Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Ga weg achter mij, Satanas."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Ga weg achter mij, Satanas."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar hij, zich omkeerende, zeide tot Petrus: a weg achter mij, Sataiias! Gij zijt mij een aanstoot; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der menschen zijn. Matth. 16:23.

Toen de verzoeking in de woestijn, in haar drievoudigen aanval, voleind was, week Satan van Jezus voor een tijd.

Hij was principieel overwonnen, en kon niet meer triomfeeren. 'Maar ook het wild gedierte, dat ge met uw speer doodelijk gewond hebt, kan in zijn stuiptrekkingen nog uiterst gevaarlijk voor u zijn, als doodsangst door wraakzucht zijn woede verhoogt.

En zoo was het hier.

De overwonnen duivel was nog niet machteloos gemaakt; en eerst na den oordeelsdag komt de ure dat hij geworpen wordt in den poel des vuurs.

Hoezeer ook in zijn kracht gebroken, en beroofd van alle hoop op zegepraal, heeft Satan dan ook zijn vervolging tegen Jezus voortgezet, en niet gerust, eer het oogenblik van helsche vreugde voor hem aanbrak, toen hij, met een duivelenlach van zelfvoldoening, aan Jezus de verzenen kon vermorzelen.

Want al zou het hem zelven op vermorzeling van zijn eigen kop te staan komen, hem wel, indien maar die ééne ure der duisternis hem niet ontging, dat Jezus ontzield, Jezus ten doode gewijd, Jezus aan het graf ter prooi zou zijn overgegeven.

Vandaar Satans nooit verzwakte moed, om telkens weer tergend en sarrend op Jezus aan te vallen. Toen hij aan het kruis hing door het hoongelach der aan hun ambt ontaarde priesters van Jeruzalem; en zoo ook, eer hij den weg naar het kruis insloeg door het woord van verzet tegen dat kruis, dat hij inblies in het hart van Jezus' jongeren.

Dat verstaat niet wie geen oog heeft voor den harden, hangen strijd, dien Jezus zelf doorworsteld heeft, om den weg van Gethsémané en Golgotha uit eigen aandrang in te slaan.

In diens oog toch bestond er voor Jezus geen verzoeking.

Voor ëien is Jezus gang van Galilea naar Golgotha niets dan de rustige gang van den held en martelaar, die vastberaden den dood te gemoet treedt, zich met fieren moed ten doode wijdt, en bij dien gang zijn eere stelt in het onderdrukken van elk gevoel van zwakheid.

Aldus schittert dan ook in den heldenglans van den martelaar de Jezus der Modernen.

Maar zoo kent de Schrift den Christus niet.

Naar de teekening der Schrift is er in Jezus geen vreeze meer, maar wel een nameloos gevoel van weedom des harten. Een schier bezwijken van zijns geestes kracht. Een terugschrikken voor de aanraking met den eeuwigen dood, van wiens onheilige existentie zijn heilig wezen gruwde. Een beven op de enkele gedachte, dat Satan hem ook maar één oogenblik overmogen zou. Een zielsangst, die allen zielsangst des menschen te boven ging, bij de enkele gedachte, dat hij ook maar één ondeelbaar oogenblik van zijn God zou verlaten zijn.

Vandaar dat Mozes en Elia op Tabor verschijnen, om hem, te midden eener profetische verheerlijking, den uitgang naar Jeruzalem nogmaals aan te zeggen.

Vandaar dat aan Golgotha straks dat doodsbenauwde Gethsémané voorafging.

En vandaar ook dat Petrus' schijnbaar zoo deelnemend en zoo liefde ademend woord: sHeere, wees u genadig, dit zal u geenszins geschieden", hem een giftige dolksteek in het toch reeds geperste hart was.

Jezus voelde het: Dat was Satan weer! Dat had Satan Petrus ingeblazen.

En daarom is het verzet van Jezus tegen dat zeggen van Petrus ook zoo vlijmend scherp. jGa weg achter mij, Satanas, gij zijt mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar der menschen."

Uw Heiland was > in de dingen der metischen" ingegaan. Als onzer één voelde hij jtienschelijk. Drongen in zijn ziel menschetijke gewaarwordin­ J gen. Togen door zijn zt\i\styi\!& Xz\\s\menschelijke gedachten. En juist die moest hij onderdrukken u en te niet doen, om den wille Gods over zich klaar en helder voor zich te zien, en alzoo met d ongedwongen overgave in sde dingen Gods" in m te gaan.

Die s dingen der menschen" zijn hier niet op d zich zelf slechte.^ zondige dingen; maar dingen, die vanzelf uit ons menschelijk hart opkomen, w en die den boventoon in ons voeren, zoolang z ze niet door sde dingen Gods" teruggedrongen of geheiligd zijn.

Menschelijk is het, niet j-/jf/^/-menschelijk, maar naar der menschen inborst en zielsbesef, dat de ellende voor den zondaar en het verderf voor den goddelooze is, maar dat een zoo heilige mensch, als Jezus was, de kroon der eere moest ontvangen, en niet een kruis der schande.

Barabbas, Judas, Cajaphas, die sarrende priesters op Golgotha, die hadden aan het kruis gehoord. Maar Jezus niet. Voor Jezus had al .wat groot en edel is op aarde in aanbidding moeten nederknielen. h o p

Evenzoo als op verren afstand Job, die Jezus' ijden voorafschaduwde, niet op den aschhoop, maar op «en troon had moeten zitten. En zoo ls al Gods heiligen uit oud en nieuw Verbond iet s bespotting en geeselen, ook banden en d k v gevangenis hadden moeten proeven", maar eere en toejuiching waardig, waren geweest. u d

Zoo wil, zoo eischt het ons menschelijk hart, gelijk dat hart ook in Psalmist en Spreukendichter zich uitte.

Niet uit zonde, maar omdat God zelf onuitroeibaar dien band tusschen »gerechtigheid" en »eere", tusschen »zonde" en sellende" in dat menschelijk hart gelegd heeft.

Want dat de rechtvaardige lijdt en dat de heüige Gods aan het kruis wordt geslagen, dat is niet naar de ordinantie over ons menschelijk hart in de Schepping, maar naar de geheel afwijkende ordinantie Gods in der genade.

En Petrus' dwaling was niet dat zijn menschelijk hart valsch sprak, maar dat hij het oog voor sde dingen Gods" in het srijk der genade" sloot.

Wat hij zei, zou waar geweest zijn in het Paradijs. Eens zal het weer waar zijn in het rijk der heerlijkheid.

Maar het was leugen bij het Verlossingswerk. Een weerstaan en weerspreken van de ordinantie Gods voor het rijk der genade.

En wat Satan Petrus inblies, was niet dat hij zijn liefde voor Jezus bluschte. Integendeel juist uit die liefde sprak hij.

Maar hierin was Satans inwerking op zijn ziel, dat hij Petrus' oog sleot voor de ordinantie Gods in het werk der Verlossing, en hem tot Jezus spreken deed, als gold ook onder ons zondaren nog de ordinantie van het Paradijs.

En verstaat ge het nu niet, hoe in Jezus meer en sterker dan ooit in eenig menschenkind de menschelijke drang moest prikkelen, om aan die ordinantie van het Paradijs zich vast te klemmen ?

Voor ons, die zelf in zonden ontvangen en geboren zijn, is het al zoo bijna onmogelijk, om die wet van het Paradijs ons als opgeschort te denken, en het te verstaan dat het lijden juist niet meest den goddelooze, maar den ; vc/i/vaardige overkomt.

En wat moet het dan niet voor uw Jezus geweest zijn, voor hem, den Heilige Gods, om in die tegennatuurlijke ordinantie van het Verlossingswerk met zijn menschelijk hart in te gaan.

Natuurlijk, als zelf God, kende hij geen strijd naar zijn Goddelijke natuur.

Maar hierin juist was zijn Vleeschwording, dat hij als Middelaar niets, niets doorstaan of volbrengen moest naar zijn Goddelijk bewustzijn, maar dat het alles, niets uitgenomen, door zijn menschelijk bewustzijn moest doorgaan, en door hem als de tnensch Jezus Christus moest geleden en doorworsteld worden.

En kon nu iets pijnlijker, kon iets banger, kon iets in den uitersten zin meer onmogelijk zijn, dan om, als de Heilige Gods en van alle zonde afgescheiden, in die tegennatuurlijke ordinantie, dat de rechtvaardige naar het kruis gaat., in te dringen?

Job, bij al zijn verweer, beseft althans nog, dal uit den onreine geen reine kan komen, en dat het lot der zondaren ook zijn deel is. p

Maar zelfs dien steun miste uw Heiland, onnoozel, onbesmet, en van den Heiligen Geest ontvangen.

In die bange worsteling school dan ook de diepste kern van wat hij als uw Middelaar doorworsteld heeft.

Zie het maar in Gethsémané. Hoor het maar als hij zijn Lama Sabachtani uitklaagt.

En dat weet Satan, en Petrus die er niet op verdacht is, moet hem ten instrument dienen.

En daarom vlijmde dat gevaarlijke woord van Petrus uw Jezus zoo diep in de ziel. Het blies rl den gloed, die reeds onder de assche, in zijn benauwde ziel bedolven was, weer zoo bitter en zoo krachtig op.

Jezus voelde weer al het ontzettende der Satanische verzoeking.

Ja, zoo was het, naar de wet van het Paradijs kon en moest dat ook niet geschieden. Voor zijn menschelijk gevoel niet alleen, maar ook voor zijn menschelijk hart, en voor de wet die in dat hart sprak, was dat Golgotha, dat te komen stond, volstrekt tegennatuurlijk.

Maar, God zij lof, hij weerstaat den verzoeker, en triomfeert in het eigen oogenblik.

Ga weg achter mij^ Satanas.

Niet in het Paradijs, maar in een wereld van zonde ben ik verschenen.

En daarom sde dingen Gods" zijn nu niet de ordinantiën van het verloren Paradijs, maar de ordinantiën van het Verlossingswerk., om, is het volbracht, juist door dit Verlossingswerk het verloren Paradijs voor Gods uitverkorenen te herwinnen.

Voelt ge zoo de diepte dezer verzoeking, en ziet ge nu scherp in wat hier het gedichtseï van Satan was?

Veelal vergist ge u zoo schromelijk, en waant dat Satan uitsluitend met boosaardige, demonische opwellingen op u inwerkt. n

Maar zoo is het niet. l

In Petrus was niets boosaardigs. Hij bedoelde niets demonisch. Liefde sprak in hem. Zijn woord was naar de wet van het Paradijs zelfs onberispelijk. l

Als iemand aan Adam voor zijn val de hand had willen slaan, zou dat woord van Petrus het eenig ware en juiste zijn geweest. n

Hij had gelijk. Het had zoo met uw Heiland niet moeten geschieden. En dat het toch tnoest., en niet kon en niet mocht afgewend, dat was alleen om onze schuld en onze zonde. d s

En daarin versliikt nu Satan Petrus, en door dien strik waarin hij Petrus ving, ontroert en verzoekt hij nu Jezus. d j

En zoo doet Satan nog.

Zoo sluipt hij nog ook in uw hart en in het hart uwer broederen, om in wat schijnbaar uist en schijnbaar tvaar is, en door wat den indruk van het teedere en het lieflijke maakt, uw ziele te vangen. k s e m

Vandaar dat ook nu nog onder ons zoo vaak de één voor den ander een aanstoot, een instrument van Satan ter verzoeking wordt. d b

En ook onder broederen zijt ge daartegen dan alleen veilig, zoo om uw arm bij dagenen bij nachten het schild hangt van wat God wil; wil over ons arme zondaren; wil naar zijn aan zondaren gegeven Woord. e e h

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's

,,Ga weg achter mij, Satanas.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's