Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gydar men het in uwe hand gebe.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gydar men het in uwe hand gebe.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uwe hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een helper van den wees. Psalm ÏO; IJ.

I#«)e beker der smart, die op aarde onder de kinderen der menschen van hand tot hand rondgaat, is nauwlijks weer geledigd, of hij wordt aanstonds opnieuw, soms ten boorde vol, .gevuld.

Op zonde volgde ellende^ naar even vaste wet, als die op ziekte zwakheid doet volgen.

De smart, al onze ellende, het lijden dat ons najaagt, het is al uit de zonde opgekomen. Het is niet een straf die er bijkomt^ maar een kwaad dat uit den wortel zelf der zonde tdtbot. '^x kan geen zonde zonder daaruit geboren ellende zijn.

Wel kan die ellende toeven te komen.

Evenmin als elke plant even snel haar vrucht doet uitschieten en rijpen, evenmin rijpt de vrucht der zonde bij elk onzer in even korten tijd.

De palm en de ceder doen er jaren over eer de vrucht aan hun kroon geplukt kan worden. En zoo ook zijn er onder ons, die bijna heel hun aardsche leven ten einde brengen, eer de vrucht der ellende aan hun stam uitkomt. Ook voor dezulken komt die ellende dan wel, maar pas in en na het oordeel, dat de Rechter der aarde óver een iegelijk onzer zal doen uitgaan.

Het is zoo, hieruit wordt dan zeer ongelijke lotsverdeeling geboren. Voor den één bijna niets dan zonnige dagen, voor den ander schier altoos de hemel boven zijn hoofd en boven zijn tente bewolkt. Voor een kleine groep van hun wieg tot aan hun graf enkel voorspoed en weelde, overvloed en vreugde des harten; voor de groote middengroep lief en leed, met verschil van evenredigheid afgewisseld; en aan de uiterste linkerzijde een andere kleine groep, door tegenspoed en lijden als achtervolgd, door moeite en verdriet gekrenkt en vertreden, schier-weerlooze , slachtoffers van den kommer, wier kruis er eiken morgen is, en aan wier legerstee de vrucht der bitterste ellende eiken avond rijp is om geplukt te worden.

Ongelijk aller lot, gelijk nooit anders dan een ongelijk en veelvormig leven uit het welbehagen onzes Gods is voortgevloeid.

Maar daarom geen onrecht.

Want hoor slechts: sDe Heere ziet het immers, ert Hij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat ge het in zijne hand zoudt overgeven."

»Mijn oog zal op u zijn", zegt de Almachtige. Hij ziet op u in uw ellende, en, meer nog, Hij aanschouwt de moeite en het verdriet. Of ligt in dat aanschonwen niet nog iets meer dan een oppervlakkig zien naar wat de aandacht rekt ? '"

Wie enkel ziet.^ trekt als het gezien is, het oog weer af. Maar wie aanschouwt.^ die zet er zich toe; die richt er zijn opmerkzaamheid op; die ziet er op met een doel.

Is het dus waar, dat uw God »uvv moeite en verdriet" aanschouwt, dan ligt daarin opgesloten, dat Hij, van den aanvang tot den einde van uw lijden, het oog er niet van af heeft. Dat niets wat u moeite of verdriet berokkent Hem ontgaat. Dat Hij met de opmerkzaamheid van het Goddehjk mededoogen druppel voor druppel naspeurt en aanstaart van den beker des lijdens, riien gij te ledigen hebt. Ja, dat de Heere uw God in uw moeite en verdriet met zijn Goddelijke alwetendheid indringt, zoo dat Hij uw lijden kent gelijk niemand het kent, en het in aard en strekking nog klaarder doorziet en dieper peilt 'dan gij zelf.

Bij het wegsterven van een teedere, zorgvolle moeder, die jonge kinderen achterliet, klaagt de beroofde man die achferble'ef soms tot' in onze nieuwsbladen, over een verlies, dat zijn spelende lievelingen snog te jong zijn om te beseffen." Eerst later zullen ook die kindeikens het ontwaren. En soms zelfs leeren ze nooit hun verlies kennen, omdat ze haar nooit gekend hebben, in wier heengaan het verlies school voor hun opvoeding, voor de ontwikkeling van hun karakter, en voor de koestering van hun hart.

En zoo nu ook mag van het lijden in het gemeen gezegd, dat we niet dan uiterst zelden onze ellende waarlijk kennen, onze smart tot op den bodem doorzien, en het kruis dat we dragen in zijn volle beteekenis verstaan.

Ook in het best gekende lijden blijft een mysterie. Wat op den voorgrond treedt zien weer van, maar 'wat daar achter ligt houdt genade met een sluier voor ons verborgen.

De kennisse onzer ellende, zoo ze tot op den bodem ging, zou ons te veel zijn; ze zou ons overweldigen en overstelpen; ze zou ons den moed en de veerkracht rooven om met ^eontbloote borst tegen den stroom van ons.leed in te worstelen.

Maar al wandelen wij, zelfs wat onze "eigen persoonlijkheid aangaat, tot onzen dood toe in duisternisse, toch is er Eén, die onze ellende in al haar diepte peilt en kent in al haar ontzettenden omvang, en die Éene is de Heere onze God, die om der zonde wille, en als vrucht der zonde, dit lijden niet van u tnag., niet van u kctn afweren, maar het om zijner heiligheidswille over u brengen moet.

Edoch, en ziehier nu hoe liefde en heiligheid zich dooreenmengt en in uw God één is, dat de Heere uw moeite en xm wtróxitt aanschouwt., heeft een doel., en dit doel is geen minder dan dat Hij, de Heere uw God, die moeite^en dat verdriet van u overneme.

sGij, " zoo toch heet het in den tienden Psalm, Gij ziet het immers, en Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uwe hand geve."

Dit is de wortel van het kruismysterie.

Van de verborgenheid der Vkeschwording., van het diepe geheimenis der Verzoening door het bloed van Christus, van het wondere raadsel van het plaatsbekleedend lijden van onze straf en van het plaatsbekleedend wegsterven in den eeuwigen dood.

Op ons ligt de straf, ons dreigt vloek en dood. En uw God komt in zijn eeuwige ontferming, en aanschouwt uw vervloeking en verbrijzeling, en werpt zich voor u in de diepte van dood en verderf, en vraagt nu van u, dat ge in stil geloof, uw zonde en uw vloek op den Middelaar zult leggen, opdat ze van u af op hem overga, en er voor u niets achterblijve dan de eeuwige jubel en de dankzegging der verlosten.

En wat ge nu alzoo in het Kruis van Golgotha in zijn centrale, diepste, rijkste openbaring vindt, en in het zaligmakend geloof door u wordt aangegrepen, dtoelfde wil de barmhartigheid des Heeren in al uw leed en in al uw moeite doen uitstralen.

Een Goddelijk mededoogen, dat al uw moeite en verdriet aanschouwt., opdat het van u op hem zou overgaan, en gij die het eerst zelf droegt, het in zijn hand zendt geven.

Juist'''echter omdat het mysterie van Golgotha, en die Goddelijke vertroosting in uw moeite en verdriet, in den wortel één zijn, juist daarom drinkt ge alleen ddn dfe-zalige vertroosüng in, zoo ge eerst door het geloof de vrucht van Golgotha in uw ziel gesmaakt h§J)t.

Wie daar buiten staat, mag in de wetenschap dat God zijn moeite kent en zijn verdriet aanziet, cenige verlichting vinden, maar tot een overgeven van zijn moeite en verdriet in de hand des Heeren komt het bij zulk een nooit.

Hij blijft én .zijn zonde én zijn ellende zelf dragen, en vindt in zijn God geen meerdere vertroosting dan in den vriend, die ons zijn sympathie in ons leed betuigt, en door die sympathiebetuiging een druppelke balsem in onze bloedende wonde druppelt.

En nu is ook hierin zeer zeker een genade, en is de man die in zijn leed althans deze verzachting door zijn denken aan den Almachtige ervaart, nog gelukkig te prijzen boven den gansch goddelooze, die nog in zijn lijden zijn God vloekt. ».

Maar toch, iS.t-^alve vertroosting heeft met de zaligheid van heï ganschelijk door zijn God vertroost worden, • gelijk Gods kind dit kent, weinig anders dan den klank van het woord gemeen.

Opdat men het in uwe hand geve.

Wie uwer doet dat, zoolang ge uw lijden zelf vasthoudt. En ook, wie doet het ten volle, die wel een deel van zijn leed aan zijn God overgeeft, maar een ander deel in de schuiihoeken van zijn hart blijft verbergen ?

Al uw moeite en al uw verdriet overgeven in de hand van uw God, wat is dit anders, dan hetgeen in uw hand rustte, geheel en ten volle uit uw hand doen uitgaan, zoodat er bij u niets, niets - Ban overblijft, en het al te zaam geheel en ten voUe^ in de hand van onzen God kan overgaan ?

Maar hier is dan ook het geloofsmysterie.

Zonde en ellende zijn als wortel en tak. En alleen wie zeggen kan, dat hij door het geloof al zijn zonde van zijn eigen ziel heeft voelen afnemen en overgaan op zijn Middelaar, niet ten deele, maar geheel, bezit juist in dat geloof de geestelijke mogendheid, om ook al zijn verdriet en «/zijn moeite van zijn eigen hart af te nemen, en te doen overgaan in de hand van zijn God. Waar het geloof, het echte, zielgenezende, zaligmakende geloof is, daar woont in het hart God de Heilige Geest, en komt door die inwoning des Geestes, de zielsinnige gemeenschap van uw eigen persoon met uw Vader in de hemelen tot stand.

Niet enkel de gemeenschap der gebeden, noch ook alleen de gemeenschap der liefde, die ook op een afstand werkt", maar de zielsgemeenschap met het Eeuwige Wezen in den wortel zelf van uw leven en uw aanzijn.

Daarom voelt zulk één het, als het oog van zijn God zich naar hem toekeert. Voelt hij het als dit oog vol Goddelijk mededoogen bij dag en bij nacht op hem gericht blijft. Ja voelt hij het, met zalige trilling, door heel zijn wezen, als zijn God al zijn moeite en al zijn verdriet aatischouwt.

Die blik is hem als de zonnestraal, die in zijn bevroren hart indringend, dat hart week maakt en smelten doet. Als een zonnestraal die zijn

eerst bevroren hart-weer koestert en verwarmt. En die, hoe dieper het leed griefde en het verdriet insneed, te zaliger en te heerlijker de zachte zielsontdooiing ervaren doet.

En gelijk de zonnestraal in het rijk der natuur het ingedrongen vocht in damp omzet en optrekt, zoo ook dringt die zonnestraal van het Goddelijk mededoogen in het benepen hart van den lijder in, om zijn smarten ijl en vluchtig te maken, en ze, uit zijn hart weg, op te trekken naar boven.

Slechts dit is het verschil, dat in het rijk 'dèr natuur de aarde die door de zon gekoesterd wordt, er niet van weet en er lijdelijk onder blijft; maar dat in het rijk des Geestes de ziel die God kent en gelooft in de opheffing van de moeite en het verdriet, zelf medewerkt, en zich de smart niet maar ontnemen laat, maar ze willig en zaliglijk overgeeft in de hand van haar God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Gydar men het in uwe hand gebe.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

De Heraut | 4 Pagina's