Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het „maar" van den Minister van  Koloniën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het „maar" van den Minister van Koloniën.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zeker verheugt het, zoowel als mij, ook al mijn collega's zendelingen in Ned.-Indië, van uit Z. Exc. Bergsma's eigen mond te vernemen, dat Z. E. jhet zendingswerk en den zendelingen een goed hart toedraagt en zich zeer verheugt over de resultaten van de zending in de koloniën, " gelijk De Standaard van 23 Nov. a. p. ons kon berichten. Volgens hetzelfde blad had de Minister evenwel nog een maar: iherziening van de artikelen 123 en 124 van het Regeeringsreglement is vooreerst van hem niet te verwachten. Toezicht op de zendelingen acht de' Minister nog altijd noodig, en de «vergunning" die de zendelingen van het Gouvernement ontvangen, is ook in het belang van henzelven" enz.

Het kan zijn nut hebben dat maar van Z. E. eens ernstig te bespreken; ik ben verzekerd, dat bij eerlijke ontleding en weging er niets van overblijft dat hout snijdt.

sToezicht op de zendelingen nog altijd noodig". Nu ja, er mocht eens een hunner zijn, die in jeugdige, voortvarendheid de voorzichtigheid uit het oog verloor en e. o. a. stap deed of e. o. a. woord sprak waardoor Mohammedaan of Heiden zicli rechtmatig gegriefd kon gevoelen. Zoolang ik op Java werkzaam ben, dat is nu ruim 43 jaar, heb ik nog nooit vernomen, dat het een enkel maal is Voorgevallen. Toch zou het nog kunnen gebeuren. In ieder geval heeft de Regeering, ook bij de beste opleiding door de zendelingen genoten en bij de beste gezindheid die hen bezielt, geen enkelen waarborg, dat zij bok in de Regeeringspolitiek genoegzaam geoefend en ervaren zijn en zich daaraan houden zullen. Trouwens ik vernam nooit, dat-wie ook de genoemde artikelen wraakte, ook dat toezicht wensphte afgeschaft te zien.

Wij nemen het dus aan en buigen ons eronder, wanneer de Regeering toezicht over ons werk noodig acht; en het geeft ons goede verwachting, dat de Minister het ook noodig acht ten opzichte van de verbreiders van den Islam, daar Z. E., in uitzicht stelt, dat svoor de Mohammedaansche propaganda dezelfde eischen van toelating zullen gesteld worden als voor die van het Christendom." De viaag is nog onbeantwoord of de Regeering tot zulk een maatregel zal durven besluiten, zij die altijd den Islam naar de oogen heeft gezien!

Voor dat toezicht is echter allerminst noodig, dat de zendelingen svoorzien zijn van een toelating vanwege de Regeering." Het eenige dat er voor noodig zou zijn, is de bepaling, dat geen zendeling enz. ergens zijn dienstwerk mag uitoefenen zonder zich te dien opzichte bij het geweateiijh of plaatselijk bestuur te liebhen bekend gesteld. Hiermede heeft de Regeering alles in handen wat noodig is om dat toezicht te doen plaats hebben. Het ontvangen bewijs van toelating doet daar niets aan toe of af. Acht de Regeering dat toch wel noo4ig5 dan kan zij het den zendeling, die zich als zoodanig heeft aangegeven, ongevraagd doen uitreiken.

. Men zal mij vragen wat ik dan tegen dat vragen heb. Antwoord: heel veel, en op goede gronden. Wanneer H. M. onze Koningin een commissaris naar de Kolonie zendt met e. o. a. opdracht, eischt dan het Gouvernement hier dat die een toelating als zoodanig verzoekt eer hij die opdracht gaat vervullen? Wie zoo iets zou onderstaan, kon zeker zijn door H. M.. als opstandeling te worden beschouwd en gestraft. De commissaris heeft alleen zijn lastbrief ter aangewezen plaatse te vertoonen, om aanstonds met aUe eerbetoon te worden ontvangen en zich in 't bezit gesteld te zien van alles wat hem noodig of diensrig mocht zijn tot de uitvoering van zijn taak.

Wij zendelingen nu zijn gezanten van Christus, den Koning van het Godsrijk op aarde, aan wien alle vorsten en machthebbers gehoorzaamheid en eer verschuldigd zijn. Onzen lastbrief hebben wij in Gods Woord, den Bijbel, waaromtrent de Almachtige gezorgd heeft dat niemand, die in de Christelijke leer is onderwezen, onwetendheid kan voorwenden, daar hij voor allen openligt.

Moet onze arbeid zijn in een land waar de Regeering nog Heidensch is, daar kunnen wij onze eischen niet hooger stellen dan wat met het standpunt dier Regeering overeenkomt. Maar waar de Regeering persoonlijk tot een Christenvolk behoort, kunnen en moeten wij handelen in overeenkomst met de eer, die God zich in Zijnen Christus wil toegebracht hebben. Anders maken wij ons medeschuldig aan het verzet tegen Zijn gezag.

De Minister zegt dat »de «vergunning" die de zendelingen van het Gouvernement ontvangen, ook in het belang van iien zelf is." In zooverre dat waar is, doen wij voor ons deel daar gaarne afstand van, ter wille van de eer van onzen Zender, die ons dat ruim kan en zal vergoeden. Doch in welk opzicht dan is het in ons belang? Nu ja, daarin hébben we een steun tot rechtsverkrijging tegenover wie ons van e. o. a. zijde in ons werk iets van belang in den weg mochten leggen. Meer dan eens heb ik dit dan ook ondervonden, hetwelk ik gaarne en dankbaar erken. Maar in dat opzicht hebben wij ook onze eigen politiek (om het zoo eens te noemen), nl. om nooit de aardsche raacht te mengen in de zaken die den Hcere en Zijne kerk aangaan, en dus alleen in zaken van zuiver maatschappelijk belang der Christen-Inlanders hare hulp in te roepen. Zoo hebben wij ons ook altijd gekant tegen het denkbeeld om dezen bij uitzondering van heerediensten vrij te stellen, maar verlangden we alleen, dat ze op dat punt in plaats van den Zondag een anderen dag mochten aanbieden, Wie dan ook Gods recht kent en erkent, zal mij toestemmen, dat voor het toezicht op onze gangen eigenlijk geen acte van toelating vanwege het Gouvernement kan noodig gekeurd worden. Bovendien, wat we alzoo ontvangen, is niets meer, en kan ook niets meer zijn dan een stoelating" {-dulding!), geen autorisatie; en wie onder hoogeren of lageren het onderscheid tusschen die beide zaken verstaat, zal aan het door ons ontvangene ook geen groote waarde of krachtf toekennen, gelijk ook te mijnen opzichte wel gebleken is bij de intrekking van mijne toelating indertijd door bewerking van den toenmaligen resident van het gewest waar ik werkzaam was. Wie maar geduld wordt, is haast uit den zadel gelicht.

De Minister kan er zeker van zijn, dat wij zendelingen, ook wanneer de zeer billijk gewraakte artikelen mochten worden ingetrokken, en wij dus van den eisch om een toelating te bezitten bevrijd zijn, ons in 't allerminst niet aan het noodig geachte toezicht zuUen onttrekken, gelijk ook onze arbeid te allen tijde zoo openlijk geschiedt als ons maar mogelijk is, en de toegang tot onze bijeenkomsten altijd voor ieder openstaat. Evenals onze Meester kunnen wij verklaren: sin 't geheim: spreken of handelen wij niets."

Toezicht op de verbreiders van den Islam, ja dat wenschen wij, een zeer nauw en scherp toezicht met wat daar wettelijk mede samenhangt, wegens hun ongeoorloofde praktijken. Verder gaat on^e wensch te hunnen aanzien niet. Zelfs moeten we ten stelligste afraden hun bewijzen van toelating uit te reiken; w^ant het is ontwijfelbaar gewis, dat ze daar misbrink van zullen maken en zich voordoen als door het Gouvernement gezonden, waardoor de zaak. van hun propaganda neg veel erger zou worden, en hetwelk voor den naam en de eer van het Gouvernement onder de. volken in dezen Archipel verre van voordeelig zou zijn. Maar voor ons vragen wij, te midden van het nauwste toezicht, volle en onbelemmerde_ vrijheid tot uitoefening van ons dienstwerk, binnen de perken der burgerlijke wet die voor allen geldt. Schrom.en de Regeeringen om uitzonderingswetten te maken met betrekking tot de sociaal-democraten, die daar waarlijk wel reden toe geven, — zoolang wij als rustige en eerzame burgers leven en handelen, hebben wij recht te verlangen van uitzonderingswetten verschoond te worden.

Eén zaak echter is er waar we dringender om smeeken, niet omdat ze van hooger gewicht is, maar omdat ze anderen., en wel hulpbehoevenden, geldt. En ze geldt toch ook de eer en den goeden naam van onze Regeering, en bovenal de eer van onzen Hemelschen Koning. Het is de regeling van den rechtstoestand der Christen-Inlanders, waar reeds zoo lang tevergeefs naar uitgezien wordt. Zoo nu en dan verneemt men van een in te stellen of ingesteld onderzoek naar die aangelegenheid; maar de gewenschte regeling blijft 1105 maar altijd uit! Nog steeds zijn zij, — uwe mede-Christenen, Regeering van Nederland! —als paria's in 't midden van Mohammedanen en Heidenen. In zaken van agrarisch eigendom, communaal bezit, huwelijk, erfrecht, enz. is het hun steeds moeilijk, vaak onmogelijk, recht te verkrijgen, en ontbreekt bijna overal elke vaste regeling; en dat behalve de herhaalde plagerijen, die ze van hun volksgenooten en hoofden te lijden hebben. En dat onder een regeering uit een Christenvolk, die nog wel beloofd heeft de Inlandiche bevolking te zullen beschermen tegen onrecht van wien ook! Is de zaak bij de HH. Ministers nog in ernstige overweging (wat zeer te hopen is), moge dan die overweging weidra tot een goed en degelijk besluit en zijn uitvoering leiden, en de Christen-Inlander spoedig ondervinden, dat ook hij een voorwerp van de vaderlijke en machtige bescherming der Regeering is, en hare weldadige zorg ook hem ten goede komt!

Wij vragen voor hem geen maatschappelijke verheffing boven zijne volksgenooten, geen vrijdom van heerediensten, geen gelijkstelling met den Europeaan (het bestaande wetsartikel dat hem deze toekent, wenschen wij niet maar tot een doode letter gemaakt, gelijk het thans is, maar formeel ingetrokken te zien). Wij getuigen ook tegen elke wijze van opvoeding (gelijk buiten Java hier en daar voorkomt) waarin hij aanleiding vindt om een caricatuur-Europeaan te worden. Wij vragen alleen dat hij voor de wet gelijk zij met al zijn volksgenooten, en dus bezitte dezelfde maatschappelijke rechten, dezelfde vrijheid om »zijne godsdienstige meeningen te belijden", ook waar hij voor het gerecht geroepen wordt; dezelfde bescherming van persoon en eigendom, ook in rechten. Volgens algemeen, geloofwaardig en onpartijdig getuigenis heeft de Christen-Inlander, nu reeds vele jaren lang, bewezen rustiger, eerzamer burger, getrouwer en gehoorzamer onderdaan, ijveriger arbeider te zijn dan eenige van zijn gelijken, en alzoo wel te verdienen, dat zijn treurige toestand, dien hij om Christus' wille zoo onderworpen draagt, eens wel ter harte worde genomen. Mag hij dat ondervinden, dan is uit die antecedenten met zekerheid te verwachten, dat hij er door zal aangespoord worden' tot blijvende en toenemende beoefening dier deugden, en om in de maatschappij, waarin hij leeft, naar zijne roeping in Christus, een weldadig licht en zout'te zijn.

Pati^ Januari 1895.

P. JANSZ.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Het „maar

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's