Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Kinderen zijn een erfdeel des Heeren.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Kinderen zijn een erfdeel des Heeren.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des Heeren; des bulks vrucht is eene belooning. Psalna 127:3.

Kinderloosheid is met name voor de vrouw in het huwelijk een teleurstelling, die grieft en aanvankelijk zelfs 'beschaamt.

Later mindert dat bang gevoel wel, als steeds duidelijker blijkt, dat het alzoo de wil des Heeren is; en er jaren over heengaan; en niemand het ipeer onnatuurlijk vindt, om haar kinderloos te vinden; en andere bezigheid gezocht en gevonden is; en God zelf haar met haar kinderloozen staat heeft verzoend.

Maar in de eerste jaren is eerst dat uitstellen der hoop, en straks dat uitblijven van al wat vervulling van die hope profeteeren kon, hard.

Menig jeugdig vrouwenhart heeft er zoo bitter onder geleden. En soms is dat bange leed over vijf of meer jaren wel weggenomen; maar niet altijd. Er zijn er ook zoo velen, voor wie dat leed der ziele aanhield, en die er haar ziel onder nederbogen.

In dat e'éne bange woord van kinderloos lag zooveel, dat drukte.

Al aanstonds dat hinderlijk gevoel van de plante aan welke vrucht gezocht, maar geen vrucht gevonden wordt, en wat van zulk een plante eens gezegd werd: Waartoe beslaat zij ook onnut de plaats?

Dan. hetjgemis voor eigen hart en vrouwelijk besef. Een eigen kind te bezitten, »vleesch van haar vleesch en been van haar been", is een weelde waarin de jonggehuwde vrouw zich vanzelf indroomt.

Daar ging het hart naar uit. Daar spande zich de verwachting _ naar. Wat had het licht ontvanklijk gemoed zich daar niet van voorgesteld. En nu die teleurstelling. Dat telkens beiden en wachten. En nog altoos niets dan de dood van binnen.

Dan komt er bij, dat de teleurstelling van haar eigen hart zich pijnlijk in de teleurstelling van haar man verdubbelt.

Een man die huwt stelt het zich niet anders voor, of na jaar en dag zal hem een telg, een . voortzetting van zijn eigen geslacht, een kind van zijn bloed geboren zijn, een kind uit haar die hij nSint, en wier liefde in dat kind met de zijne zal zijn saamgevlochten.

En nu verloopt maand na maand, en telkens blijkt dat het nog niet zoo is, en dat ook zijn hope eerst uitgesteld, straks afgesteld wordt.

En al verbergt de man nu uit liefde dit harde gemis voor zijn vrouw, toch merkt zij het wel, en merkt het wel, dat hij het zoo gaarne anders wilde. En meer nog daii door haar eigen gemis wordt ze door de leegte in zijti geluk beschaamd. En dan tot overmaat van ramp nog die anderen.

Jonge vrouwen, die bijna gelijk met haar huwden, en die de ééne voor, de andere na den kinderzegen van haar God ontvangen; en eiken keer dat er weer bericht komt van een harer vriendinnen die beviel, is het dan of haar wonde

weer opengaat. En de andere vriendinnen maken het dan veelal nog pijnlijker, door zoo telkeiis over haar te spreken, en naar haar en bij haar te informeeren, of ze nog niets verwachtende is.

ren, of ze nog niets verwachtende is. Dat wordt dan wel weggelachen met een vriendelijk antwoord. Maar de wonde is weer opengegaan, en de weeë pijn der teleurstelling, der zoo bittere teleurstelling is opnieuw gevoeld.

Dat weemoedige der teleurgestelde hoop, gelijk zich dit bij de kinderloosheid eener jonggehuwde vrouw uitspreekt, is een getuigenis, dat waarde bezit.

Immers er spreekt de stem van de natuur in, die geen andere is dan de stem van Hem, die deze natuur alzoo aan de vrouw inschiep.

Het toont, dat een kind te ontvangen een zegen van God is; een dier rijkste zegeningen, die Hij aan de vrouw, heeft toegedacht; iets wat bij haar hoort om haar geluk te volmaken.

Zonder kind is het of ze haar bestemming niet bereikt; en eerst als ze haar kindeke aan haar hart mag drukken en met haar eigen moedermelk zogen mag, voelt ze, voelt ze diep, dat in dit opzicht althans haar bestemming bereikt is.

Sluipt door onze eeuw almeer een demonische macht, die het krijgen van een kind door zondige daad poogt af te weren, als ware het een vloek, die te ontloopen is, dat bange gevoel van teleurstelling bij een kinderloos huwelijk, blijft in den Naam des Heeren tegen deze demonische neiging protesteeren, en den kinderzegen naar het woord van den Psalmist eeren, dat de. kinderen een erfdeel des Heeren zijn.

Maar ook naar een andere zijde gaat dit

protest uit. Er is zoo menige jonge vrouw, die eerst, o, zoo vurig naar een eigen kind verlangde, maar die, als God het aantal van haar kroost vermeerderde, bang gaat worden voor wat ze eerst met vreugde inriep, en bij de ontdekking dat ze weer zwanger werd, met schrik en beving vervuld wordt.

Nu kan hier een gerechte oorzaak voor bestaan.

Er kan zulk een zwakte van lichamelijke kracht zijn ingetreden, dat nieuwe zwangerschap gevaar met zich brengt. De nering kan zoo slap zijn, dat de aanwassing van haar kroost haar met zorge vervult. Het kan ook wezen, dat ze zich niet voelt opgewassen voor de steeds grooter wordende taak, nu haar reeds opgegroeide kinderen haar hulp en leiding zoo noodig hebben.

En veel hiervan kan geëerbiedigd worden.

Maar er is ook een klagen over dat »weer zwanger zijn" bij vrouwen, bij wie deze oorzaken 7tiet aanwezig zijn. Bij wie eenvoudig een zat zijn van de kinderweelde in het spel is. Ook de kindervreugde moest ze hebben. Maar nu is aan die behoefte van het hart voldaan. En nu moet het ook ophouden.

Want dat het kinderen krijgen nog iets anders is dan een voldoening aan eigen behoefte, dat er ook een plicht, een roeping van Godswege in kan liggen, dat voelt zulk een vrouw niet.

^Kinderen zijn een erfdeel des Heeren" zingt de Psalmist, geheel uit den grondtoon der Openbaring, die ons altoos kinderloosheid als een harde zaak, en veelheid van kroost als een zegen des Heeren voorstelt.

«Erfdeel beduidt hier, dat het God is, die ons onze kinderen geeft^ doordat Hij ze s(hept.

Immers wat ge door erfenis verkrijgt, is iets dat u van een ander toekomt; dat ge van u zelven niet zoudt gehad hebben; waarin zijn werk en zijn kracht vrucht droeg; en waarvan de vrucht u thans toevalt en geschonken wordt.

En wel een > erfdeel" niet in dien zin, alsof het een erfenis ware, die u wettig toekwam, en waarop ge eenig recht kondt doen gelden; maar zulk een erfstuk, als door een erflater uit geheel_ vrijmachtige beschikking gegeven wordt aan wie hij wil.

Er ligt in dat zeggen: Een erfdeel des Heeren^ dus tweeërlei: Vooreerst dat het kind dat ge ontvangt vrucht is van de scheppende mach Gods; en ten tweede, dat het \xgeschonken wetA uit vrijmachtige ongehoudene genade.

Ja meer nog, omdat er niet staat: Kinderen zijn een erfdeel Gods; maar nu er staat: Kinderen zijn een erfdeel des Heeren., d. w. z. een erfdeel dat u van Jehovah, den God des Verbonds, toekomt, ligt in dat zeggen tevens de band aangeduid, dat u en uw kroost in het Verbond der genade sadm bindt en saimomsluit.

Zoo hangt dat ^erfdeel des Heeren" sadm met de belofte van: U en uwen zade" en wordt er hier geduid niet enkel op de kindervreugde en den kinderzegen van dit leven, maar ook op de hooge heerlijke roeping, dat een vrouw op aarde moeder mag zijn van Gods uitverkorenen, en uit haar ingewand niet enkel voor deze wereld en voor het graf, maar ook voor den hemel baren mag.

Nu spot men hier wel meêop luchthartigen toon, en wie met zijn vele kinderen nauwelijks weet rond te komen, laat zich licht verlokken tot het roekeloos zeggen: »Een fraaie zegen, zoo veel kinderen, zoo ge er maar eerst brood voor hebt; " maar zulk zeggen beslist niets.

Ten deele is zulk zeggen zelfs verklaarbaar, omdat de plicht die aan onze kinderen is te volbrengen, een zoo langdurige, een zoo aanhoudende, en zooveel omvattende is, en niet zelden ziekte en tegenspoed en verkeerdheid in de gedraging onzer kinderen, de kwijting van dezen langen plicht zoo afmattend kan maken.

Maar verklaarbaar of niet, al zulk zeggen is onheilig, en wie zoo spreekt of klaagt, verzaakt zijn geloof en staat op verkeerd standpunt.

Ge zijt niet in de wereld, om uw eigen zin of lust te volgen, maar om den Heere uw God te dienen in het u aanbevolen werk.

Welk nu dat werk is, staat aan Hem, niet aan u te besUssen, en ook al roept Hij u om niet anders dan waterputter en houthakker te zijn, zoo Hij er u toe roept, zult ge ook in dit uw Goddelijk beroep getrouw en gelukkig zijn.

Maar als nu diezelfde God u roept, om uw gaven en uw krachten te besteden aan de verzorging en opleiding ten eeuwigen leven van levende wezens, van menschenkinderen, van wezens naar zijn beeld geschapen, van het hoogste wat er op aarde is, en daarom van wezens die Hij uitverkoren heeft, om eeuwiglijk zijn Naam te verheerlijken, dan is u hier toch een Goddelijk beroep opgelegd, dat alle andere moeite en arbeid in voortreffelijkheid te boven gaat.

Er gaat op aarde niets boven een mensch. Verre boven alle goud en diamant schittert een menschenkindeke, omdat God het naar zijn beeld schiep, in waardij en beteekenis uit. En als God de Heere u nu niet maar één kindeke, maar vele kinderkens ter verzorging toevertrouwt, en Hij geeft ze u als uw kinderen, en Hij bouwt er uw huis en uw geslacht raeê, wie zal dan klagen, wie niet roemen, en zich niet vereerd gevoelen voor zijn God?

Die kinderen krijgt gij slechts voor korten tijd.

Het zijn wezentjes met een eeuwige bestemming ; uit deze uw kinderen zal straks Weer een nieuw geslacht, en daarna een derde geslacht, en zoo aldoor, ontluiken. En ook persoonlijk zijn die kinderkens zoo wonderbare schepsels van uw God, dat, terwijl alles vergaat, uw kinderen onsterfelijk zijn, en een eeuwigheid voor zich hebben.

Van de duizend maal duizend jaren van hun aanzijn, blijven ze bij u en dus onder uw hoede, maar een korte wijle. Soms verlaten ze uw huis reeds als ze zesmaal drie of minder jaren vervuld hebben. En al blijven ze ook langer, toch is het altoos, o, zoo kort, vergeleken bij de eeuwigheid die hun wacht.

En nu worden ze u gegeven, in dien tijd van het leven, waarin ze naar het gemoed het meest vatbaar en ontvankelijk voor indrukken zijn. Het leem is nog zacht, en neemt nog zoo gemakkelijk den vorni aan, dien gij er in afdrukt. En in die jaren zijn ze nu u toevertrouwd, of gij er een plooi ten goede aan woudt geven, om ze te sterken voor den strijd der wereld, en hen zin en smaak te doen krijgen voor die heerlijke, die ideale, die geestelijke wereld, die bij God is.

Is dan die laak niet schoon? Is die roeping niet hartverheffend en bezielend ? En is het niet uw loomheid en raatheid van geest, die, onder de veelvuldigheden des levens, het schoone dezer roeping in de vermoeienis uwer zorgen doet ondergaan?

En daarom juist is Gods Woord zoo genadig en goed voor u, omdat het, als gij dan soms in uw ongeloof en ontrouw klaagt: »o, Die kinderen", u altoos weer in den Naam uws Gods komt aanzeggen: Klaag niet, maar dank, want ook uw kinderen zijn voor u een erfdeel des Heeren, indien gij maar de gehoorzaamheid des geloofs bezit, om. de kostelijke, vrijmachtige genadegave van uw God ook in uw kinderen te zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Kinderen zijn een erfdeel des Heeren.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's