Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een woonstede Gods in den Geest.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een woonstede Gods in den Geest.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN.]

Op welken ook gij mede gebouwd wordt tot eene woonstede Gods in den Geest. Eiese 2 : 22.

Weer breekt het Christenfeest yan Pinksteren aan, en weer brengt dat sluitfeest onzer hoogtijden ons de hoogernstige vraag, of de Gemeente van Christus op aarde wel waarlijk een »woonstede Gods, " een tempel van den Heiligen Geest, is en wil zijn.

Pinksteren behoort onder onze gedachtenisfeesten. Het is zooals de Schrift dit noemt: om te doen gedenken. En met eiken jaarkring, die weer omloopt, keert de heugenis, de herinnering terug aan wat op den tienden dag na Jezus' Hemelvaart in een van Jeruzaïems tempelzalen is geschied.

Niet natuurlijk, alsof de heugenis aan het toen door God gewrochte genadewonder enkel op dien éénen dag bij ons moest leven. Veeleer is Gods volk geroepen om de machtdaden des Heeren met eindeloozen lof groot te maken. Maar zulk een herinnering kan de Gemeente niet missen, omdat ons in onze beperktheid het schuldig vergeten vaak zoo na ligt, en het beter is, door een afzonderlijk hooggetijde aan de »Uitstorting des Heiligen Geestes" herinnerd te worden, dan dat ge voortleeft jaar en dag, zonder dat ooit uw hart Gode eere geeft voor wat Hij niet het minst in die «Uitstorting des Geestes" aan zijn kerk op aarde schonk.

Want de »Uitstorting des Geestes" dat is en blijft het groote wonder van Gods genade, dat op den Pinksterdag te Jeruzalem tot stand kwam. Het eigenlijk wonder school niet in die teekenen noch in die talen. Dat waren slechts ongewone verschijnselen, die de eigenlijke gebeurtenis verzelden. Maar, het wezenlijke, de hoofdzaak, hetgeen wat Pinksteren tot Pinksteren maakt, zijn niet die verdeelde tongen als van vuur noch dat geluid van een geweldig gedreven wind, maar het machtige feit, dat de Heilige Geest werd uitgestort en nu inging in het Lichaam van Christus om eeuwiglijk in de Gemeente Gods te wonen.

Van de schepping van den eersten mensch lezen we in het Paradijs, dat God de Heere eerst Adams lichaam schiep uit het stof der aarde; toen in zijn neusgaten inblies den adem des levens; en dat alzoo eerst de mensch werd tot een levende ziel.

Welnu, geheel in gelijken zin kunt ge zeggen, dat God de Heere in Christus en zijn apostelen en geloovigen eerst het Lichaam bereidde, waarvan Christus het Hoofd is; toen op den Pinksterdag in dat Lichaam den Heiligen Geest inblies; en dat alzoo eerst de herboren menschheid werd tot seen woonstede Gods in den Geest."

Zoo bij de schepping als bij de herschepping staan we dus voor hooge mysteriën, die niemand onzer doorgronden kan. Zoomin iemand verstaat, hoe in het Paradijs eerst het lichaam bereid werd, en daarna pas Adams ziel in dit lichaam intoog, om er zijn woonstede van te maken, zoomin begrijpt iemand onzer, hoe eerst het Lichaam van Christus in zijn apostelen en geloovigen, met hem als het Hoofd, kon bestaan, en hoe daarna eerst de Heilige Geest injdit Lichaam intoog, om er een »woonstede Gods in den Geest" uit te doen worden.

Wel kunnen we ons voorstellen, dat Adams lichaam iets anders is dan zijn ziel; we kunnen ons ook dat lichaam wel nog zonder ziel denken; en alzoo inkomen in de gedachte, dat ten slotte beide door een machtdaad Gods vereenigd werden; en dat alzoo eerst de levende bezielde mensch optrad; maar hoe dit toeging blijft ons een volkomen geheimnis.

En zoo ook kunnen we ons wel het mystieke Lichaam van Christus denken, als bestaande uit de verkorenen ten leven, met het Hoofd Christus; en evenzoo ons voorstellen, dat de Heilige Geest eerst nog niet in dat Lichaam was, en eerst daarna in dat Lichaam inging, tot ten slotte uit de vereeniging van den Heiligen Geest met dat Lichaam van Christus de s woonstede Gods in den Geest" ontstond; maar hoe dit geschiedde en op wat wijs deze vereeniging tot stand kwam, gaat ganschelijk ons begrip te boven.

Daaromtrent is ons niets geopenbaard, en daaromtrent valt, bij ontstentenis van elke bepaalde openbaring, niets hoegenaamd te gissen.

Maar wat niet twijfelachtig noch onzeker is, blijft het feit der gebeurtenis zelve, hierin bestaande, dat de Heilige Geest, die tot op den Pinksterdag er wel was en wel werkte, maar nog niet tot het Lichaam des Heeren was ingegaan, alsnu in dat Lichaam van Christus, d. i. in zijn Gemeente, werd uitgestort, om nimmermeer uit dat Lichaam zich terug te trekken, en alsnu in dat Lichaam des Heeren de geest, de adem des levens te zijn, die, in Christus als het Hoofd en in ons als zijne ledematen wonende, het eigenlijke, wezenlijke leven in de Gemeente Gods uitmaakt.

Dit feit blijft.

En dat wel in dien zin, dat de Heilige Geest, niet buiten Christus om, maar uit en door Hem, als ons Hoofd, in de Gemeente, in het Lichaam, in de leden des Heeren is uitgegaan. Hij zelf had het geprofeteerd, dat hij den Heiligen Geest zou ontvangen van den Vader, en dat hij alsdan den Heiligen Geest, dien hij van den Vader ontving, uit zichzelven als het Hoofd, in zijn Lichaam zou doen uitvloeien.

Ge moogt u dus op den Pinksterdag de zaak niet zóó voorstellen, alsof de Uitstorting van den Heiligen Geest plaats greep buiten den Christus om, rechtstreeks van den Vader naar de apostelen en geloovigen uitging, en alsof eerst daarna de leden met het Hooid werden vereenigd.

Neen, ook hier gaat de parallel met het Paradijs door. In het Paradijs lag eerst het hoofd met het lichaam gereed, en werd alsnu eerst in dit hoofd, en voorts door dat hoofd in dat lichaam de adem des Heeren ingeblazen. En zoo ook wordt op geestelijk gebied eerst de Christus aan de Gemeente tot een Hoofd gegeven; onder dit verheerlijkt Hoofd vormt zich het Lichaam der geloovigen; en alsnu wordt de Heilige Geest geschonken eerst aan het verheerlijkt Hoofd, en door dit verheerlijkt Hoofd aan het Lichaam des Heeren. De Christus sprak het zoo stellig uit; dien Vader. ik zenden zal van den

. De vrucht van Pinksteren if^rhi^.ve. Bat er nu op aarde een herboren menschheid bestaat ; dat deze herboren menschheid één geheel, één lichaam, één priesterlijk geslacht, één heiligen tempel uitmaakt; en dat in dien tempel de Heilige Geest uitgestort werd, inging, en alsnu woont.

De wrevel der zonde had dit dusver verhinderd. De gevallen menschheid en de HeiUge Geest waren niet één, maar twee. Ons zondig geslacht was weer als de chaos geworden, toen de aarde woest en ledig was, en daarom zweefde toen de Heilige Geest weer boven den afgrond zonder er in te kunnen dringen.

Er was een toorn die afstiet, en niet de macht der liefdesgemeenschap die aantrok en bezielde.

Maar dit was nu anders geworden. Er was wedergeboorte gekomen, en de heerschappij, de verdervende macht der zonde was in den wortel gebroken. Er stonden weer. geloovigen op deze wereld. Eerst enkele geloovigen, toen een volk van geloovigen, tot eindelijk hij kwam, die aller Hoofd en Heere zou zijn, en die deze herboren metischeu in zijn eigen vleesch en bloed omschiep tot een herboren menschheid, een herboren menschelijk geslacht.

Wat God gewild en in zijn Schepping bedoeld had, dat het menschelijk geslacht op aarde als één wonderbaar machtig geestelijk organisme zijn beeld dragen en zijn lof al grooter zou maken, het begon nu verwezenlijkt te worden.

De zonde gestuit, de wedergeboorte tot stand gebracht, het geloof doorgebroken, de enkelen door Christus als hun Hoofd tot één Lichaam vereenigd, en nu de gemeenschap van dat Lichaam opengesteld voor de verkorenen Gods uit alle geslachten en talen en natiën.. Niet meer een natie, een volk als in Israël, maar nogmaals de menschheid zelve, het geslacht der menschenkinderen, doch nu herboren, gesteld voor het aangezicht des Heeren.

Nog klein in aantal; het was nog weinig meer dan een. wortel die weer uit de dorre aarde opsproot. Maar die wortel sproot dan toch op. Wat uitloopt komt uit de oorspronkelijke plante, en het uitgroeien van die spruit tot een boom is slechts een vraagstuk van tijd. Had niet de Christus zelf gezegd, dat het Koninkrijk der hemelen gelijk was aan een mosterdzaad, dat wel het kleinste is onder de moeskruiden, maar dat eenmaal aan de aarde toevertrouwd, zich zoo snel ontwikkelt, dat er welhaast takken zijn, en in die takken de vogelen des hemels zich nestelen.

Hoe klein dan ook de schare is, die onder de leiding der apostelen in de opperzaal van Jeruzaïems tempel bijeen is, hier is de kern, het uitspruitsel van de herboren menschheid, van het vernieuwde en geheiligde menschelijk geslacht; en als straks uit dien kring van Parthen, Meden en Elamieten nog duizenden zijn toegetreden, en gedoopt worden, zijn reeds van stonde aan schier alle natiën der toenmaals bekende wereld in dezen nieuwen kring der herboren menschheid vertegenwoordigd.

De beteekenis van die gemeente des Heeren in Jeruzalem, zoo klein als ze was, moet dus helder doorzien worden. Wat 'i.zzx .'..'-.'> '"yt, T!0'> 2> ' g^r rsiet beschouwen als eetie plaatselijke kerk, de toenmalige kerk van Jeruzalem. Neen wat daar in den temggl bijeen was, en straks werd toegebracht, was de kiem, de wortel der gansche kerk op aarde en voor alle eeuwen, en in die kerk de nieuwe menschheid, dat herboren en ontzondigde menschelijk geslacht, dat eens in het rijk der heerlijkheid de menschheid om Gods troon zal zijn.

En in dat Lichaam van Christus, in die Gemeente des Heeren, in die vernieuwde menschheid, in dat herboren menschelijk geslacht, dat een roeping voor eeuwig heeft, daarin daalt nu de Heilige Geest neder; daarin wordt de Heilige Geest uit en door het Hoofd Christus uitgestort; daarin is het dat de Heilige Geest zich zijn tempel maakt; en het is die gemeente die door God wordt uitverkoren, om een s woonstede Gods^ in den Geest te zijn."

Deze machtige, geheel eenige gebeurtenis van het Pinksterfeest, heeft alzoo niets te maken met de werkingen van den Heiligen Geest, die onder het Oud Verbond begonnen, onder het Nieuw Verbond voortgaan, en gekend worden in de wedergeboorte, in de bekeering, in de heiligmaking en in de verlichting. Alle deze werkingen toch grepen ook plaats toen de enkele geloovigen nog op zich zelven stonden, en toen het Lichaam onder het Hoofd er nog niet was. Dit alles heeft betrekking op persoonlijke genadewerkingen, op het inbrengen van het leven in den dood, en op de toepassing van het in Christus te verwerven of verworven heil op de enkele ziel. De apostelen en wie met hen in de opperzaal stonden, hadden die werkingen van den Heiligen Geest dan ook reeds lang ontvangen, eer de Heilige Geest zverd uitgestort.

Neen de Uitstorting van den Heiligen Geest staat geheel op zich zelve, het is iets geheel eenigs, iets dat toen voor het eerst en toen voor het laatst plaats greep, en daarna niet meer plaats grijpen kon. Wel is ook nu nog een réveil, een opwekking mogelijk, en zeer zeker gaat ook die van den Heiligen Geest uit. Maar zulk een opwekking is daarom geen herhaling van wat op Pinksteren gebeurde. Toen Adam door God in een diepen slaap werd gedompeld, zoodat hij alle bewustzijn verloor, en Eva uit been van zijn been en uit vleesch van zijn vleesch geboetseerd werd, zonder dat hij het bespeurde, is hij daarna door God uit dien slaap weer opgewekt. Dit was Adams réveil, Adams opwekking. Maar daarom was dat réveil van Adam niet een tweede schepping, en allerminst een herhaling van wat gebeurd was toen God in zijn neusgaten voor het eerst den adem des levens inblies. En evenzoo nu kan de Heere onze God ook over de kerk, om harer zonden wil, den geest eens diepen slaaps uitgieten, dat ze het bewustzijn van zich zelve verliest. En ook kan de Heere daarna, voor haar, evenals voor Adam, weer de ure van het réveil, van weeropwaking doen komen, dat ze weer opstaat uit haar sluimering en ontwaakt tot nieuw leven. Maar dan is dat niets anders, dan dat de Heilige Geest zich in het verborgene van haar wezen had teruggetrok­ ken, zich stil had gehouden, zich niet geroerd had, en nu opeens weer in het Lichaam werken gaat. Niet dus zoo, alsof de Heilige Geest was weggegaan en nu terugkeerde. De Heiiigi Gee-^t, d-.: t-enniaal in het Lichaam des Heeren is ingegaan, gaat nooit weer weg. Hij blijft eeuwiglijk. Maar zóó dat de Heilige Geest zich had teruggetrokken in het verborgene van het leven der Gemeente, en nu weer uit die verborgenheid naar buiten treedt, de gemeente aangrijpt, en nieuwe levensuiting in haar teweeg brengt.

Toch doorziet een iegelijk terstond, dafc hetgeen een »woonstede Gods in den Geest'' werd, niet is deze of die geïnstitueerde kerk, maar de Gemeente des Heeren als organisme genomen, gespreid over alle landen ea door alle eeuwen. Uitwendige, zichtbare formatiën van kerken hebben wel de roeping, om organen, om openbaringen van deze, Gemeente des levenden Gods te zijn, maar kunnen dit nooit anders zijn dan voor een deel, en op steeds zeer onvolkomen wijze. Zelfs verbaast u telkens de tegenstelling, als ge eenerzijds het oog vestigt op het vormelijke en uitwendige in die gestalte der zichtbare kerk, met haar gebrekkigheid of wereldschen praal, en ge let anderzijds op die geestelijke macht, op dat geestelijk Lichaam, dat onder Christus als het Hoofd leeft en in stand wordt gehouden. Neen, niet uw bepaalde kerkvorm, maar alleen de Gemeente des levenden Gods is de woonstede Gods en de tempel des Heiligeu Geestes, en niet door uw lidmaatschap van uw geïnstitueerde kerk, maar alleen door uw inplanting in Christus hebt gij aan het leven van die Gemeente des Heeren deel, en zijt gij mede een levende steen, ingebouwd in die heilige woonstede des Heeren,

Ge moet daarom wel rusteloos-streven om ook uw kerk een zoo waardig mogelijk orgaan van dat Lichaam des Heeren te doen zijn, en ook uw uitwendige kerk onder de tucht en de leiding des Heeren te brengen en te houden; maar toch, ge moogt nimmer om uw zichtbare kerk dat geestelijk Lichaam des Heeren uit het oog verliezen, en nooit voor uw eigen besef de gemeenschap te niete doen, die u, door het geloof, met de Gemeente des levenden Gods van alle eeuwen en aan alle plaatsen samenbindt. Die Gemeente heeft de beloften, in verband met die Gemeente heeft uw God u doen geboren worden, en u reeds door uw' Doop, als geroepene tot die Gemeente ingeleid en ingewijd. Of het bij de uitkomst blijken zal, dat gij wel waarlijk ook zelf, persoonlijk, het geestelijk leven van die Gemeente deelachtig zijt, is vooraf niet uit te maken. Maar dit weet ge, dat ge door uw geboorte reeds van Gods wege met die Gemeente in verband zijt gezet, en dat ge daarnaar zult geoordeeld worden. Veel zwaarder geoordeeld, wie met die' »woonstede Gods in den Geest" in verband stond, dan wie onder Joden of Heidenen of Mohammedanen verre van die > woonstede Gods'' afzwierf.

Daarom is de vraag, hoe het tusschen uw ziel en die »woonstede Gods"' staat, voor heel uw toekomst beslissend, en voor elk gedoopte van zoo alles te boven gaand

gewicht. Ge zijt bij dien tempel geboren, en zult daarom naar den maatstaf van dien tempel geoordeeld worden. Het inwonen van den Heiligen Geest in dien tempel wordt alzoo ook voor u ten val of ter opstanding. Het heerlijke, geestelijke leven, dat van die inwoning des Heiligen Geestes uitstraalt, zal u aangrijpen, u bezielen, u verheffen en heiligen... of wel... ge zult er u tegen verharden, het zal u tot een verterend vuur worden, en u geestelijk doen omkomen.

Het erf van de Gemeente des Heeren, is, wijl de Heilige Geest in haar midden woont, nu heilig land. Wie er op verkeert, leeft nabij de gemeenschap des Heeren, en als in zijn tegenwoordigheid. En zoo alles beheerschend is deze tegenwoordigheid van God den Heiligen Geest in de woonstede zijner Gemeente, dat wie er niet door gered en gezaligd wordt, die wordt er door verteerd. Ranken van den wijnstok, maar die dan ook vruchten moeten dragen, of, juist omdat het ranken waren, worden ze afgerukt en in het vuur geworpen.

Van die tegenwoordigheid van God den Heiligen Geest in het Lichaam van Christus, d. i. in de Gemeente des Heeren, behooren daarom de geloovigen zeer diep doordrongen en er geheel van vervuld te zijn. Ze : moeten ontwaren en gevoelen, dat, zoo dikwijls de vergadering der geloovigen saam komt, ze op heilig lq«d staan, en dat met de zegenspreuk de tegenwoordigheid van God den Heiligen Geest geconstateerd wordt, opdat een iegelijk weten zou, alsnu ook zelf in de tegenwoordigheid des Heeren te verkeeren. Onder gebed en. psalmgezang moet de ziel worden aangegrepen door de verheffing van alzoo te bidden en te zingen, staande voor het Heilige der heiligen, waar de tegenwoordigheid _ des Heeren boven het verzoendeksel zweeft. Het Sacrament is niet aan te merken als een daad des menschen, maar als een daad die God de Heere, zelf in de gemeente tegenwoordig, in het midden der gemeente, en in de «woonstede Gods" uitricht. En dat dit zoo weinig beseft en gevoeld wordt, dat men niet leeft onder den rijken, vollen, diepen indruk van de tegenwoordige majesteit des Heeren HEEREN in het midden van zijn volk, juist dat maakt zoo arm, zoo dof en zoo dor.

En daarom keert dan ons Pinksterfeest terug, om ons nogmaals aan dit machtige feit, aandiehooge, heilige werkelijkheid te herinneren. De Heilige Geest is uitgestort. God de Heilige Geest is in het Lichaam van Christus ingegaan, om er nimmermeer van te scheiden. Zijn heilige presentie is nu op deze aarde. De Gemeente des levenden Gods is nu zijn tempel, ze is »een woonstede van God in den Geest."

Van daar, en van daar alleen vloeien de stroomen van vertroosting en van geestelijke kracht uit, die het volk van God zoo in elk opzicht behoeft, om staande te blijven bij den hachlijken strijd die is aangebonden. Van daar, en van daar alleen, komen ons toe de versterkingen, en vastigheden, en bezielingen van dat geloof, waarmee we de wereld moeten overwinnen. Van daar komt aan Gods kinderen toe alle geestelijke vreugde en verheuging in gebed en in lofzang en in dankzegging en in geestelijke overdenking. Het is altoos weer die in de Gemeente inwonende Heilige Geest, die innerlijk voor en met ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen, die ons het zalige van Gods nabijheid doet ervaren, en die ons bezielt tot den strijd, en na dien strijd ons leidt aan zeer stille wateren, en onze ziel verkwikt, om straks ons veilig te doen gaan door de vallei der schaduwe des doods.

Ja, om het op het hoogste te zeggen, het is aan die inwoning van God zelf in de woonstede zijner Gemeente, dat Gods kind dank weet die volzalige aanschouwing des Heeren, waarvan, om in de taal der Dordsche vaderen te spreken, de genieting ons zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging ons bitterder is dan de dood.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Een woonstede Gods in den Geest.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's