Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een getuige des Meeren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een getuige des Meeren.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 8 Juni 1894.

In de afgeloopen week overleed te Fiaarn de heer G. Ruys, in zijn leven notaris te Amsterdam, van wiens afsterven daarom in ons blad melding mag worden gemaakt, omdat hij in de kerk van Amsterdam optrad als een getuige des Heeren.

Men herinnert zich nog wel, hoe in de dagen van ï86g/"yo eindelijk de overmacht van het Modernisme in de Hervormde kerk gebroken werd door de invoering van het kiescollege.

De lang verdrukte gemeente kon eindelijk weer mannen naar den kerkeraad afvaardigen, die beleden wat zij beleed, en haar protest tegen het ongeloof ook ambtelijk handhaven.

Onder de eerste broederen ojj wie aller keuze zich vereenigde, behoorde] toen o.a. de heer Ruys,

Hij werd ouderling.

" ..'f qualitéit" zat" Hij""dan ook op de leer, gelijk het te Amsterdam heet, d. w. z. hij deed dienst bij de predikatie, om toe te zien, dat geen steenen voor brood geboden werden aan de hongerige zielen. a l d p

Zoo nu moest hij al spoedig ook den dienst bijwonen bij een Modern predikant, die in het huis des Heeren een rede hield, die geheel tegen Gods Woord inging. w k G a

Welnu, hij hoorde dit aan; maar toen die rede uit was, en de vergadering zou scheiden, stond onze ouderling op, en riep met luider stem tot de gemeente: Wat u hier verkondigd is, is niet de waarheid uit God, maar de dwaling uit den Booze. l e m s w s

Dat sterke woord weerklonk toen al r spoedig door heel het land, en er is van dat strenge woord kracht uitgegaan, om ook d elders tusschen licht en duisternis te Onder­ b scheiden, en algemeen in te zien dat het r tot breuke komen moest.

Dit getuigenis, tot welks aflegging des­ v tijds althans hooge moed behoorde, valt te hooger te waardeeren in een man als Ruys', die allerminst zich op den voor­ t grond stelde, bijna nooit op onze vergaderingen kwam of sprak, en in niets meer lust had dan om zich in de stille eenzaamheid v terug te trekken, of het gezelschap te zoe­ z ken van de eenvoudige lieden in den lande. Ieder die hem kende, gevoelde dan ook terstond, dat op dat oogenblik hooger aandrift hem dreef, en dat hij gevoelde niet te mogen zwijgen. t

Opmerkelijk is het dan ook hoe deze geliefde broeder zich sinds dien tijd niet dan met moeite liet vinden om als ouderling of kerkmeester de gemeente te dienen, en zich al meer terugtrok in zijn notarieele werkzaamheden.

Toch was hij ook als notaris een dienstknecht des Heeren, zoo bij de stervenden, wier testament hij maakte, maar om ze tevens op het eeuwige Testament te wijzen, als bij de verlegenen en in moeite verkeerenden, wier zaken hij op orde bracht, wier ongelegenheid hij ontwarde, en van wie hij zoo vaak gevaren van bedrogen te worden, afwendde.

Ook van een goed en hulpvaardig notaris hangt voor de kleine Christenluyden zooveel meer af, dan men gemeenlijk denkt. i

We verblijden er ons daarom in, dat ook na zijn sterven het oude, zoo wél bekende kantoor Ruys in den ouden geest en op den ouden voet zal blijven voortwerken; want een zijner zoons, de heer Th. Ruys, werkte reeds geruimen tijd met zijn vader als notaris saam, en gaf reeds zoo menig blijk van zijn groote bereidwilligheid om de zaak van Gods koninkrijk en de kleine zaken van zijn volk te helpen regelen. o k t g g h s b

Doch al is op die wijze in de ontstane leemte reeds voorzien, onzen trouwen broeder moeten we daarom toch missen, en zijn kinderen, die hij achterliet, zullen voortaan zonder hem hun weg te vervolgen hebben. Moge de gemeenschap met het Eeuwige Wezen, waar altoos het neigen en zoeken w o d G s v an onzen beminden broeder naar uitging, em thans in volle mate geschonken zijn; n blijve zijn kloek en manlijk getuigenis og lang, in de Amsterdamsche gemeente n daar buiten, een niet te smoren protest egen een iegelijk, die weer de waarheid met e leugen wil vermengen.

Conscientievraag.

Van geachte zijde wordt ons gevraagd, f een discipel van Jezus zich door eed of elofte wel verbinden mag aan een wet ls onze Grondwet, 'waarin velerlei vooromt, »dat direct of indirect strijdt met ods Woord."

Indien het, zoo meldt ons d^ vrager, og geoorloofd ware zulk een eed of belofte met een quatenus te doen, dan zou hij er vrede meê hebben, maar van zulk een quatenus hoort men op staatkundig gebied niets.

Dit bezwaar is ook in de jaren 20—40 meermalen geopperd, maar heelt toch slechts in zeer beperkten, kring stand kunnen houden, en van lieverlee is men vrij algemeen onder ons gaan inzien, dat het feitelijk slechts in onze verbeelding bestond. Als er ja in zulk een wet iets geboden was te doen, dat rechtstreeks door Gods Woord was verboden, of ook wel in zulk een wet rechtstreeks verboden werd, wat ons door Gods Woord als plicht is opgelegd, dan natuurlijk zou al zulke belofte of eed ons in den meest volstrekten zin ongeoorloofd zijn.

Zoodra de Overheid, die niets dan een dienaresse Gods is, iets gebiedt of verbiedt wat God verbiedt of gebiedt, dan mag een Christenmensch zich niet aan de Overheid storen, maar moet hij zich aan God houden, naar het apostolisch woord, dat het recht is om Gode meer te gehoorzamen dan den menschen.

Dit ligt dan ook zoo voor de hand, dat hierover onder ons nooit eenig geschil viel.

Maar in de Grondwet komt zulk een.gebod of verbod eenvoudig nergens voor. Niemand, die de Grondwet bezweert, vi'ordt daardoor gehouden en verplicht, om iets te doen of na te laten, dat hem in strijd met Gods Woord brengt.

Wel rust velerlei bepaling in de Grondwet op beginselen, die verkeerd zijn, maar zelfs schuilen die verkeerde beginseleii meer achter de Grondwet, dan dat ze er rechtstreeks en met zoovele woorden in zijn uitgesproken.

Zoo om het in den laatsten tijd veel besproken artikel 80 te nemen, laat de Grondwet het kiesrecht wel in de personen der ingezetenen rusten, en hier schuilt ongetwijfeld het valsche stelsel achter, alsof de Staat een gemeenschap ware en alsof de leden dier gemeenschap als zoodanig stem in het kapittel hadden, maar in het rfiKei'zêit diïl men oezweerc, staat van dit aatste niets.

Daar komt dan in de tweede plaats bij, at raén aan deze Grondwet toch onderworen is, of men haar bezweert of niet. Wie. onzer ook voor den rechter komt, ordt, zoo zijn geding de Grondwet raakt, ort en goed naar de bepalingen der rondwet bejegend en gevonnist, geheel fgescheiden van de vraag, of hij persoonijk die Grondwet bezwoer.

De eed op de Grondwet heeft dan ook igenlijk een geheel andere beteekenis dan en gewoonlijk meent. Er wordt bij onderteld, dat Overheid en Volk in die Grondet tot zeker akkoord komen, en zekere chikking treffen over de wederzij dsche echten en bevoegdheden, en dat deswege én Overheid én Volk over en weder elkaner door eed en belofte zekerheid en waarorg geven, dat geen van beiden op de echten van den ander inbreuk zal maken. Daarom zweert de Koning in handen an de Staten-Generaal en de Staten-Generaal in handen van de Kroon.

Wie nu daarentegen als Christen overuigd is, dat hij aan de gestelde ordeningen toch onderworpen is, kan door het bezweren van eed of belofte niet gedrukt .'orden, want zoo als de wet is, zoo bindt e hem toch.

En wat nu ten slotte het quatenus aangaat, zoo is dit in dien vorm natuurlijk niet oe te laten, wijl dit tot de grootst mogelijke wilkeur zou leiden.

Immers als een Christen dan zei: »Ik zweer voor zoover mij Gods Woord dit toelaat, " zou een ongeloovige op zijn beurt zeggen: »Ik beloof voor zoover mnjn rede het goedkeurt, " en dan ware alle begrip van wet weg.

Maar wel is er iets anders.

Er is namelijk in de Grondwet zelve het recht gegund, om de Grondwet te wijzigen of te veranderen.

Oordeelt men alzoo, dat er in de Grondwet bepalingen voorkomen, die uitgaan van onheilige, onware en onjuiste beginselen, dan is in die Grondwet zelve de weg aangewezen, om die bepalingen door betere te doen vervangen.

Juist echter om dat doel te bereiken, is het phcht en roeping van alle Christenen n den lande, om zich te vereenigen, om ok op staatkundig gebied saam te weren, om ook in de Staten-Generaal invloed e verwerven, en alzoo revisie van de Grondwet in goeden zin mogelijk te maken. En dit laatste nu ontlast de conscientie eheel, omdat alzoo uw eed en belofte in een eiakel opzicht de goedkeuring inoudt van wat in de Grondwet.staat, maar lechts een verklaring van onderwerping ehoudens uw recht om op wijziging van at u verkeerd dunkt aan te sturen.

Vooral verlieze men hierbij niet uit het og, dat de eed van de Overheid of aan e Overheid niet op het terrein van het enadeverbond wordt afgelegd, maar in de feer der burgerlijke gerechtigheid en dus an het natuurlijke leven.

Dit nu maakt, dat de Christen in allerlei landen leven moet onder allerlei burgerlijke regelingen, die gemaakt zijn door mannen, die geheel vreemd zijn aan de kennisse van Gods Woord.

En daarom moet een kind van God wel beginnen met dien bestaanden toestand te aanvaarden, mits onder voorbehoud om op wijziging en verbetering aan te sturen.

Eng-Kerkelijk.

li­

la 't kort kwam ons eerste artikel hierop neer, dat in het laatst der vorige eeuw onze Gereformeerde kerken door ongeloof waren weggezonken in versmading; dat^ daarop de Réveil'm de eerste helft van deze eeuw een geestelijke opwekking bracht, maar, die tegenkerkelijk was; en dat eerst daarna ook hier te lande de kerkelijke reactie krachtig doorwerkte, die in 1834 en 1886 haar jaarcijfers merkte, en sinds nog steeds in kracht toeneemt.

Edoch, en dit was het juist, waarbij ons artikel steken bleef, die kerkelijke weeromstuiting of reactie is niet geheel vrij van het gevaar, om op haar beurt eenzijdig te worden en in een bedenkelijk uiterste te vervallen, waardoor ze zou uitloopen op een eng-kerkelijke geestesstemming.

In een te sterk drukken van de kerkelijke veer schuilt namelijk altoos het gevaar, dat men op drieërlei wijs het kerkelijk instituut misbruikt: i". wanneer men ter wille van den kerkdijken vorm de warmte en de sappigheid van het geestelijk leven veronachtzaamt; 2". zoo men ter wille van de ambten de geestelijke actie in de gemeente smoort; en 3". indien men, in zijn kerkelijk instituut zich opsluitende, zijn roeping voor het algemeen menschelijk leven, voorbijziet, of wel niet voorbijziet, maar dan toch feitelijk verwaarloost.

Drie uitwassen alzoo van het eng-kerkelijke, vooreerst tegenover het geestelijke leven, ten tweede tegenover de leeken, en ten derde tegenover de dingen die kuten het Genadeverbond liggen. Gunne men ons dan, elk dezer drie ietwat van naderbij te bezien.

De eerste klip waarop elke kerkelijke reactie altoos dreigt te stooten, is de veronachtzaming van het geestelijke element. Onnatuurlijk is dit niet.

Zulk eeu kerkelijke reactie toch komt altoos, en kwam ook hier te lande, op, ter bestrijding . van een geestelijke overdrijving, die hol en daardoor onwaar werd. Zulk .een Réveil toch heeft altoos het eigenaardige, dat hjj /ibh toonen wiF en propaga: ida pocgt te drijven.

Vanda, : r dat het geestelijke leven in zulke iringen niet het stille, schuchtere karaktrr draagt van een uit de diepte des nartén opgewelde vroomh: id, die in het rijke gebedsleven voor God haar genieting, in het indrinken van genade haar bevrediging, en in de toepassing van de vrucht van Christus' werk haar rijkdom vindt; maar er meer toe neigt, om zich naar j^buiten te vertoonen, zich voor anderen te^ uiten, en in hetgeen men met anderen saam doet, zijn element te vinden.

Zulk een geestelijke beweging graaft zich dientengevolge wel een eigen bedding uit, maar een bedding, die niet zeer diep is. Ze is meer naar buiten dan naar binnen gekeerd. En ook hier te lande sprong aanstonds het verschil in het oog tusschen de oude Calvinistische Christenen, die bij de heilgeheimnissen van het vredeverbond leefden, en de nieuw opgewekte Christenen, die zelden veel verder kwamen dan'"het werk der bekeering en de wederkomst des Heeren. Dit had dan ten gevolge, dat de geestelijke bezigheid in deze kringen zekeren eigen vorm aannam.

Liefst samenkomsten in zalen of salons. Veel zingen van hederen die van elders waren ingevoerd. Het als sprekers laten optreden van builenlandsche predikers, die allerlei verhaalden, omtrent hetgeen elders voorviel. Het houden van uren des gebeds, met ^latfonnspeeches. Het vormen van allerlei comité's voor evangelisatie en voor Christelijke Philanthropic. Het begin van elke samenkomst met lezing van het Woord, ook al waren die samenkomsten bloot zakelijk. Het bestudeeren van de Schrift met behulp van een concordans, maar buiten verband met de historie van het verleden en de worstelingen die in het verleden om de waarheid doorstaan waren. Een uitgaan op allerlei Vv-egen om er meerderen voor zijn kring te v/innen. Met het opnemen in dien kring zeer grif en gul zijn. En onder dat alles een liefst verkeeren met wie geestelijk op eenzelfde wijze bestond, en een koesteren van zekere antipathie tegen de Christenen die een dieperen weg zochten.

Hierdoor lag in deze kringen over alles een zeker geestelijk waas. Iets waarmee volstrekt niet ontkend wordt, dat er ook wel echt goud onder school, maar toch altoos zoo, dat zekere geestelijke dressuur tot den regel des levens behoorde, het laten uitkomen van zekere geestelijke persoonlijkheid eisch was, en de trek van het gelaat en de toon zelfs van de stem zeker geestelijk stempel droeg.

_ Een geestelijke wijze van bestaan, die wel niet aanstonds drukte, omdat men eer innemend dan afstootend was, en er zelfs prijs op stelde, om het Christendom van zijn lieve, vriendelijke, geestelijk vroolijke zijde te vertoonen, maar die toch altoos zekere dressuur verried.

Het was toch overal éénzelfde geestelijke wijze van bestaan, zoo in Engeland en Zwitserland als hier te lande, en ook in ons land was het overal dezelfde toon, of ge in de hoofdstad waart of in de residentie. In zeker opzicht stonden deze kringen dus hoog, boden ze geestelijke verkwikking, en trokken ze door hun lossen plooi en vrien

delijken toon aan, maar toch was er ook iets vermoeiends in. De stemming der geesten in deze kringen zvilde altoos, maar kon niet. Er was wel geestelijke opgewelrtheid, maar zonder een evenredig geestelijken inhoud. En dit maakte ten slotte den indruk van iets gemaakts en opgeschroefds, en daardoor van iets min natuurlijks.

Toen nu de kerkelijke reactie hiertegen inging was het volkomen begrijpelijk, dat de kerk aanstonds van het uitwendige en van den omtrek naar het middenpunt van het genadeleven terugriep; voor het spelen met de Schrift naar eigen opvatting de macht der historie en der belijdenis in plaats bracht; en voor de dressuur van den réveil weer den aiouden levensvorm van de kerk van Christus in eere zocht te brengen. Vond de réveil zijn eigenlijke kracht in de pray er meeting, de kerkelijke reactie vond die in de saamvergadering der geloovigen onder de bediening van Woord en Sacrament.

En zeker deze winste was niet gering, naardien het geestelijk leven nu in zijn natuurlijke, historische bedding terugkeerde. Voor willekeur en eigendunkelijkheid kwam nu vastheid en orde. Men koos niet meer zelf zijn kring, maar leetde mee in den kring, dien God daartoe in zijn Genadeverbond besloot. Xortom, het goedvinden van menschen kromp in, en de heerschappij keerde terug van den Koning der kerk door zijn Woord en zijn bestel in de historie.

Hiermee verdween dan ook het gemaakte en overdrevene. De ambten kwamen weer in eere. Men leefde niet geïsoleerd en in eigen kring opgesloten. En de onrustige drukte van een altoos bezige propaganda maakte plaats voor die kalmte en rust, die vrucht is van het vertrouwen in de predikatie des Woords.

En toch hoeveel hiermede ook gewonnen was, toch school ook hier een adder onder het gras.

De vormelijk geïnstitueerde kerk is wel een orgaan en openbaring van' de eigenlijke kerk van Christus, maar ze is die kerk . zelve niet. De eigenlijke kerk van Christus is het Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, en waarvan de verkorenen de ledematen zijn. Die eigenlijke kerk bestaat alzoo geestelijk. De Heilige Geest woont bij haar in en is haar levensadem. En de krachten die in haar werken, zijn de krachten des koninkrijks. Zal het dus wel zijn, dan moet het kerkelijk instituut een orgaan en instrument zijn, om van de levensgemeenschap met dat geestelijk Lichaam des Heeren ten volle den zegen te doen smaken. De levensuiting van dat instituut moet daartoe dooraderd zijn met den stroom van het geestelijk leven. Wat in de geïnstitueerde kerk als blad en bloesem uitkomt, moet zijn wortel bezitten ia den geestelijken achtergrond, waarop dit Lichaam des Heeren leeft.

En dit nu juist is het, wat zoo vaak gemist wordt.

Men maakt zich dan wel druk met de twijgen waar blad en bloesem aan uitkomt, maar men denkt aan den geestelijken wortel niet. Men let wel veel en keurig op den vorm waarin het iustitutaire leven der kerk moet uitkomen, maar men verzuimt zich af te vragen, of het bezield en doorademd is van den tieiligen Geest. Ten slotte laat men zelfs dit uitwendige leven der kerk iets op zich zelf worden, alsof dit uit eigen hoofde waarde bezat, en vermeet zich niet zelden min of meer minachtend neer te zien op geestelijke levensuitingen, die nu niet zoo juist aan de kerkelijke vormen beantwoorden.

En dit nu moet met allen ernst tegengestaan.

Immers op die wijs keert weer dezelfde holheid en innerlijke leegheid van den Réveil terug, alleen nu in kerkelijke vormen, die juist doordien ze deftiger en plechtiger zijn, allicht gevaar loopen het geestelijke nog verder te bannen,

Men went zich dan zoo licht aan het denkbeeld, alsof de aanhoorigheid tot de geïnstitueerde kerk, en het meeleven met en het ijveren voor die kerk op zichzelf reeds kenteeken en waarborg van eeuwige zaligheid bood.

Het persoonlijk leven voor Gods heilig aangezicht lijdt hier schade door.

Alles wordt v/eer even ondiep en oppervlakkig, uitwendig en geesteloos. Het wordt een kerkelijk exerceeren, dat men tot in de fijnste puntjes meemaakt, maar de geestdrift voor het hemelsch vaderland, waarvoor men als krijgsknecht des Heeren strijden zou, wordt uitgedoofd in het hart.

Gelukkig zijn we te dezen opzichte nog niet zoo ver afgedoold als de dusgenoemde »IIigh Church" van Engeland. Daar toch staat het zeer slim.

De kerkelijke reactie die daar tegen de losheid en overgeestelijisheid van den Réveil is opgekomen, heeft bijna tot een volkomen versteening van alle geestelijk leven in kerkelijk formalisme geleid, en in de kringen der High Church is men doof voor elk gesprek over het genadeleven, om met gloed te keuvelen over den saffraan-gelen ot Havannah-gelen tint dien de zoom van het altaarkleed zal hebben. Vreeselijke toestanden, en waartegenover toch de Lotü Church, die den geest van den Reveil vertegenwoordigt, daarom onmachtig is, overmits ze het historische leven der kerk kortweg opzij zet, en zich handhaaft door eigendunkelijkheid en geestelijke wilkeur.

Nu, zoover is het, Gode zij dank, in ons land nog niet gekomen. Van zoover gedreven formalisme weten we ten onzent nog niets.

Maar toch, ook wij gaan daarom niet vrij uit.

In zoo menigen kerkeraad heerscht een toon, die u niet zou doen vermoeden, dat er ambtsdragers van den Christus saam waren. In zoo menig huisgezin daalt het leven en daalt alle gesprek zoover af van het geestelijk middenpunt in Christus, dat ge u afvraagt, waar toch de macht en de invloed is van den heiligen Doop. In zoo menig persoonlijk leven stuit ge op esn

geestelijke zelfgenoegzaamheid en onteederheid, die u koud aandoet. En lang niet in de mate waarin dat zijn moest, vindt ge onder dat kerkelijk leven, in zang en gebed en predikatie, die geestelijke warmte, die het kenteeken van het echte leven is.

Wel zijn er nog kringen, waarin het juiste verband tusschen vorm en wesen stand houdt, en zelfs gaandeweg wint; wel boeit u nog menig verschijnsel, dat op een gewenschte harmonie tusschen het kerkelijk en het geestelijk leven wijst; en wel wordt ge nog vaak verkwikt door broederen en zusteren, die ook in hun persoonlijk bestaan de belichaming zijn van die stipte eerbiediging van Christus' kerkelijke ordinantiën, die juist gedragen worden door een leven nabij hem in den Geest; maar toch, er zijn ook dorheden, er zijn ook ongeestelijke koudheden die u weerzinwekkend aandoen; ge stuit ook telkens op een uitwendig kerkelijk bestaan, dat u de bede op de lippen legt, of de Heere den Geest der genade en d^ex gebeden weer tot een macht onder zijn volk mocht maken.

Vergunning.

Van meer dan ééne zijde rijst de vraag, of het op den duur bestaanbaar is met de eere van Christus' kerk, dat onze kerken aan de Overheid in Indië, volgens Art. 133, verlof moeten vragen, om op zeker terrein in Indië het werk der Zending te beginnen.

En voorzeker dient die vraag onder de oogen te worden gezien.

Deze bepaling van Art. 123 dagteekeut uit den tijd, toen de Regeering de Zending als iets storends en hinderlijks beschouwde. Veel liever had het Gouvernement destijds gansch geen Zending in de Koloniën gezien. Haar stelsel was, om zich met de meestal Mohammedaansche hoofden te verstaan, door deze de bevolking te belieerschen, en op die Vvijs vóór alle dingen rust en onderwerping te bevorderen.

Toch dorst ze daarom de Zending niet vlakweg afwijzen, maar zag ze het hefst, dat de Zending de Mohammedaansche bevolking met rust liet, en zich richtte naar de nog heidensche streken, als op Bali, Nieuw-Guinea, Celebes enz.

Op die wijs bleef het Gouvernement ook op goeden voet met den Islam, en toch had de Christelijke Zending een breed terrein. Door nu te bepalen, dat geen Zendeling zich vestigen mocht zonder zijn vergunning, had het Gouvernement het altoos in de hand, om in die vredelievende richting te sturen. Toch heeft men dit stelsel niet kunnen volhouden.

De Zending is daartoe te machtig geworden. Het Conservatisme, dat ook in dit opzicht zooveel kwaad brouwde, werd teruggedrongen. Hn helderder verlichte denkbeelden vonden ingang.

Het is echter zeer de vraag, .of men nu reeds zoover is, dat elke bepaling voor zulk een vergumiing kan wegvallen.

Door te vroeg dit te eischen, zou men allicht zekere reactie in het leven roepen. Gaandeweg vorderen we toch, en welhaast komt de dag, dat heel Art. 123 toch niets dan een wassen neus is.

Voor het stellen van een pertinenten eisch daarentegen is onze Zending nog te zwak en nog te weinig beteekenend.

Eerst als we het ons vrijgelaten terrein afgewerkt hebben, wordt het recht geboren, om te gaan, waar men ons dusver de deur sloot.

Kerlaelijjke Pending.

Van Ds. Wijers te Voorburg ontvingen we in zake de kerkelijke Zending onderstaand schrijven, dat we tot ons leedwezen eerst nu plaatsen kunnen, zoo bezet waren dusver onze kolommen]

Het was van dezen inhoud:

Hooggeachte Redacteur !

Wil een uwer leerlingen vergunnen u eenige opheldering te vragen aangaande uw schrijven over Predikant-zendeling in de Heraut van 13 Mei j.l. Veel is hem in zake de hedendaagsche zending nog duister. Vooral ^dit, waarom op dat gebied de Dordtsche Kerkenorde niet gebruikt wordt. Waarom moet een dienaar des Woords voor Amsterdam, Utrecht, Den Haag enz. beroepen worden en voor Batavia, Soerabaya, Poerworedjo enz. zich aanbieden ?

Mogen de deputaten in naam van alle Gereformeerde Kerken niet een dienaar des Woords voor éene bepaalde standplaats in Indië tot planting der^ Kerk, beroepen.? En dan, welk een gedragslijn heeft een dienaar te volgen, die zich aanbieden wil? Terwijl men bij de eene kerk in dienst is zich voor eene andere aanbieden, zal door menige eenvoudige dienstbode worden gelaakt. Heeft zoodanig een dienaar tot die aanbieding eerst toestemming van kerkeraad en classis te vragen of mag hij, zooals bij onze _ onderwijzers geschiedt, zoo maar gaan solliciteeren r

Met u is het mijne vurige bede, dat het dilettantisme op het gebied der Zending worde teruggedrongen. Toch kan ik het nog niet zien. Wat geven die enkele uitnemende mannen, die worden uitgezonden? Fonkelende sterren in Java's stikdonkere nacht! Van een opkomen van de Zonne der Gerechtigheid nog geen glimp!

Valt het somtijds niet moeielijk te gelooven, dat de Heere werkelijk het bevel tot zending gegeven heeft, als we zien hoe vaak er door de Kerken mee wordt gespeeld?

Postzegels opsparen, bussen aan Stations, kransjes en clubjes voor de Zending, dat alles doet opgeld, men vindt het schoon; maar indien ieder lid eener Gereformeerde Kerk wekelijks slechts ééne cent voor de Zending over had, zouden onze deputaten j aarlij ksch over tweemaal honderd duizend gulden kunnen beschikken. Wanneer zullen onze Kerken hare roeping verstaan en zelf aan de Zending gaan doen? Wanneer zullen Gemeenten met drie vier en vijf Predikanten minstens ook één dienaar voor Java gaan beroepen of sollicitanten hiervoor oproepen ?

Wanneer iedere classis minstens één dienaar op Java hebben?

O, ik weet het, dan moet met de oude sleur gebroken. De Zendingspecialiteiten die zoo licht in verzoeking komen te meenen, dat zij het werk der Zending alleen doen, gaan dan weg. De gemeente zendt! De Kerk des Zoons volbrengt Zijn bevel! En boven Java en onzen Archipel verrijst een schoone dag! Dan misschien ook geen loffelijke aanbieding van predikanten meer, maar een beroep naar Indié door Kerk, Classis of Deputaten Synodi uitgebracht, eene eere bijna met éene professorale benoeming gelijkstaande!

Dan geen 'strijd meer, hoe twee kostbare scholen, als Vrije Universiteit en Theol. School toch maar zoo duur mogelijk te onderhouden, terwijl men door ze naar ééne plaats te verleggen zooveel kon bezuinigen ; maar wat bespaard kan, ' zal worden bespaard, om. Indië een eigen Vrije Universiteit te geven, waaraan de dan aldaar geïnstitueerde Kerken een eigen Theol. School kunnen toevoegen.

Thans meende u, hooggeachte Redacteur, te' kunnen schrijven, dat het dilettantisme »op het gebied der Zending wordt teruggedrongen". Geve de Heere, dat Uwe oogen door den dood niet gesloten worden, eer zij gezien hebben, dat die nacht op het gebied der Zending, al mogen er nog zoo schoone sterren in fonkelen, verdwenen is, en de Zonne der Gerechtigheid ook boven Java's kimmen verrees.

Geloof mij met de meeste hoogachting U dankzeggend voor de verleende plaatsruimte. Uwe U steeds dankbare leerling

Voorburg^ 22 Mei '94. D. J. B. WYERS.

Ons antwoord hierop kan kort zijn. I °. Waarom moet zulk een prediker zicli aanbieden ?

Eenvoudig overmits alleen op die wijze uitkomt, en uitkomen kan, wie der predikanten drang voor dit werk in zijn hart gevoelt, en de ervaring in de i6de en 17de eeuw genoegzaam geleerd heeft, hoe niets verderfelijker is, dan het min of meer gedwongen uitzenden van predikanten naar streken, waar ze niet met lust en liefde kunnen arbeiden.

Zeker, er ligt ook in het sj^steem van eenvoudig te zenden, in den zin van te sturen, zekere kracht, maar toch kan dit sturen bij ons nooit m.et bisschoppelijke oppermacht geschieden, en een predikant die niet v/ilde gaan, zou men toch niet van zijn kerk hier te lande kunnen scheiden.

2". Heeft men voor zulk een aanbieding eerst consent van kerkeraad en classis noodig. Dit kan op tweeërlei wijs gaan.

Men kan eerst zijn kerk raadplegen, maar men kan ook zijn lust om te gaan eerst aan de Deputaten voor de Zending openbaren, om te weten of c. q. de zaak zou kunnen doorgaan, en daarna kerk en classis raadplegen.

Men kan hier dan zoo redeneeren: Waartoe mijn kerk en classis met deze zaak gemoeid, als er misschien toch niets van komt r Natuurlijk heeft zulk een aanbieding aan de Deputaten voor de Zending dan toch altoos plaats onder voorbehoud van consent van kerk en classis.

En wat 3". het Dilettantisme'^ aangaat, zoo weten ook wij zeer wel, dat dit lang nog niet teruggedrongen is, maar het krijgt toch een knak.

We komen toch van lieverlee op betere en veiliger paden.

En waar nu onze broeder en vriend Wijers in zoo bezielde taal aan de kerk het ideaal voorhoudt, om van de Zending die haar dusver een spel was, toch eindelijk een zaak van hoogen vollen ernst te maken, daar kunnen we hem slechts dank zeggen, dat een zoo kostelijk woord hem uit de pen vloeide, en den wensch uitspreken dat dit goede woord bij menige classis in goede aarde moge vallen.

Vrienden der Waarheid.

Het verslag van de Nederlandsche Vereeniging van vrienden der V/aarheid is rondgezonden, en tevens ons het verzoek geworden, om hieruit een en ander mede te deelen, en ons publiek op den noodstand dezer Vereeniging te wijzen. Ditmaal ontbreekt ons hiervoor de ruimte. We hopen dus een volgend maal op dit verslag terug te komen.

Het geldt hier een Vereeniging die steeds onze liefde had, en aan wie de Gereformeerde kerken in deze landen zoo veel verplicht zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Een getuige des Meeren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's