Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Engelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Engelen.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVIII.

Want düür hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: jdle dingen zijn door hem en tot hem geschapen. Col. I : i6.

Tiians komt de vraag aan de orde naar de wereld der engelen. Reeds in de voorafgaande artikelen is er op gewezen, dat de engelen, als zedelijke wezens van hooger orde, niet los op zichzelf kunnen staan, maar in onderling verband geschapen zijn. Ze bestaan niet elk voor eigen rekening. Hun levenswet kan niet zijn de Kaïnsgedachte, dat een iegelijk slechts zijn eigen hoeder zou zijn, en met zijn broeder-engel niets uitstaande zou hebben. Niet alleen feitelijk treden ze met elkander in onderlinge gemeenschap, maar ze zijn in die onderlinge gemeenschap geschapen. Ook de engelen vormen saam een eigen wereld; gelijk we spreken van de dierenwereld, de wereld der kunst, en onze menschenwereld, zoo ook moet gesproken worden van een engelenwereld, ot wil men, van een engelenr/; '/è, dat met het dierenrijk, het planten; -? /'/^, het deltstoffen; -//"/é enz. op één lijn staat. Hiermede wordt uitgedrukt, dat alle engelen saam één geheel vormen, één organisme uitmaken, en, wijl ze saam één organisme zijn, ook onder de heerschappij van ééne levenswet gesteld zijn, in roeping en bestemming op elkander zijn aangewezen, en, wel verre van slechts eindelooze herhalingen van eenzelfde model te zijn, zóó onderling verschillen, dat ze een veelvormige eenheid uitmaken, waarvan de één den ander aanvult en de één op den ander is aangelegd.

Eén engel op zichzelf genomen en van alle andere engelen afgescheiden gedacht, zou geen leven hebben. De liefde zou besterven in zijn hart. Zijn existentie, die op saamleven is aangelegd, zou verdorren. Hij zou in zijn eenzaamheid, voor zoover een engel verkwijnen kan, versterven. Dit is zoo waar, dat zelfs bij de gevallen engelen dezelfde trek uitkomt. Satan en zijn duivelen en demonen helpen en ondersteunen elkaar. Ze werken saam naar één plan. De ééne demon zoekt zeven andere demonen op, om eens menschen ziel te verderven. Een legioen demonen vaart in één enkelen bezetene. En als het op openlijken strijd gaat, vormen de demonen onder Satan een wel aaneengesloten slagorde, die tegen Christus en zijn engelen optrekt.

De mogelijkheid, om in het leven en streven van deze engelenwereld in te dringen, is voor ons in deze bedeeling een uiterst geringe. Buiten de Heilige Schrifl weten we er niets van; wijs willen zijn boven de Schrift mogen we niet; en de Schrift zelve geeft ons slechts enkele korte aanwijzingen, die alle helderheid en volledigheid van voorstelling uitsluiten. Toch zijn er aanduidingen, en die aanduidingen hebben wij alzoo saam te lezen, om te onderzoeken wat ze ons omtrent de engelenwereld leeren. En dan zij allereerst gewezen op de benamingen van sHeirscharen des hemels", > Mahanaim" en »Wagens", waarmee de Schrifl de engelen benoemt. De namen der engelen zijn in de Heilige Schrift velerlei, ook al is hun gewone naam de naam van engel. Nu is uit dien algemeenen naam van engel\i\< ex niets af te leiden, daar deze naam, zoo in het Hebreeuwsch als in het Grieksch, niets dan bode of gezondene beteekent. Letterlijk vertaald, zou men dan ook overal waar nu e7igel staat, moeten lezen: endbode. Dat onze Statenvertaling dit niet deed, is niet geheel consequent. In Daniël toch hebben onze Statenoverzetters het vreemde woord, dat daar de engelen aanduidt, ze/^/inhetNederlandsch vertaald, en daarom heet in Daniël de engel een wachter. Er staat in het oorspronkelijke Irien, en wijl dat woord afstamt van tvakier zijn, waken, opwaken, heeft men dit overgezet door: achters, hoewel er feitelijk geheel dezelfde wezens meê bedoeld worden, die elders engelen heeten. Daarentegen heeft men in de overige boeken der Heilige Schrift waar deze wezens in het oorspronkelijk Melachim of Angeloi d. i. zendboden, heeten, deze uitdrukking niet letterlijk vertaald, maar er den vreemden naam van engel voor in de plaats gesteld. »Engel" toch is geen oorspronkelijk Nederlandsch woord, maar een nabootsing van het Grieksche woord iAngel-os". Deze wijze van overzetten heeft een niet te loochenen ongerief met zich meegebracht. Nu men toch, in plaats van de oorspronkelijke beteekenis van zendbode te laten uitkomen, haar omsluierde door het vreemde woord angel of engel, is de misstand ontstaan, dat men ook in Openb. i : 20 v.v. het woord engel gebezigd heeft van een menseh. Er is daar sprake van de leeraars der zeven kerken in Klein-Azië, en deze worden nu in onze Statenoverzetting aangeduid als »de engel der gemeente van Smyrna, Efese enz."; een begripsverwarring en onduidelijkheid, die geheel zou zijn weggebleven, indien men ook hier vertaald had: ezant, zendbode of gezondene. De naam apostel beteekent feitelijk hetzelfde, en drukt dan het gezonden zijn uit. De apostelen zijn gezanten. Een leeraar is van Christus wege gezonden| En zoo verklaart het zich uitnemend, dat ook de leeraars van deze zeven kerken als gezanten of zendboden van Christus worden aangeduid. Vertaalt men daarentegen: de engel der gemeente van Smyrna", dan verwart men het begrip van »mensch" en «engel", en ontvangt onwillekeurig den indruk, alsof aan het hoofd dezer gemeente een soort bijzondere wezens stonden, of wel, dat er op gedoeld wordt, hoe deze leeraars engelen van menschen waren. Hetzelfde bezwaar heeft men in Mal. 3:1, waar de komst van Johannes den Dooper wordt aangekondigd door te zeggen: Zie, ikzendemijnen ««g"^/ voor mijn aangezicht, die den weg voor mij bereiden zal". Dat deze profetie niet op den Christus zei ven, maar op Johannes slaat, blijkt uit Mare. i : 6 enz. Daarover is alzoo geen verschil. Maar wat oorzaak is er, om ook hier van een engel in de vertaling te spreken ? Er staat ook hier in het oorspronkelijke het woord, dat bode of gezant beteekent ; en juist op de zending van Johannes als gezant of heraut van den Christus kwam het aan. Vertaalde men derhalve: Zie, ik zende mijn zendbode voor mijn aangezicht", zoo ware de zin en beteekenis volkomen doorzichtig, terwijl het voorstellen van Johannes in het beeld van een engel aan iets bijzonders doet denken, dat in het woord volstrekt niet inligt. In Hagg. 1:13 staat precies hetzelfde woord, maar daar is terecht vertaald: oen sprak Haggaï: tde bode des Heeren, in de boodschap des Heeren", enz., en volstrekt niet de engel des Heeren. Zoo heet het in Jesaja 42:19: Wie is er blind gelijk mijn knecht en doof gelijk mijn bode, dien ik zender", en evenzoo in Jesaja 44:26: Die den raad zijner boden volbrengt"; in alle welke plaatsen geheel hetzelfde woord staat, dat elders door engelen vertaald is maar hier door boden is overgezet. Zelfs rijst de vraag, of in die vele plaatsen, wa''^ ciize Overzetting spreekt van: e Engel des Heeren, de Engel des Aangezichts en de Engel des Verbonds, de overzetting door: e Gezant des Heeren, de Gezant zijns Aangezichts, en de Gezant des Verbonds, niet verkieslijker ware geweest. Is het toch waar, iets waar we later op terugkomen, dat onder dezen heiligen Persoon, in wien de tegenwoordigheid Gods zich openbaart, de Tweede Persoon der Drieëenheid te verstaan zij, dan klinkt het min of meer vreemd, dat de Zone Gods in menschelijke gestalte verschijnende, als een engel zou worden ingeleid; terwijl omgekeerd de naam van ^gezant des Heeren", niets anders, maar dan op juister wijze, zijn zending zou uitdrukken. Voorshands hierover genoeg, indien nu maar zooveel vaststaat, dat de naam engel niets dan een vreemde kunstterm is, die eenvoudig zendbode beteekent, en die dus niet het wezen, maar alleen de roeping dezer heilige wezens uitdrukt, en ons alzoo omtrent de wereld der engelen niets zeggen kan.

Hetzelfde geldt van den naam: geesten", ïkinderen Gods" (Job i : 6), «morgensterren", «heiligen", «wachters", enz., waarmede de engelen in de Heilige Schrift, hetzij in den regel, hetzij bij manier van uitdrukking, worden aangeduid. Voor zoover toch deze namen ons niet enkel de roeping der engelen, maar ook ten deele hun wezen kennen leeren, zeggen ze ons toch omtrent de saamwerking en het saawleven der engelen in eenzelfde wereld niets. Maar anders staat dit met de straks genoemde namen van sheirschaar", «legermacht", smahanaim" en iwagenen", of ook «sterke helden". Dit toch zijn altegader namen, die op zekere ordeniag zinspelen. Ew« heir schar e" is niet een wilde hoop van eenlingen of op zich zelf staande strijders, maar een wel saamhangend geheel, waarin de enkele strijders zoo geordend zijn, dat ze saam ééne slagorde uitmaken, - iLegermacht" doelt evenzoo op een wel saamgevoegde menigte van strijders, die in onderling verband staan, en niet elk op zich zelf en voor eigen risico, maar saam, en onder één commando, den strijd als gewapende eenheid voeren. ^^Mahanaim" beteekent een «legerkamp", en neemt dus het leger niet op het oogenblik van den strijd, maar vóór of na den strijd, rustende in zijn veilig kamp en verscholen in' zijn tenten. Doch ook zoo ligt toch in dit woord »Mahanaim" het denkbeeld van wat bijeen hoort, niet toevalligerwijs saamliep, maar krachtens goede orde saamhoort, en ook in zijn ruste als saamhangend geheel gereed is, om straks uit te trekken. «Sterke helden" is zeker zwakker, daar het zich denken laat, dat een held op zijn eigen hand den strijd voert. Waar echter het meervoud staat, en dus een zeker aantal, in eenzelfde geding, en bij eenzelfden strijd, als > de sterke helden" worden aangeduid, daar laten ook deze zich niet buiten onderling verband denken, maar vormen ze saam één slagorde. En wat eindelijk de «Wagens" betreft, of ook itGods ivagens boven het luchtig zvverk", zoo zij opgemerkt, dat de strijdwagens vanouds, evenals onze artillerie, onmiddellijk het denkbeeld van organisatie, en saamhoorigheid in zich sluiten. Zulk een «wagen" was vanouds een verbinding van een wagen, van paarden, van manschappen en van wapentuig; en eerst waar deze vier saamwerkten, kon de strijdwagen uitrijden, evenzoo als bij ons het veldgeschut. En bovendien, zulk een wagen stond niet alleen, niet op zichzelf, evenmin als ons geschut, kanon voor kanon, op zich zelf vuurt; maar ze vormden één drom, die in samenhang op den vijand inrénden, evenals bij ons het geschut zijn kracht eerst ten volle oefent, als er saamwerking is in batterij. De voorstelling van de engelen als saam het wagenpark van God uitmakende, doelt derhalve wel terdege, evenals de naam van «heirschaar", «legermacht" en «Mahanaim", op samenhang, ordening en verband. Reeds uit deze namen valt dus af te leiden, dat de engelen wel degelijk een onderlinge samenhangende engélenwereld vormen, en dat we aan de engelen allerminst als eenzame peinzers of zuilenheiligen hebben te denken, maar veeleer als de altoos bezige dienstknechten Gods, die in goede orde en vast verband met elkander den dienst des Heeren volbrengen.

Maar er is meer.

Niet alleen toch, dat de engelen met verschillende namen worden genoemd, die op saamhang en onderling verband heenduiden, maar het valt ook niet te loochenen, dat er tusschen engel en engel verschil bestaat. We spraken het in den aanvang van dit artikel reeds uit, dat we de engelen ons niet denken mogen als kopieën van eenzelfde model. Een fabriek van gegoten bronzen beelden heeft modellen, en zoo dikwijls er naar zulk een model gegoten wordt, komt er altoos hetzelfde bronzen beeld te voorschijn. Ze gelijken op elkaar als twee druppelen water. Maar juist daarom kunt ge met zulke, naar één model gegoten beelden, voor de versiering van uw vertrek dan ook niets uitrichten. Iemand die u een geschenk wil maken en u vier gelijke beelden geeft, doet u geen dienst. Hoe toch zult ge die vier gelijke beelden gi-oepeeren. In vier kamers, elk een, dat laat zich denken, maar ze saamvoegen, ze in verband zetten, ze ordenen kunt ge, juist omdat ze gelijk zijn, niet. Evenzoo zou het u wezen met vier precies gelijke schilderijen of portretten, die men u ten geschenke bood. Wat zoudt ge daaraan hebben ? In vier kamers, telkens in elke kamer één, zou gaan; maar ze in één vertrek zoo ophangen, dat ze saam één geheel vormden, ware ondenkbaar. Dit nu is naar den algemeenen regel, dat ge, om iets te groepeeren in onderling verband en samenhang, niet gelijke, maar ongelijke en verschillejide voorwerpen moet hebben. Versier eens met niets dan stokroozen, die alle even hoog, van gelijke kleur, en even ver in bloei zijn, een tuin van eenige afmeting. Dit kunt ge immers niet. Gelijkheid belet het schikken in samenhang en verband. Wat u bij een bloemist zoo hindert, is juist dat hij zoo lange breede bedden altoos van dezelfde bloem of plant bijeen heeft.

Past ge dit nu op zedelijke wezens toe, dan komt ge tot gelijk resultaat. Reeds van de dierenwereld kunt ge zeggen, dat een volière met niets dan honderd gele kanaries onaangenaam aandoet. Een menagerie met enkel panters, of enkel wolven, verveelt door eentonigheid. Zelfs onder menschen is een bijeenkomst van enkel mannen of enkel vrouwen, allen van gelijken leeftijd, gelijken stand, gelijke geaardheid, gelijke positie enz. geheel buiten staat, om den samenhang van het organische leven te doen uitkomen; terwijl omgekeerd ook ons geslacht juist in zijn veelvormigheid uitkomt, het leven rijk wordt en het organisch verband schittert. En zoo nu is het ook in de engelenwereld. Waren ze allen aan elkander gelijk, eenvormig, en van een zelfde positie, zoo zou er van geen onderling verband, an geen organische harmonie, en dus eigenijk [van geen engelenwereld s^xske kunnen ijn. Blijkt daarentegen dat er ook onder e engéiensoorten, dat er ook onderde enelen verschil van personen niet slechts, aar ook van rang en roeping bestaat, dan preekt het vanzelf, dat uit deze veelvorigheid van het engelenleven, ook zonder aud van buiten, een welsamenhangend geeel, een wezenlijke engelenwereld, moet oortkomen.

Dat er nu metterdaad zulk een verscheidenheid en veelvormigheid in het leven der engelen bestaat, kan o. i, met de Schrift voor ons kwalijk ontkend worden. De Heilige Schrift spreekt ons van Cherubijnen en Serafijnen, van Overheden, Machten, Tronen en Heerschappijen, alsook van een Archangel, en ze spreekt van deze onderscheidene wezens op zulk een wijze, dat het althans niet aangaat de Cherubijnen met de overige engelen onder eenzelfde soort te rangschikken. Het is blijkbaar de bedoeling der Heilige Schrift, om op de Cherubijnen te wijzen als op een soort engelen, die in de wereld der engelen een eigen plaats innemen. Toch is dit door de Gereformeerde Theologen, vooral in hun eerste periode, niet altoos grif en gul erkend.. Hierbij was hun verzet tegen de hiërarchische levensopvatting van Romes kerk in het spel. De Roomsche godgeleerden richtten vooral in de tweede helft der Middeleeuwen hun oogmerk op het vastelijk fundeeren van hun kerkelijke hiërarchie, en waren van oordeel, dat deze vaster in de overtuiging der menschen zou staan, zoo ze bleek afschijnsel te zijn van een hemelsche hiërarchie. Vandaar dat ze met zekere gretigheid de voorstelling van den Pseudo-Dionysius Areapogita overnamen, die wel niet met zekerheid, maar toch als waarschijnlijk, geleerd had, dat er ook ra de engelenwereld een welgeordende hiërarchie bestond. De schrijver van dit werk deed zich voor als ware hij de Dionysius Areopagita uit den kring van den heiligen apostel Paulus, en poogde alzoo zijn voorstelling met het gezag van den apostel te steunen. Al spoedig echter is het duidelijk geworden, dat deze man in veel later eeuw leefde, en niets met den echten Dionysius uitstaande had. Wie Voetius Disputationes selectae bezit, kan in Deel I, p. 882 v.v. hierover het noodige vinden. Professor Rivet behandelde hetzelfde onderwerp in vol. III, p. 248 v.v., en in gelijken zin hebben Danaeus, Alstedt en Cameron, het valsche van den grondslag, dien men in Dionysius voor zijn gevoelen meende te bezitten, bestreden. Dit punt behoeft thans dan ook niet nader uiteengezet te worden. De vraag blijft dus alleen, of, ' afgezien van Dionysius' valsch bevonden autoriteit, de door hem geboekte voorstelling, steun in de Heilige Schrift vindt. Zijn voorstelling was, dat er drie graden van engelen bestonden. De hoogste hiërarchische graad kwam z. i. toe aan de Tronen, aan de Cherubijnen en aan de Serafijnen; de tweede graad aan de Machten, Heerschappijen en Krachten; en de derde aan de gewone Engelen, de Aartsengelen en de Overheden. Later voegde men hieraan nog een indeeling in negen koren toe; en in deze koren onderscheidde men nog weder onderafdeelingen. Iets waar straks nog de scholastieke verdeeling in voor God staande en bedienende engelen bijkwam. Het eerste spoor van zulk.een indeeling vindt men bij de Rabbijnöi, die de engelen in tien soorten of graden ónderscheidden, t. w. in i". dieren der heiligheid; 2". Ophanim (Raderen); 3". Chasmalim; 4". Seraphim; 5°. Melachim;

6". Elohim; 7". kinderen Gods; 8". Cherubim enz. Het verschil echter tusschen deze indeeling der Rabbijnen en die der Roomsche Godgeleerden school daarin, dat de Rabbijnen eenvoudig van eiken naam een wezenssoort maakten, terwijl eerst de Roomsche Godgeleerden het denkbeeld van een hiërarchische opklimming, in graad ook van waardigheid, in deze onderscheiding indroegen; en het was vooral hiertegen dat de Gereformeerden in verzet kvfe^men. In zooverre was dit verzet dan ook alleszins gewettigd. De kerkelijke hiërarchie, die geheel het wezen van Christus' kerk vervalscht had, mocht niet nogmaals gesteund worden door een geheel verzonnen voorstelling van een soortgelijke hiërarchie in de wereld der engelen. Slechts moet erkend, dat ze, door hun verzet tegen dit hiërarchisch denkbeeld vervoerd, zich op hun beurt te ver lieten drijven, toen ze zoo goed als alle onderscheid tusschen engel en engel wegcijferden, of, waar ze dit onderscheid al niet opzettelijk uitwischten, het toch geenszins genoegfzaam tot zijn recht lieten komen. Later, toen verzet tegen Rome niet meer geheel hun theologie beheerschte, is dit dan ook allengs beter geworden, en reeds Maastricht geeft toe, dat er toch zekere orde en zeker onderscheid tusschen engel en engel moet worden aangenomen; iets wat thans, als vrucht van goede uitlegkunde, dan ook algemeen onder de theologen van alle richting vaststaat. Dit resultaat zou dan ook nimmer geloochend zijn, indien men meer nadruk had gelegd op de duidelijke onderscheiding die de Heilige Schrift maakt tusschen Satan en zijn overige duivelen en demonen. Bij de gevallen engelen geeft een ieder toe, dat ze niet in rang gelijk staan, maar dat Satan aller hoofd is en veel grooter macht, bezit dan zijn trawanten. Niet de duivelen in het gemeen maar hij heet met nadruk »de overste der wereld", en steeds wordt op hem, en niet op de duivelen in het gemeen, de schuld gelegd van alle vijandschap die tegen God onder engelen en menschen bestaat. Geldt dit nu van de gevallen engelen, dan geldt het dus ook van de engelen als zoodanig; dan moet zulk onderscheid in hun scheppingsordinantie gegrond zijn geweest; en moet dus ook gelden voor de goede engelen. Welk gevolg men toch aan den val der engelen wil toeschrijven, hun val kan nooit ten gevolge hebben gehad, dat één hunnei een zooveel machtiger wezen eerst door zijn val werd, indien God hem niet oorspronkelijk als zulk een veel machtiger wezen had geschapen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Engelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

De Heraut | 4 Pagina's