Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een moeder haar zuigeling.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een moeder haar zuigeling.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kan ook eene vrouw haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon baars buiks? Ofschoon deze vergate, zoo zal Ik toch u niet vergeten! Jes. 49:15.

Met een schoonheid die nooit verbleekt, bezong de prins der poëten ons den band »van moeder voor 't kint, gebaard in wee en smarten, aan hare borst met melleck gevoed, zoo lang gedragen onder 't harte", als die s verbindt het bloed".

Die greep van Vondel was juist. De liefde van de moedei voor het kind uit haar schoot komt niet uit zielsneiging, maar uit het bloed, en even deswege staat de liefde in het huwelijk hooger, want 5 sterker is de band, van het paar, dat hand aan hand, verknocht om niet te scheiden", elkaar mint uit toeneiging.

Ge behoeft dan ook slechts even de wereld van ons menschelijk leven met de wereld van de dieren onderling te vergelijken, om terstond de waarheid van deze tegenstelling in te zien.

Was metterdaad de liefde van de moeder voor het kind van haar schoot uitvloeisel van hoogere zielsneiging en zelfverloochening, dan zoudt ge wel onder menschen, maar niet onder dieren dezen schoenen trek vinden moeten.

Toch is juist het omgekeerde het geval.

Ge vindt deze liefde van wie het leven mocht schenken voor wat ten leven kwam bij de dieren vaak sterker dan bij den mensch.

De vogelen en de huisdieren leeren u dit om strijd, en reeds in onze jeugd leerden we allerlei boeiend verhaal van moederkens onder de dieren die zich voor haar jongen opofferden.

Ja meer nog, zelfs de Heilige Schrift keurt onder de dieren deze liefde zoo hoog staande, dat onze Heiland er zijn eigen liefde voor zijn volk in uitdrukt, als hij deze zijn liefde vergelijkt bij een klokhen, die haar vleugelen uitbreidt over haar kiekens, terwijl omgekeerd de Heere onze God bij Jesaia van de moeder althans de mogelijkheid onderstelt, dat ze haar zuigeling vergete.

Er staat immers: »Kan ook een vrouw haren zuigeling vergeten, dat ze zich niet ontfermen zou over den zoon haars buiks? " En dan volgt er: Ofschoon deze ver gate., zoo zal Ik u toch niet vergeten."

Sombere profetie van wat geschied /> , toen het aan Jeruzaleras verwoesting toekwam, en toen, naar luid van het ontzettend geschiedverhaal, moeders in Jeruzalem haar eigen zuigelingen gedood hebben, om zich in de razernij van den honger te voeden met hun vleesch.

Zult ge dan daarom de moederlijke liefde voor het kind van haar schoot gering schatten, en rekenen als iets dat er minder toe doet?

Ge weet in meer dan één land, met name in Frankrijk, en ook elders wel, vooral in zeer hooge standen, wordt deze liefde steeds lichter geteld. Wie moeder werd, geeft al spoedig haar kind aan baker en zoogminne over, en geheel de bemoeiing met zulk een jong wicht bestaat er bij tal van moeders uitsluitend ^in, dat ze 's morgens en 's avonds even een kort bezoek op de kinderkamer brengen, of een enkel maal het prachtig aangekleede wicht ontvangen en als te pronk stellen in haar weelderige salon.

Doch ook dit zelfs acht menige moeder thans nog te veel, en bij honderden zijn er in Frankrijk die reeds twee, drie maanden na de geboorte het wicht verre van huis met een min naar het land zenden, opdat niets ze thuis store in haar jacht op vermaak en genot.

Zoo doen niet de moederkens onder de dieren in Parijs, maar zoo doet er vaak wie moeder werd onder de vrouwen.

Ja, er zijn er die opzettelijk de melk die God haar voor heur kind in de borst schonk, laten opdrogen en doen verdwijnen.

Er is dus alleszins reden, om de liefde van de moeder voor haar kind niet te onderschatten, maar veeleer hoog te houden in onze kringen, opdat niet ook in onze kringen insluipe, wat elders tot schande van den menschelijken naam reeds zoo veelszins bestaat.

Immers de liefde van moeder voor 't kind lijkt wel veel op de liefde van het dier voor zijn jong of welp, maar verschilt toch ook.

Bij een dier werkt die liefde uitsluitend door instinct, is ze niets dan natuuraandrift, en vertoont ze zich deswege altoos in denzelfden vorm en op dezelfde wijs.

Maar zoo is het onder menschen niet.

Bij onze moeders is deze liefde voor 't kind een gemengd verschijnsel.-Zeker opkomend uit het bloed, "^oor geen gering deel als instinct ook haar ingeprent. Maar toch bij de moeder gebonden aan en gesteld onder de controle van haar zedelijk leven.

Niet het dier, maar zij, kan haar kind aan anderen overgeven of verwaarloozen. En ook, niet het dier, maar zij, han die liefde hooger opvoeren, veredelen en heiligen.

Hier past dus de gave des onderscheids.

Ge hebt bij zulk een moeder, voor wat de liefde voor haar kind aangaat, te onderscheiden tusschen twee bestanddeelen, eenerzijds hetgeen God haar in haar moedernatuur inprentte, en anderzijds hetgeen zij met die haar ingeprente natuur deed.

Voor wat nu door God haar is ingeprent, komt niet haar, maar Gode alleen de eere toe.

Dit is de natuur aan alle moeders, en aan alle moeders ook met de huisdieren en vogels gemeen.

Dit heeft op zich zelf niets edels, draagt in het minst geen zedelijk karakter, en is volstrekt geen bewijs van zelfverloochening.

Een jonge vrouw, die dusver schier uitsluitend voor zich zelve en voor de ijdelheid leefde, en nu moeder geworden, opeens haar ijdelheid vergeet, geboeid is aan en door haar kind, en maanden lang dat kindeke zoogt, voor dat kindeke leeft, en met dat kindeke speelt en zich vermaakt, moge hierdoor aan zelfverloochening gewend en aan de ijdelheid ontwend worden; maar op zich zelf levert ze, door die sterke moederliefde, nog in het minst geen bewijs van zedelijke toewijding.

Wat zij doet, doet op haar wijs de klokhen ook.

Daarin is dus God groot, niet zij, en wordt alleen Hij verheeriijkt, die zoowel aan de moeder als aan het dier dezen schoonen trek inschiep.

Een trek, dien ge dan ook gemeenlijk nog wel zoo sterk ziet uitkomen onder de natuurvolken, als onder de beschaafde volken, op het platteland machtiger dan in onze verfijnde steden.

Maar wat nu het dier mist, heeft de moeder onder de kinderen der menschen, zij kan krachtens haar zedelijke geaardheid, deze liefde óf leiden en heiligen, óf er tegen ingaan en ze verzondigen.

Er tegen ingaan en ze verzondigen, óf doordien ze aan de stem der natuur het zwijgen oplegt en haar kind aan een min of baker overgeeft, om zelve haar ijdelen weg te vervolgen, óf wel doordien ze haar liefde voor haar kind in verzotheid op haar kind laat ontaarden, haar kind als speelpop misbruikt, en door haar hartstochtelijke verkleefdheid aan de vrucht haars schoojs haar kind reeds van den eersten beginne bederft.

Maar ook kan het anders zijn, en God zij lof, met name onder de belijderessen des Heeren is het vaak anders.

Een moeder kan ook, wat aan haar natuur met het dier gemeen is, opheffen en veredelen, en nu, met zedelijk inzicht en beleid dien trek

den natuur als uitgangspunt nemen, om haar kind lief te hebben in den geloove., zich om Gods wil en uit innerlijk pUchtsbesef aan haar kroost toe te wijden, en met terzijzetting van alle moederlijke ijdelheid of hartstocht, haar kind reeds in die eerste beginselen des levens zoo leiden en verzorgen, dat er een hooger doel bij heerscht.

Dan ziet de moeder in haar kindeke niet enkel de vrucht van haar schoot, maar veelmeer nog een schepselke dat door Gods wondermacht tot aanzijn werd geroepen, en door Hem, den Vader der geesten, in haar schoot wonderlijk geborduurd is.

Ze ziet dan in dat jonge kindeke niet enkel een aanminnig hoopke zacht en mollig vleesch, maar een klein menschelijk wezen, waarin een ziel verborgen is; misschien één van Gods uitverkorenen, en alsdan bij God bemind als het zwart van zijn oogappel.

Dan is er gebed voor dat kindeke eer zij het met het oog kon aanschouwen. Dan mijdt ze reeds bij haar dracht al wat haar kindeke schadelijk kan zijn. Dan doorworstelt ze haar barensweeën zich vastklemmende aan den God haars levens, om mocht het zijn, een kindeke Gode te baren.

Dan is erna de geboorte dankzegging en grootmaking van Gods heerlijken naam. Dan zoekt ze voor haar lieveUng zoodra eenigszins mogelijk den Doop. Dan is het de drang der ziel en de behoefte van haar hart, om het kindeke het zegel des Verbonds te doen dragen. En dan bidt ze, niet enkel dat God haar kindeke spare, maar veeleer nog, dat Hij haar wijsheid geve, om aan haar lieveling die echte, die waarachtige, die heerlijke liefde te betoonen, waardoor ze niet slechts indrukken, maar goede indrukken van meet af aan het kind van haar schoot geven moge.

En zoo gaat dan de echte moederliefde zeer verre boven de liefde van de klokhen voor haar kiekens uit.

Dan is er wel een gemeenschappelijk uitgangspunt, maar wat die klokhen mist, dat betoont die moeder onder de kinderen der menschen te bezitten, een hooger, een edeler, een heiliger liefde, die wat de natuur slechts deed aanvangen, volmaakt in en door genade.

En vraagt men nu ten slotte, of in de Christelijke kringen die hoogere, die edeler, die geheiligde liefderegel is, dan is er voorzeker oorzaak tot dank, maar toch niet minder tot klachte, en de oorzaak van die achterlijkheid ligt voor geen gering deel bij de moeder op jaren, die haar dochters ten huwelijk geeft, zonder ze op haar toekomende levenstaak genoegzaam te hebben voorbereid.

Men laat dit meestal maar over. Men acht dat na het huwelijk met het kindeke ook de ware moederiiefde wel vanzelf zal komen. Op­

ware moederiiefde wel vanzelf zal komen. Opvoeding, leiding, waarschuwing acht men hier althans overbodig.

En toch juist dit wreekt zich dan.

De jonge moeder is dan straks door haar eerste moederweelde zoo geheel verrukt en ingenomen, dat ze over niets anders denkt, en zich schier willoos aan de drift en den hartstcfcht der moederliefde overgeeft, en tr haar geloof en haar hooge roeping buitensluit.

Toch zal ook dit anders en beter worden.

Wanneer de heilige Doop weer de plaats der eere in ons midden erlangt, zal van dat heilig Sacrament een geestelijke roepstem uitgaan, die aan de moederliefde in ons midden, een ander, een hooger, een heiliger karakter verleent.

Niet het zeggen: »Mijn kindeke dat ik gebaard heb", maar de betuiging: sEen schepselke Gods, dat ik van Hem ontving, en dat Hem moet gewijd worden", zal den hoogen toon erlangen.

En God, wiens ook de kinderzegen is, zal weer groot worden ook in het moederhart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Een moeder haar zuigeling.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's