Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zijt met breeze onderdanig. "

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijt met breeze onderdanig. "

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij huisknechten! zijt met alle vreeze onderdanig den heeren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. . I Petri 2 : i8.

Het apostolisch vermaan tot onderdanigheid, dat zich tot de dienstknechten en dienstmaagden richt, kan niet zonder meer. op onze dienstbaren worden toegepast.

De verhouding, waarin meester en dienstknecht tot elkander stonden, was destijds in den regel een andere. Er waren er ook toen wel, die als vrije lieden voor loon overeenkwamen, maar dit was niet de gewone toestand. Gemeenlijk werd men destijds bediend door slaven en slavinnen.

Zulk een slaaf of slavin nu was in zijns meesters macht. Hij was zijn eigendom. Hoe hard hem zijn meester ook behandelde, hij kon niet weg. Van een opzeggen van zijn dienst was geen sprake. En gelijk een burger onderdaan van zijn koning was, zoo ook was zulk een dienstknecht onderdanigheid schuldig aan zijn meester.

Alleen wie dit in het oog houdt, verstaat wat de apostelen tot de geloovige dienstknechten en dienstmaagden van die dagen spraken.

De apostelen gevoelden zeer wel, hoe hard het voor een vrijgemaakte in Christus zijn moest, om slaaf te blijven bij een heidensch man of slavin bij een heidensche vrouw, en ze beseften ten volle, hoe er in het hart van de gedoopte slaven en slavinnen vaak een neiging moest opkomen, om zich veeleer boven hun heeren en vrouwen te verheffen.

Waren ze niet kinderen Gods en geroepen heiligen, en kon het dan goed voor God zijn, dat zij desniettemin, misschien hun leven lang, in harde, altoos vernederende, door God immers niet gewilde slavernij bleven, en kon het hun dan euvel worden geduid, zoo ze in verzet kwamen tegen zoo onwaardigen, krenkenden staat?

En toch hebben de apostelen op dit punt nooit geaarzeld. Gelijk we uit het sprekende voorbeeld van Onesimus en Filemon weten, hebben ze gewild noch geduld, dat een slaaf, omdat hij het eigendom van Christus was geworden, de boeien zijner maatschappelijke slavernij zou afschudden.

Zelfs wie ter Icvvader ure weggeloopen en ontvlucht was, moest, goedschiks, kwaadschiks, naar zijn heer en meester terug.

En hier vandaan nu komt het, dat de apostelen zoo telkens de dienstknechten en dienstmaagden, niet alleen tot onderwerping, maar ook tot onderdanigheid, aanmaanden.

Een slaaf of slavin werd zoo dikwijls aan den lijve gestraft, en ook dit moesten de gedoopte dienstknechten en dienstmaagden zich om Christus wil gevallen laten.

Immers, steeds is het de eisch, niet maar dat ze bukken en zwichten, maar veelmeer dat ze om der conscientle wille, wijl het alzoo Gods ordinantie is, _trouw en van goeder harte, hun heeren en meesters dienen zullen.

Juist hieruit echter volgt, dat ge dit apostolische vermaan niet in zijn; oorspronkelijke beteekenis op uwe eigen dienstboden of werklieden kunt of moogt toepassen.

Die u dienen, zijn noch slaven noch slavin­ nen, maar vrijgeboren mannen en vrouwen, die met u zekere overeenkomst hebben aangegaan, wilt ge, een verdrag met u gesloten hebben, dat zij deze en die bezigheden voor u verrichten, deze en die diensten u bewijzen zullen, en dat zij, ter vergoeding hiervoor, van u ontvangen zullen een vooraf bepaald loon, hetzij enkel in geld, hetzij in onderkomen, kost en loon.

Gij kunt'dus niet zeggen, dat gij y, heer" over uw dienstbaar personeel zijt, en evenmin mag door u beweerd, dat zij uw onderdanen zijn.

Zulk een betrekking bestond wel eertijds, maar bestaat in onze maatschappelijke toestanden niet meer.

Heerlijke rechten kunt gij in geen enkel opzicht meer over uw dienstboden uitoefenen; en de eisch, dat ze in den eigelijken zin van het woord u onderdanig zullen zijn, gaat in onze tijden volstrekt niet meer op.

Rechtens is de eenige grond voor uw wederzijdsche betrekking de overeenkomst, die ge met uw dienstboden hebt aangegaan; en een dienstbode die deze overeenkomst niet naleeit, schendt wel de goede trouw, en staat als zoodanig voor God en tegenover u schuldig, maar nooit kan daarom gezegd, dat ze als onderdanen in onderdanigheid te kort schoten of ook uw gezag hebben miskend.

Vooral onder ons. Christenen, behoort dit klaar en helder te worden ingezien. We moeten ons nooit een recht aanmatigen, dat ons niet toekomt.

Wij zijn geen heeren meer, en onze dienstboden zijn geen slaven of slavinnen meer.

Wat onze wederzijdsche betrekking beheerscht, is de verhouding van afspraak, overeenkomst en vergelijk, maar altoos afspraak en overeenkomst tusschen vrijen onderling.

En toch, zoo beslist en zonder aarzelen als we dit uitspreken, even welbewust voegen we er aan toe, dat in het apostolisch vermaan ook nu nog voor onze dienstbaren een band van Godswege ligt.

In den regel weigeren onze dienstbaren te erkennen, dat ze in dienst zijn, en bij voorkeur spreken ze van een »betrekking."

Ten deele nu hebben ze hierin gelijk. Tegenover mannen en vrouwen, helaas, ook onder de Christenen en Christinnen niet zoo'Zeldzaam, die uit de hoogte op hun »onderhoorigen" neerzien, en hun persoonlijke vrijheid slechts ten deele erkennen willen, ligt er zekere waarheid in, dat er op dat woord «betrekking" telkens zekere nadruk wordt gelegd.

Soms toch veroorlooven zelts de kinderen des huizes zich tegenover de dienstboden een toon en houding, die kwetst en met de eere van den Christennaam ten eenenmale onvereenigbaar is.

Maar hieruit volgt nog allerminst, dat daarom elk begrip van dienst kan of mag worden prijs gegeven.

Veeleer dient er nadruk op gelegd, dat hetgeen, waarin onze dienstboden gemeenlijk verkeeren, een betrekking van dienst is.

Er zijn in een gezin van eenigen omvang allerlei bezigheden te verrichten, die men vooraf niet nauwkeurig bepalen kan. Er is op allerlei manier hulpe noodig. Er komen den ganschen dag door allerlei zaken voor, waarin men anderer dienst van noode heeft.

Voor die diensten nu neemt men zijn dienstboden in zijn huis, en zulks op de van zelf sprekende conditie, dat zij de diensten; die in het redcITtre van hen gevorderd worden, gewilliglijk en trouwelijk zullen bewijzen.

Al is het dus ontegenzeggelijk waar, dat onze dienstboden bij ons in betrekking zijn, toch brengt juist het eigenaardige van hun betrekking mede, dat ze niet maar een afgesproken taak afwerken, maar dat ze ons dienen; doen, wat hun gezegd wordt, en in het volbrengen van deze dagtaak met bescheidenheid en getrouwigheid verkeeren.

In dien zin nu, maar ook in dien zin alleen, mag en moet ook nu nog gezegd, dat ze in de vreeze Gods onderdanig zullen zijn.

Onderdanig, niet krachtens een heerlijk recht, dat we als heeren of vrouwen over hen hebben uit te oefenen; maar onderdanig, omdat ze door bij ons in dienst te komen, zich vrijwiUiglijk tot deze onderdanigheid hebben verbonden.

Zegt ge nu, dat ze dit dus ook hadden kunnen laten, zoo is dit in het afgetrokkene juist, maar feitelijk staat de zaak anders.

De feitelijke toestand in onze hedendaagsche maatschappij is nu eenmaal zoo, dat voor velen geen andere weg, dan het gaan in zulk een dienst, openstaat. Het is het hun opgelegde lot. En in dit lot hebben zij het bestel van hun God te eerbiedigen.

Nu brengt de aard van zulk een dienst mede, dat veel, zeer veel aan onze dienstboden moet worden toevertrouwd; dat o, zooveel van haar goede borgen afhangt; en dat het bijna onmogelijk is, iemand op voet van zoo onbeperkt vertrouwen in zijn huis, in zijn intiemer leven, en bij zijn Idnderen toe te laten, indien niet, afgezien van alle overeenkomst, en afgezien van alle loon, een hooger beginsel én huisgenooten én dienstbaren vereenigt.

En dat hooger beginsel nu is het, waarop het apostolisch vermaan zoo terecht den vollen nadruk legt, en wat door ons Christenen, hetzij we ge^nd worden of zelve dienen, tot eere moet worden gebracht.

Rechtens regelt uw overeenkomst en uw bedongen loon de wederzijdsche betrekking, maar achter dit uitwendige recht ligt het diepgaande recht van uw God.

Het recht van mv God, dat gij in uw dienstbaren zijn vrijgeboren creaturen, zijn gedoopten, geroepecen ten eeuwigen leven zult eeren, en alle trots en hoogheid, waartoe het vleesch u verleidt, zult onderdrukken en te niete doen.

Maar ook het recht van uw God, dat gij, die, onder zijn bestel, in betrekking van dienst gekomen zijt, niet om loon, noch uit oogendienst, maar om Gods wil het u aanbevolen werk, als in zijn heiligen dienst, voleinden zult, en niet als door dwang, maar gewilliglijk, in uw dienen zelf uw lust zult zoeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1894

De Heraut | 2 Pagina's

„Zijt met breeze onderdanig.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juli 1894

De Heraut | 2 Pagina's