Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CALVIJN EN DE CALVINISTEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CALVIJN EN DE CALVINISTEN.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eerste daad der wedergeboorte is niet een vrucht van het geloof, maar, omgekeerd, het geloof is vrucht van de wedergeboorte.

Hierbij nu is te onderscheiden tusschen het geloof /» hem, en het geloof in zijn uitwerking, wat onze vaderen veelal noemden: het geioofszaad en htt dadelijk geloof, of ook het geloofsvermogen en de geloofswerking.

Naar Gereformeerde belijdenis kan derhalve noch het geloofsvermogen noch het dadelijk geloof aanwezig zijn, tenzij er wedergeboorte voorafging.

Voor wat uu aangaat den Doop van de kleine kinderen der geloovigen, rijst derhalve de vraag: Stelden onze vaderen al dan niet, dat in het te doopen kind het hebbelijke geloof, of wilt ge het geloofsvermogen aanwezig was?

CALVIJN nu schreef over dit punt aldus: » Wel worden de kinderen gedoopt, ziende op een bOete en geloof die in de toekomst liggen; maar al hebben deze in het te doopen kind nog geen vasten vorm aangenomen, toch schuilt in hen reeds de kiem van beide krachtens een verborgen werking van den Heiligen Geest."

Evenzoo zegt PETER MARTYR dit: »In de kleine kinderen der Christenen, die ten Doop worden gebracht, zeggen wij dat het geloof in aanvang aanwezig is, d. i. in zijn beginsel uit den wortel, omdat ze den Heiligen Geest hebben, waaruit evenals alle andere deugden, zoo ook het geloof voortvloeit".

URSINUS laat er zich aldus over uit: Ook de kleine kinderen hebben het geloof op hun wijze of naar de wijze van hun leeftijd, omdat ze de inclinatie tot het gelooven hebben. Het geloof is alzoo in de kleine kinderen aanwezig naar het vermogen, niet als in de volwassenen als dadelijk geloof."

JUNIUS verklaarde zich in dezer voege: »Het geloof kan of genomen in zijn eerste actie, of in zijn tweede actie. Handelt men nu van het geloof in zijn eerste actie (in actu primo, dan zeggen wij dat dit geloof voorvereischt wordt, d. i. in beginsel aanwezig moet zijn, omdat het onafscheidelijk is van den staat van een bondeling, en alzoo van de te doopen personen, .. Zoo ook de wedergeboorte, in haar wortel, die een overplanting is uit den ouden Adam in den nieuwen is het door welke de verkoren kinderkens wedergeboren worden, als ze in Christus worden ingeplant, en de bezegeling hiervan is de Doop."

En elders: »In alle te doopen personen voorvereischen wij met de Heilige Schrift geloof en boete, althans naar het oordeel der liefde, en dit zoowel bij de kleine kinderkens, in wie uit kracht van den zegen en het verbond des Evangelies, het zaad en de geest des geloofs en van de boete, naar ons beweren, moet worden vastgesteld; en evenzoo in de volwassenen, in wie geloof en boete van dadelijken aard moeten zijn."

TRELCATIUS, een der eerste tlJIologische hoogleeraren te Leiden, schreef: »De kleine kinderkens hebben het geloof in zich als een zaad, nog niet zoo dat er vruchten zijn om te oogsten."

BUCANUS betuigde: »Het mag niet in twijfel worden getrokken of in de kleine verkoren kinderen is zeker zaad des geloof s ingeplant."

VOSSIUS, in zijn bekend tractaat over den Doop, schreef: »Onder het geloof dat in de kleine kinderkens aanwezig is, - verstaan we het beginsel of het zaad des geloofs, en niet de gesteldheid of de daad des geloofs."

WALAEUS verklaart: »Wij verklaren alzoo dat ook de kleine kinderkens onder de geloovigen te rekenen zijn, omdat zij in zich ontvingen het zaad of den Geest des geloofs."

ALTING zegt: »De kleine kinderkens der geloovigen hebben in zich zeker zaad des geloofs, dat als ze op rijper leeftijd komen in de dadelijkheid uitgaat, onderwijl er dan uitwendig bijkomt de onderwijzing door menschen gepaard met de sterkere inwendige bewerking van den Heiligen Geest. Vraagt men dus of de kleine kinderkens als geloovigen zijn te beschouwen vanwege dit zaad des geloofs, dan zeggen wij: Zeer zeker."

VOETIUS uit zich aldus: »Zoo vereenig ik mij met het gevoelen, dat er in de kinderkens die verkoren zijn, en tot het Verbond behooren, plaats grijpt eene eerste in­ planting der vveclcrgebooi te do-' i-ligeu GeeSi, »-'.•., : ''-iooi-iiiiu i.'.et t--i^-//, •. / en het zaad wordt mgepiant, waaruit later en te zijner tijd de bekeering en de vernieuwing des levens moet volgen. Immers het gevoelen (der Gereformeerde godgeleerden) is bekend, dat de Doop niet de wedergeboorte bewerkt, maar het zegel is van een wedergeboorte die reeds heeft plaats gehad, " (Efificacia Baptismi non est in producenda regeneratione sed in iam producta obsignanda).

MACCOVIUS schrijft: »Hebben zulke kinderkens geloof? Antwoord: Ja zij, wel niet het dadelijke, maar toch het hebbelijke geloof; want gelijk ze wedergebore? i zijn, zoo ook hebben ze het hebbelijke geloof."

FESTUS HOMMIÜS schrijft: »De kleine kinderen moeten gedoopt worden, niet omdat ze in den Doop het dadelijke geloof ontvangen, of omdat ze kunnen gezegd worden te gelooven met eens anders geloof (d.i. van hun ouders), maar omdat zij zelven het geloof in zijn eerste opkomen bezitten, in den wortel en in het zaad, dank zij de inwendige werking van den Heiligen Geest."

GOMARUS zegt: »De Doop komt toe aan een iegelijk die onder de bewerking des Heiligen Geestes staat. Dit is het geval bij de kleine kinderkens. Diensvolgens kan de Doop hun niet onthouden worden."

ZANCHIUS betuigt: »Het zeggen, dat niemand den Heiligen Geest kan ontvangen dan door het gehoor des Woords, verwerpen wij, vooreerst omdat het strijdt met de Heilige Schrift, waarin Wij lezen van mannen, die reeds van huns moeders lijf af geheiligd waren, alsook met ons Christelijk geloof, waarin we belijden, dat de uitverkoren kleine kinderen, niet enkel met water gedoopt worden, maar voorkomen als gedoopt in den Heiligen Geest der wedergeboorte."

POLANUS doet zich aldus hooren: »Ook in de kleine kinderen is het zaligmakend geloof. Maar dat zaligmakend geloof is in de kinderen als een kracht of vermogen in het hart der uitverkorenen, zonder den dienst des Woords, onmiddellijk door den Heiligen Geest ingeplant, die in hen, naar de wijze van hun jaren, Gode welgevallige bewegingen des geloofs verwekt. En als ze dan opgroeien, is het de Heilige Geest die van lieverlede dat geloof in hïn vermeerdert en sterkt, opdat het zoodoende ten slotte niet alleen bij wijze van vermogen, maar ook als dadelijk geloof uitkome. Zoo is dus het zaligmakend geloof ook in de kleine kinderen aanwezig, maar als hebbelijkheid, of als een zaad door den Heiligen Geest in hun Idnderhart gezaaid."

VAN MAESTRICHT betuigt: »De Doop vereischt bij de volwassenen, dat er vooraf dadelijk geloof in hen zij; bij de kleine kinderkens daarentegen is de Doop tevreden met het zaad des geloofs, en cischt evenmin als de Besnijdenis het dadelijk geloof."

MEIDEGGER zegt: »Het is niet te veel gezegd, zoo we de kleine kinderkens ge loovigen noemen, overmits de Heilige Geest hun onmiddellijk de verdiensten van Christus toepast, als het ware voor hen gelooft, en vaa lieverlee het (dadelijk) geloof in hen werkt. Dit echter is een verborgen daad van den Heiligen Geest, waarvan wij de wijze niet bepalen kunnen."

CLOPPENBURCH schrijft: »Wij onderstellen dat de kleine kinderkens der geloovigen door een verborgen, onmiddellijke werking van den Heiligen Geest ingeplant zijn in Christus."

TURRETINUS schrijft: »Met het opzicht tot het geloof van de kleine kinderkens moeten we hetzelfde belijden wat we erkennen in hun rede. Beide zijn in het kleine kind naar den eersten aanzet, in het zaad, niet om er reeds van te oogsten, in het vermogen, nog niet naar de uitwendige betooning van de daad."

WENDELINUS laat zich aldus hooreu: »Omdat het ons een duistere en zware zaak is, daarom hebben we toch geen recht, om het bestaan van h.et%e\oQ{-als hebbelijkheid, ^geloofsvermogen, als zaad en wortel Ó^QS geloofs, te ontkennen."

DE WITTE zegt; »Kunnen de kinderkens zoo vroeg den Geest wel hebben ? Antw.: oo zij den Geest der wedergeboorte niet konden hebben, zoo zullen ze, in die jaren stervende, verloren gaan. Maar dit is tegen de Schriftuur, die hun den hemel toezegt. Mare. 10:34. Derzulken is het koninkrijk der hemelen... Hoewel in hen niet is het dadelijk geloof, zoo nochtans is in hen het zaad des geloofs."

KELDERMAN schrijft: »Let men aandachtig op den inhoud en de woorden van het Formulier, in derzelver gansche beslag, wie kan niet zien, dat .de doopeling wordt aangemerkt als in Christus geheiligd en der verzegeling des Heiligen Geestes deelachtig zijnde, enz., en deswege als een geloovige ? "

WITSIUS laat zich aldus uit: »Er valt niet aan te twijfelen of de stelling van het wedergeboren zijn der kleine kinderkens vóór hun Doop, althans naar het oordeel der liefde over de enkele, is de aangenomen leer der Gereformeerde kerken in Nederland."

A MARCK laat zich in dezer voege uit: »Intusschen erkennen we volgaarne, dat de genade des Geestes ook plaats heeft in de kinderkens der geloovigen, die verkoren, en vroeg geheiligd zijn, welke genade sommigen gewoon zijn een geloofszaad, of een wortelgeloof, of ook minder juist, een hebbelijk geloof te noemen."

BRAUN verklaart: »Ik houd het allermJBst voor absurd, om te zegsfen dat de kleiiifc kinderen dei geioovigen zelven het geloof hebben."

TUINMAN schrijft: »De kinderkens hebben de beteekenende zake des Doops, namelijk de afwassching door het bloed Christi en den Heiligen Geest, die al na zijn welgevallen in de eerste jonkheid het zaad Gods, den wortel der zake in de kinderen kan werken, en te zijner tijd het dadelijk geloof en de heiligmaking."

LEYDEKKER betuigt: »Uit kracht van het Verbond, gegrond op het bloed van Christus, werkt de Heilige Geest in de kinderkens genade, zijnde dat innighe Doopsel, dat bad der wedergeboorte en de vernieuwing, dat in Johannes den Dooper wrocht van zijns moeders lijve aan.

GROENEWEGEN erkent: De te doopen kinderen, »die waerlick ChriSti zyn naer de verkiezing, zyn heilig door zyn bloed. De Heilige Geest werkt in hen zoowel als in de volwassenen, hoewel de wijze en manier zyner werkinge voor ons onbegrypelijk en onuitdrukkelijk is.”

En eindelijk, DUBOïS [ZekerJieid vanden Kinderdoof) zegt: »Een jong geworpen lam en een wolfsjong verschillen niet in uiterlijke werkingen, en nochtans zal een ieder het ééue onder de goede, zachte, lieflijke dierjtes en het andere onder de quade, vreeslij ke, verscheurende dieren stellen, omdat ze elk een bijzonderen inner lijken aard hebben". Zoo nu, »als wij spreken van der kinderen wedergeboorte, zoo verstaan wij dien goeden wortel, die door den Heiligen Geest in hen gewrocht wordt."

Alle deze mannen betuigen derhalve, elk op hunne wijze, dat in de kleine kinderen der geloovigen, het beginsel, het zaad, de kiem, of het vermogen des zaligmakenden geloofs, zoo ze verkoren zijn, aanwezig is te achten.

Niet dat ze Gods vrijmacht beperken, als bleef Hij niet machtig, hun den Heiligen Geest met zijn gaven eerst later, en dus na den Doop te doen toekomen; maar omdat wij mensctien, die de verborgen werking des Geestes niet kennen, niet anders kunnen oordeelen, dan dat ze krachtens Verbondsrecht, den Heiligen Geest hebben, en door den Heiligen Geest het zaad des geloofs.

Dat nu het beginsel des zaligmakenden geloofs niet bestaan kan dan in den wedergeborene, behoeft geen aanwijzing.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's

CALVIJN EN DE CALVINISTEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's