naar zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. Gen. i : 27.

Er zijn zoo enkele, eenvoudige, maar uiterst belangrijke feiten in het leven, die spotten met alle menschelijke eigendunkelijkheid en alle wilkeur belachen. Feiten, waaronder wel bovenaan staat het groote scheppingsfeit, dat God toen Hij den mensch schiep, hem schiep man en vrouw.

Denk u die drie woordekens weg, en stel u voor, dat het Gode beliefd had, om den mensch te scheppen naar den regel die onder de engelen geldt, van wie Jezus het uitsprak, dat er onder hen niet ten huwelijk gegeven noch ten huwelijk genomen wordt, — en immers de historie der wereld, heel het leven der wereld, ja het aanschijn der wereld zou onherkenbaar zijn.

Denk u een wereld met niets dan mannen, en al wat u in de kazernen, op de bureelen, in de vergaderingen, door het gemis van het teedere en zachte, zoo tegen de borst stuit, zou dan loodzwaar op heel ons menschelijk leven drukken. Heel de wereld niets dan één machtige kazerne, één eindeloos bureel, één vergadering die nooit afliep.

Of ook denk u de wereld uit enkel vrouwen bestaande, en hoe zou niet door gemis aan vastheid en kracht, het eindeloos beweeglijke, het weeke en teedere, en het nooit rustend gegons van de pratende lip, heel het leven op een zacht deinzende zee doen gelijken, met den avondwind dansende en zwevende op haar baren.

Het zou beide malen een leven zijn zonder huwelijk, zonder huisgezin, zonder broedertrouw en zusterliefde, zonder banden des bloeds, zonder een zoeken en afstooten, zonder afwisseling en tegenstelling, één eentonig menschelijk eenerlei.

Natuurlijk laten we de vraag, hoe dan het menschenkind geschapen zou worden rusten. Waarom zou Hij, die Adam schiep uit het stof der aarde en Eva boetseerde uit een rib van Adam, ons niet hoofd voor hoofd, zonder toedoen der vrouw en zonder wil des mans tot aanzijn hebben kunnen roepen?

Schiep Hij dan niet de wereld van zijn engelen en Serafs, de wereld van zijn Cherubijnen, aldus?

Ook bij de ontvangenis en de geboorte, gelijk het nu onder zijn bestel gaat, is en blijft Hij het toch die ieders ziel schept, en ons »lichaam borduurt" uit den eerst »ongevormden klomp". Zie Ps. 139.

Te denken ware zulk een wereld zonder onderscheid van geslacht dus zeer wel.

En het heeft zijn nut, zich eens voor een oogenblik in zulk een wereld van eindelooze verveling in te denken, omdat niets beter dan dit, ons verheft tot lof en dankzegging, dat het in de werkelijkheid zoo niet is, maar dat God ons schiep man en vrouw.

Maar dan moet ge die tegenstelling ook diep nemen, en niet, zooals zoo vaak geschiedt, uitsluitend in verband met het lichaam.

Het is toch volstrekt niet waar, dat man en vrouw, alleen door korter of langer haar, door meer of minder spierkracht, door meer hoekige of meer ronde vormen verschillen.

Er staat niet: »God schiep ze, naar het lichaam, man en vrouw"; maar er gaat vooraf: »God schiep den mensch ? iaar zijn beeld", en dan volgt er onmiddellijk: iman en vrouw schiep Hij ze."

De onderscheiding tusschen man en vrouw is dus, allereerst zelfs, van de ziel bedoeld, bedoeld van het verborgen, innerlijk wezen. En dat ook het lichaam verschilt, is in het minst niet omdat in het lichaam het eigenlijk onderscheid ligt, maar omdat ook in het lichaam, zal het wel zijn, de uitdrukking moet liggen van ons innerlijk bestaan.

Dat merkt, wie niet geheel aan menschenkennis en gelaatkunde gespeend is, telkens.

Ook al kennen we iemand volstrekt niet, dan zal toch de uitwendige verschijning van den een ons vertrouwen inboezemen en ons hart ontsluiten, en het gelaat van den ander, evenzeer als zijn houding, ons afstooten en het hart toesluiten.

Lichaam en ziel zijn wel onderscheiden, en het is niet waar, wat men ook onder Christenen almeer rondvertelt, dat onze ziel zelve haar eigen lichaam geformeerd heeft; maar evenmin mag gezegd, dat er geen verband bestaat.

God geeft ook onder de kinderen der menschen aan een iegelijk zijn eigen lichaam, en buiten zonde zou een iegelijk juist zulk een lichaam hebben, als bij zijn ziel paste, en geheel op zijn innerlijk bestaan berekend was.

Als er dus staat: »God schiep ze man en vrouw", is het plicht allereerst aan de onderscheidene gestalte van het innerlijk wezen te denken. De innerlijke aanleg van de ziel eens mans verschilt van den innerlijken aanleg van de ziel eener vrouw.

• Wel zijn op beider harp hetzelfde aantal snaren gespannen; maar de snaren zijn anders geschikt; ze verschillen in lengte en zwaarte; en er wordt op die snaren anders door de ziel eens mans dan door de ziel der vrouw gespeeld.

Zuiver loopt die tegenstelling thans niet meer.

Ook hier is de zonde storend tusschen beide getreden.

Op beider zielsharp toch, zoowel van man als vrouw, zijn snaren losgeraakt, andere met roest overtogen, en enkele gesprongen.

En overmits dit nu bij den één zus en bij den ander zoo toeging, is de wederzijdsche verhouding soms zoo sterk gewijzigd, dat ge vrouwen ontmoet die u aan aangekleede mannen doen denken, en mannen die veel weghebben van een verkleede vrouw.

Zoo doet de zonde altoos.

Ze rukt ons uit onzen stand. Ze verbreekt het evenwicht. Ze verstoort de harmonie.

Vandaar al de wanklanken die uw oor gedurig opvangt en die straks over uw eigen lippen uitgaan.

Er ruischt geen schoon en zuiver accoord meer.

Het is al chaos geworden.

Reeds bij uw kinderen merkt ge dat, als ze onder elkander beuzelen, en meer dan één meisje zegt, dat ze liever een jongen was geweest. Groeien ze als knapen en meisjes op, dan vindt ge er niet zelden een, die meisje is, maar zich jongensachtig aanstelt. En ook onder de gehuwde vrouwen is het niet zeldzaam, dat de vrouw denkt: Ik zal wezen wat mijn man moest zijn.

Altegader gemis aan eerbied voor de Goddelijke ordinantie.

Én toch, zelfs in die afdoling nog het spoor der Goddelijke ordinantie vertoonend.

Immers bijna nooit wil een jonge.n een meisje wezen, maar wel het meisje een jongen; aldus zelfs in hun dwaasheid het Goddelijk bestel bezegelend, dat God ze schiep, niet vrouw en man, maar man én vrouw.

Adam eerst, en eerst na en uit hem, hem ter hulpe. Eva.

Want natuurlijk, in dat eenvoudige zeggen: jGod schiep ze man en vrouw", ligt ook een orde in.

Waar er twee zijn is band noch saamvoeging, zoolang beiden als twee gelijken naast elkander staan.

Zoo kunt ge wel twee populierboomen naast elkander planten, maar reeds geen twee dieren bij elkaar voegen, en veel minder twee menschen.

Om band en samenvoeging tusschen die twee te scheppen, moet er een orde over beiden gesteld. Een moet de eerste, en de ander de tweede zijn. Twee kunnen nu eenmaal niet op dezelfde plaats staan. Een staat altijd voor, en deswege de ander achter.

Onder twee moet altoos één den voorrang hebben. •

Ook het schip heeft niet twee roeren of twee stevens, maar één steven en één roer, en steven en roer hebben aan het schip elk hun eigen plek en eigen roeping.

In de wereld der tonen zijn hooge en lage tonen, die elk als zoodanig hun plaats en orde hebben.

Zelfs in de kleurenwereld gaat de ééne kleur de andere voor.

Een ordinantie Gods voor heel zijn schepping die ook bij man en vrouw doorgaat, omdat God ze man en vrouw schiep. Den man eerst, en daarna de vrouw.

Maar ook hier werkte de zonde op in.

Bij den man, om uit zijn voorrang een oorzaak tot heerschzucht te nemen, en zich een macht aan te matigen, die hem niet toekomt, wijl ze gestolen is. En anderzijds bij de vrouw, die in de tweede plaats naar rangorde geen lust heeft, en er nu op uit is om de eerste plaats die God haar onthield, voor zich te nemen.

Vooral in onze dagen gaat die stroom sterk.

Nog te gelooven dat God tot de vrouw gezegd heeft: sTJw wil zal den man onderworpen zijn" vindt onze inoderne eeuw een zotheid om te lachen.

En nu komt ook in dit opzicht de door God oorspronkelijk verordende, endoor ons verstoorde harmonie, in de eeuwigheid eens terug, en als de gezaligden eens over zullen gegaan zijn in dien nieuwen toestand, waarin niet meer ten huwelijk zal genomen noch gegeven worden, zal toch uit het tweezijdig aangelegde menschenhart, naar zijn mannelijk en naar zijn vrouwelijk grondtype, Gode eere worden toegezongen, in het zuiverst accoord.

Daar houdt dan juist de onderworpenheid van de vrouw aan den man op. Want die onderworpenheid is niet uit de Schepping, maar uit de straffe Gods na den val in zonde.

Dan blijft er enkel voorrang, maar een voorrang zoo als Christus voor zijn gemeente heeft, om te minder zich zelf te zoeken en te meer zich te geven.

Wederzijdsche aanvulling. Twee helften van één geheel die bij elkaar hooren. Ineensmelting en oplossing van de tweeheid in hooger harmonie.

En hiervan nu kan op aarde reeds het voorspel worden genoten.

Niet in den weg der ridderlijke galanterie uit de Middeneeuwen, die de vrouw in schijn ophief, maar om ze te dieper te vernederen, maar wel in den weg van het Christelijk huwelijk en het Christelijk huisgezin.

Dan komt er van Godswege een macht over beider ziel.

Beiden, man en vrouw, gevoelen een diep besef van eigen roeping. Van mannelijke roeping de man, van vrouwelijke roeping de vrouw.

Beiden kennen dan hun plaats, en willen uit hun plaats niet uit, noch laten er zich uit verdrijven, en het geloofsleven zelf strekt, om in den man de kracht, de trouw, den moed, in de vrouw de zachtheid en de teederheid te ontwikkelen."

Zoo leeft dan Gods ordinantie aanvankelijk weer op, en ze vangt weer aan de gehuwden te zegenen.

Of neen, niet de gehuwden alleen. Ook de verhouding tusschen broeders en zusters wordt dan anders en beter. En zelfs wordt in deze van God gezegende kringen de algemeene omgang en verhouding van man en vrouw onderling weer eenigermate wat ze zijn moet.

De dwaze denkbeelden der wereld verliezen dan geur en smaak. De gezonde verhoudingen der Schrift krijgen weer macht en wijding.

En het einde is, dat men beiderzijds weer rijker en gelukkiger wordt, omdat men saam weer doet naar de ordinantie van Hem, die ons man en vrouw schiep.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Man en vrouw schiep Hij ze”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's