Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Engelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Engelen.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Denwelken geopenbaard is, dat zij niet zich zelven, maar ons be-.dienden deze dingen, die u.nu ^"*-aangedieml zijn • bij ilegeaoï, xlk. u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begeerig zijn in te zien. i Petr. 1:12. •

V.

Voor onze kennis ofntrentdeEngelenz\]wwe: uitsluitend aan'de Heilige Schrift gebonden. In ónze bedeeling komen geen Engelenverschijningen meer voor. Wel weten en gelooven we, op grond van het getuigenis der Schrift, dat er ook nu nog werkingen van Gods Engelen op ons uitgaan, maar ze werken op ons, zonder dat wij het merken. Bij manier van vergelijking kan men zelis zeggen, dat het met deze werkingen op geestelijk gebied toegaat, als met zoo vele stoffelijke werkingen in ons lichaam. Lichamelijk kunnen we de smetstof van een aanstekelijke ziekte, van roodvonk, pestpokken, of wat ook in ons opnemen, zonder dat we hier iets van bespeuren, en dat toch die smetstof wel terdege in ons werkt en bezig is om de krankheid op te wekken, die misschien pas acht of tien dagen later uitbreekt. Zulk een tijdperk noemen de artsen dan de periode van incubatie. En evenzoo kan frissche lucht, of wil men het ozon, gelijk men het noemt, of ook een ijzerhoudend water, versterkend en genezend op ons gestel inwerken, zonder dat wij dit rechtstreeks merken. Op lichamelijk gebied is de inwerking zoo ten goede als ten kwade van wat men thans ozon of bacil noemt, zonder dat wij dit gewaar worden, een algemeen erkend verschijnsel; en zoo ook is het onder hen, die de Heilige Schrift belijden, algemeen toegegeven, dat er ook nu nog, zoo ten goede als ten kwade van Engelen en Demonen invloeden op ons uitgaan, zonder dat dit door ons kan bespeurd worden. Wat we beweren is dus niet, dat er ook nu noch invloed noch werking uit de geestenwereld op ons zou uitgaan, maar alleen, dat ons geen Engelen m^tvverschijiien, dat ze ons niet meer hoorbaar toespreken, en dat wij ze deswege niet kunnen waarnemen. Vroeger daarentegen zijn ze wel waargenomen, en het is op die waarneming dat we moeten afgaan, een waarneming waarvan alleep de Heilige Schrift ons het verhaal biedt.

Wel zou men ons kunnen tegenwerpen, dat toch ook uit de Heidenwereld allerlei geruchten en sagen omtrent de verschijning van bovenaardsche wezens tot ons zijn gekomen, en dat bijna uit alle oorden der wereld een traditie tot ons overkwam omtrent de inwerking op 's menschen persoon en levenslot van hoogere wezens; maar daaruit mag nog geenszins afgeleid, dat daarom deze traditie een bron van kennis voor de wereld der Engelen ontsluit. Op zich zelf toch is het volkomen natuurlijk, dat de heugenis van Engelenverschijningen uit het Paradijs en uit Noachs gezin oorspronkelijk het eigendom van alle natiën en volkeren was, terwijl de geestelijke ontreddering en de vreeze die al spoedig de volken op hun doolpaden aan­ greep, in verband met deze heugenis, en onder den invloed van een onthutste verbeelding, geheel te goeder trouw tot allerlei geruchten van geestverschijningen kan geleid hebben. In zooverre erkennen we dan ook gaarne, dat er wel terdege in deze traditie der volken een keni van' waarhfciö schuilt. Slechts betwisten we, dat deze traditie ons iets zekers en steekhoudends omtrent de wereld der Engelen zou kunnen leeren. Voor die kennis blijven we altoos uitsluitend aangewezen op wat ter onze kennisse wordt gebracht door de Heilige Schrift. Zij, en zij alleen, is hier vooral de eenige en uitsluitende bron onzer kennis.

Vraagt men nu of de mededeelingen over de Engelenwereld over heel de Schrift gelijkmatig verspreid liggen, dan springt het terstond in het oog, dat integendeel het optreden van de Engelen in de Heilige Schrift de ééne maal sterk en overweldigend is, en dat er dan weer langere perioden volgen, waarin bijna van geen Engelen gerept wordt; in verband waarmee tevens mag worden opgemerkt, dat in het ééne boek der Heilige Schrift zeer veel, en in het andere bijna niet van Engelen gesproken en gehandeld wordt. In geen geschrift van den Bijbel wordt zoo telkens en telkens weer van de Engelen gewag gemaakt als in het boek der Openbaringen van Johannes, terwijl omgekeerd in het boek der Spreuken ganschelijk niet van Engelen gesproken wordt. Zelfs onder de vijf boeken van Mozes valt het verschil' op te merken, dat de Engelen veel in Genesis, slechts een enkel maal in Exodus en Nurrieri, en ganschelijk niet in Leviticus en Deuteronomium vermeld staan. Men mag hét zich dus niet voorstellen, alsof de Engelen heel de Schrift door, van het Paradijs tot op den dood der heilige apostelen op even machtige en indrukwekkende wijze optreden. Veeleer omgekeerd dient erkend, dat de Engelen een breede plaats in het leven der Openbaring innemen, waar deze aanvangt, waar ze eindigt en in haar centnim, terwijl in de eeuwen die den aanvang van dit middenpunt en dit m.iddenpunt van het einde afscheiden, hun optreden van veel minder beteekenis is. Het ceatrum, het middenpimt van heel de Openbaring is natuurlijk de verschijning van Messias in het vleesch, de komst van den Christus in deze wereld; en nu trekt het toch onwilkeurig de aandacht, hoe juist in deze periode der heilige geschiedenis de Engelenwereld veelvuldiger en krachtiger dan ooit te voren van zich merken laat. Het is alsof waar de Koning van het Godsrijk op aarde verschijnt, zijn Engelenwacht Hem begeleidt, en de luister van zijn komst wil verhoogen. Zooals noch in het tijdperk dat daar achter ligt ooit gezien was, noch in de periode die daarop volgt denkbaar is, plaatsen juist de Engelen zich bij geheel de geschiedenis van Jezus' komst op aarde op den voorgrond. Niet alleen Johannes de Dooper verschijnt als heraut van den Christus, om zijn toenadering aan te kondigen, maar naast Johannes den Dooper, ja, vóór hem, ziet ge Gods Engelen optreden, om eerst aan Zacharias de geboorte van Johannes, en straks aan Maria de geboorte van den Zone Gods aan te kondigen. Het zijn de Engelen, die in gansche heirscharen nederdalen, om bij de kribbe van Bethlehem den lof van Immaiiiüël te bezingen, en' Engelen wederom die 4-aken voor hét kindeke Jezus, als het zv/aild van Herodes den »nieuw geboren Konijig der Joden" zoekt. En gelijk zóo bij het komen van Jezus tot deze wereld ^ic.nngeleu gedurig van Lic\i mt-rfcen-latcij, ZOÜ cük-is liet bij zijn heengaan van deze ; vereld. In Gethsemané zijn het Engelen 'die hem vertroosten en steunen. Op den morgen der Verrijzenis zijn het Engelen Gods die den steen afwentelen, en de wacht bij zijn graf betrekken en aan de treurende vrouwen hun hemelsche boodschap brengen. En als de dagen der verschijningen zijn voorbijgegaan, en Jezus ten hemel is gevaren, zijn het nogmaals de Engelen Gods, die den Koning van het Godsrijk tegemoet komen, en de hemelsche profetie van Jezus' wederkomst uitroepen voor het bor van zijn apostelen. En gelijk dit optreden der Engelen de aandacht trekt bij het komen van Jezus tot deze wereld en bij zijn scheiden van deze wereld, zoo zien we op gelijke wijze de Engelen verschijnen, als de jaren gekomen zijn, dat hij zijn openlijk Messiaswerk zal aanvangen, en zijn principiëelen strijd met Satan zal uitstrijden, want ook bij de verzoeking in de. wot stijn heet het, dat de Engelen toekwamen en hem dienden.

Er kan alzoo geen verschil vtn gevoelen over zijn, dat juist in die pericde van de Openbaring, die vóór ons de hoofdzaak is, en waaromtrent ons de meest nauwkeurige en uitvoerige berichten bereikt hebben, d. i. tijdens Jezus' komst en vertoeven op aarde, de verschijning der Engelen, als we ons zoo mogen uitdrukken, het drukst is. En sprin-gen we nu van Jezus' eerste komst tot deze aarde over tot hetgeen ons geneld wordt omtrent zijn tvederkomst op de wolken, dan boeit ook hier weer u hetzelfde verschijnsel. Over de wederkomst toc? Ti bezitten we pro-, fetiecn van Jezus zelven in de Evangeliën, van den apostel Paulus in zijn zendbrieven, en van Johannes in zijn Openbaring; en welke dier drie profetieën we ook raadplegen, telkens staat vermeld dat ook de wederkomst des Heeren verzeld zal gaan met werkelijke verschijningen uit de Engelenwereld. Dat ons die toekomstige verschijning der Engelen in de Openbaringen breeder wordt geteekend, is daaraan toe te schrijven, dat de profetie zelve van de wederkomst des Heeren in de Apocalypse van Johannes zooveel uitvoeriger is; maar in hoofdzaak, en ook wat dit punt der Engelen aangaat, vinden we toch in Matth. 25:31, 2 Thess. 1:7 enz., geheel dezelfde voorstelling, als die op Patmos in heerlijke visioenen aan Johannes is getoond. En gaan we nu van deze komst en wederkomst van den Christus, d. i. van het middenpunt en van het einde der Openbaring op haar «Ö-WZ/^W^ terug, dan treft het u, hoe ook bij den aanvang der Openbaring dit optreden der Engelen zoo veelvuldiger en van zooveel meer beteekenis is dan later. Ge leest van den Cherub in het Paradijs, ge leest van het veelvuldig optreden der Engelen in de geschiedenis der Patriarchen, en toen Israels volksstaat zou gegrondvest worden. Dit gaat door ook als de aanvangen van het Verbond gezet worden, maar in de breede reeks van eeuwen, die Israël daarna als gevestigd volk in het land van melk ca honig vGxk& Qrét, toen de Openbaring rustig voortschreed, merkt ge van Engelenverschijningen zoogoed als niets. Zooals het in Jezus' eigen leven was, w^^/Engelenverschijningen bij den aanvang en bij het einde, maar weinig in den stilleren loop zijns levens, zoo ook •jvas het bij Isj-aël. h\ deiji aanvang der Openbaring een rijk Engelenleven; rijk weer die inmenging der Engelen als het einde komt; maar in de jaren en de eeuwen die daartusschen liggen is de Engelverschijning uiterst zeldzaam. Hiermee hangt het dan ook saam, dat lang niet in alle boeken der Heilige Schrift even dikwijls en met evenveel nadruk op de beteekenis der Engelen gewezen wordt. In Jesaia komen ze zelden ter sprake. In Zacharia veel. Veel ook ia de Psalmen. Maar het meest toch als het Koninkrijk Gods nabij is gekomen, en wat vooral opmerkelijk is, zeer veel in Jezus' onderwijs en in het onderwijs van den apostel, dien hij bij Damascus riep, om aan de Heidenwereld de kennisse zijns naams te brengen.

Dit nu hangt saam met een ander verschijnsel, waarop het goed is eveneens terstond de aandacht te vestigen Het is toch opmerkelijk, dat in het Paradijs, zoolang in dat Paradijs de zonde niet inbrak en de heerlijkheid er stand hield, van geen Engelen gewag wordt gemaakt. Zeker van de Schepping staat geschreven, dat de kinderen Gods, waarmee in Job 38 : 7 niet anders dan de Engelen kunnen bedoeld zijn, vroolijk zongen en dat de morgensterren juichten. Maar dit neemt niet weg, dat iri het verhaal der Schepping wel melding wordt gemaakt van de schepping der elementen, van de schepping der kruiden en planten, van de schepping der vogelen en visschen, en van de schepping van den mensch, maar dat met geen lettergreep gewag \vordt gemaakt van de schepping der Engelen. Hadden wij, uit onze verbeelding, het Paradijs moeten stoffeeren, geen twijfel ol onze phantasie en poëzie zou Adam en Eva met Engelen omstuwd en heel het-nog onbewoonde Paradijs met Engelen bevolkt hebben. Maar zoo teekent de Heilige Schri.ft ons het Paradijs niet. Wel lezen we dat de dieren tot Adam gebracht werden. Maar van de Engelen lezen we met geen woord. Neen, van de Engelen wordt eerst dan gewag gemaakt, als de glans van het Paradijs tanen gaat en de zonde zijn heerlijkheid heeft verstoord. Dan, maar ook dan eerst treedt de Cherub op, en die eerste Engelverschijning is allerminst een vriendelijke, een lieflijke verschijning, maar een verschijning, zoo vreeselij k, dat Adam en Eva er voor vluchten. Het was als het glin.steren van een dreigend lemmer. Het is alzoo de zonde en de vloek, die het eerst de verschijning van een Engel uitlokt. Hiermee wordt nu allerminst gezegd, dat de dienst der Engelen uitsluitend het gevolg zou zijn van de verstoring die zonde en vloek teweegbrengt. Dit ware ongerijmd. De dienst der Engelen voor Gods troon is tot in eeuwigheid en gaat altoos door. Maar wel volgt er uit, dat deze dienst voor ons eerst merkbaar wordt, als de zonde is ingetreden. Anders is deze dienst der Engelen een verborgen dienst, een dienst' in het mystericj die niet uitkomt, en niet valt waar te nemen. En dan eerst als de gaaiheid van het leven verdwenen is, en de verstoring is ingetreden, zien we op buitengewone wijze, dezen dienst der Engelen uitkomen en merkbaar worden, en zulks altoos in verband met de daden Gods, waardoor Hij die ver.=toring tegengaat, heil aanbrengt en de wederherstelling aller dingen voorbereidt en doorzet. Vooral in het laatste der dagen, als de worsteling tusschen die zaligmakende genademacht Gods en de verwoestende macht van Satan op het heftigst zal zijn, wordt opnieuw dit zichtbaar en merkbaar optreden der Engelen in uitzicht gesteld. Het is dus niet te sterk gezegd, zoo we beweren, dat de dienst der Engelen, indien de zonde niet gekomen ware en de gaafheid van ons leven niet ware verwoest, stil en ongemerkt zou zijn voorbijgegaan, maar zonder ooit dien zichtbaren, uitwendigen vorm aan te nemen. En dat omgekeerd, dit zichtbare en wonderbare optreden der Engelen uitsluitend plaats greep in verband met de reddende genade Gods, en deswege pas begon waar die redding een aanvang nam, en het sterkst uitkwam, waar die reddende genade het machtigst ingreep. Wat we straks zagen, dat de Engelenverschijningen het talrijkst zijn in den aanvang, in het middenpunt en bij het einde van de heilsbedeeling is hiermee geheel in overeenstemming ; evenals het zoo veelvuldig voorkomen van Engelenverschijningen toen de Christus in het vleesch verscheen.

Hieruit nu valt af te leiden, dat de ver' schijning van Engelen niet normaal, maar abnormaal is, dat de kinderen der menschen lager staan, als ze zulke verschijningen noodig hebben, en hooger als de noodzakelijkheid, van deze verschijningen wegvalt; en dus ook, dat het geheel natuurlijk is, dat in het Oude Verbond Gods volk deze verschijningen nog telkens noodig had, terwijl omgekeerd in de kerk des Nieuwen Verbonds deze verschijning van Engelen ophoudt. Ongetwijfeld bestaat er ook in normalen toestand gemeenschap van de Engelen met ons, en wederkeerig van den mensch met de Engelenwereld, maar in normalen toestand is die gemeenschap geheel geestelijk van aard, en vraagt niet om stoffelijke hulpmiddelen. Ook in het rijk der heerlijkheid zal er zeer stellig gemeenscliap bestaan tusschen het mystieke Lichaam van Christus en de heirscharen van Gods Engelen, maar uit niets valt af te leiden, dat alsdan deze heirscharen in zichtbare gedaanten zullen verschijnen. Dit zal alsdan juist deswege onnoodig zijn, overmits het rijke geestesleven de kinderen Gods in dien gelukstaat bekwamen zal, om rechtstreeks, op mystiek-geestelijke wijze, contact met de Engelenwereld te hebben. Het is hiermede gelijk als met de aanbidding Gods. In gezonken toestand, zie het maar aan de Heidenwereld, heeft de mensch behoefte aan een zichtbare gestalte van zijn god, en maakt zich daarom een afgodsbeeld. Hij moet dan zijn god kunhen zien, en kan anders geen gemeenschap met hem hebben. Aan Gods kinderen daarentegen wordt het door Jezus toegeroepen, dat ze den Vader aanbidden zouden in geest en waarheid, en alzoo zonder zichtbaar beeld gemeen­

schap met Hem zouden oelenen. Dat de Heere onze God in zijn ondoorgrondelijke barmhartigheden ten laatste den Zoon zijner liefde deed . optreden, die zeggen kon: Wie mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien, was niets dan een ' tegemoetkoming aan onze zwakheid. In het Paradijs was er gemeenschap met het Eeuwige Wezen zonder Immanuël in het vleesch, en buiten zonde ware de vleeschwording van het Woord even ondenkbaar geweest als het zichtbaar verschijnen van Engelen. Naar Gods ordinantiën zal alle geestelijke gemeenschap geestelijk geoefend en geestelijk genoten worden, en als de zichtbare verschijning noodzakelijk wordt, is dit een ontwijfelbaar teeken, dat Gods ordinantiën verstoord zijn. Iets wat we, bij wijze van vergelijking, evenzoo bij ons lichamelijk bestaan kunnen waarnemen. Dat we bloed in ons omdragen, en uit ons bloed leven, zou bij normale verhouding, een mysterie voor ons gebleven zijn, ook al zouden we ook dan uit datzeltde bloed geleefd hebben. En eerst als vrucht van zonde en vloek wordt 'smenschen bloed bij doodslag uitgestort, bij verwonding of ongeluk vergoten, of ook in krankheid, bij barenssmart om der zon-|j|ie wil, of ook wel, bij poging tot heeling 'en genezing van krankheid ofverminktheid naar buiten zichtbaar.

Nog een laatste opmerking moet hier aan worden toegevoegd. Deze namelijk, dat we voor onze kennis van de Engelenwereld, voor zoover we die uit de Heilige Schrift putten, niet enkel te letten hebben, op hetgeen gemeld wordt van de dusge naamde Engelen, maar evenzoo op hetgeen ons wordt, medegedeeld omtrent de duivelen en demonen. Het is toch opmerkelijk, hoe onze opmerking, dat de Engelen het veelvuldigst optreden bij den aan . vang, in het middenpunt en bij het einde der Openbaring, precies evenzoo van de duivelen geldt. De principieele aanval van den duivel is drieledig. Eerst in het Paradijs, daarna in de woestijn op den Middelaar, en dan straks bij het einde der dagen, als de »mensch der zonde" of de Antichrist open baar zal worden. Ook van bezetenen en van de werking der demonische machten wordt ner gens zoo veelvuldig melding gemaakt, als juist in de dagen van Jezus' eerste komst op aarde, en straks bij zijn wederkomst. Gelijk we later zien zullen, mogen we in de duivelen en demonen dan ook nooit iets anders zien, dan gevallen engelen, die hun beginsel niet bc waard, maar hun eigen woonstede verlaten hebben. Zelfs stelt het boek Job het ons voor, alsot de Satan nog altoos onder de kinderen Gods, d. i. in het gezelschap der Engelen verschijnt, als onwillige dienst knecht Gods, maar die toch zonder Gods wil zich niet roeren nóch bewegen kan. Alleen de naam van »Engel" brengt hier zekere verwarring aan, in zooverre het woord »Engel" nu eenmaal een klank van heiligen toon voor ons geworden is, en het ons daarom zoo vreemd aandoet, als we den duivel ond& v dt Engelen hooren rangschikken. Overmits echter de Heilige Schrift (in 2 Petr. 2 : 4 en Jud VS. 4) zelve ons hier voorgaat, is dit bezwaar ook voor ons niet overwegend. Gelijk een booswicht en een kind van God toch daarom beiden meiischcn zijn, zoo is ook aan de demonen en de serafs éénzelfde natuur, de natuur der 'Engelen, gemeen. Is het nu bekend, hoe men voor de zielkunde nog wel zoo gemakkelijk gegevens verzamelt uit de geschiedenis der booze menschen, als uit het leven der stillen in den lande, eenvoudig wijl er van de eersten te meer gerucht uitgaat, terwijl men van de anderen weinig merkt, dan kan het ook niet bevreemden, dat de gevallen Engelen ons omtrent de natuur der Engelen allerlei gegevens schenken, die we van de Engelen die staande bleven, niet ontvingen, eenvoudig omdat hun stille werkzaamheid niet scherp uitkomt. Voor de kennis van de natuur der Engelen, hun verschijnen en hun verdwijnen in de wereld van den mensch, moeten we dus niet alleen te rade gaan met wat de Heilige Schrift ons omtrent de goede Engelen meldt, maar evenzeer acht slaan op wat ons omtrent de duivelen en demonen bericht wordt, Al geven ze ons slechts een donkere schaduw te aanschouwen, ook die schaduw is van gewicht en aanbelang voor de kennis van de Engelen des lichts.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Engelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1894

De Heraut | 4 Pagina's