Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Engelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Engelen.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXX.

En hij zeide tot hen: Ik zag den Satan als een bliksem uit den hemel vallen. Luc. 10 : i8.

De positie en macht van Satan is deswege zoo zwaar, om helder in te zien, overmits de werking van een louter geestelijk wezen ons schier volstrekt onbekend is. Wel weten we een en ander van de werking onzer eigene ziel; maar 's menschen ziel beschikt over een lichaam als instrument, en zelis de taal die we spreken heeft een stoffelijke grondlaag in den klank. De hypnotische werkingen, waarvan telkens in breeder kring het gerucht uitgaat, en die meer rechtstreeks schijnt toe te gaan, is nog alleen empirisch geconstateerd, en zelfs de poging om ze te verklaren is nog niet gewaagd. Gods kinderen kennen zeer zeker iets van Gods verborgen omgang, maar toch de wijze waarop de gemeenschap tusschen den Heiligen Geest en onzen geest op den bodem van ons hart tot stand komt, tart nog elke verklaring. Het kan uit dien hoofde geen verwondering baren, dat ook de actie, die van de engelen uitgaat, zich nog altoos in zekere zwevende algemeenheid voor ons verliest, en weigert vaster grijpbare vormen aan te nemen. En dit nu zoo zijnde, voelt ge aanstonds, hoe bijna onmogelijk het is, ons omtrent Satans positie een genoegzaam heldere voorstelling te vormen.

Gemeenlijk denkt het gewone volk zich Satan in de diepte, zeer verre weg van Gods heiligen hemel. Maar slaat ge nu de Schrift op, dan leest ge in Job hoe Satan in den hemel voor God verschijnt, en straks van God uitgaat som de aarde te doorwandelen." In een oogenblik van diepe ontroering hoort ge uw Heiland roemen, niet dat Satan in de diepte verworgd is, maar heel anders; »Ik zag den Satan als een bliksem mt den hemel vallen" (Luc. 10:18). Nog verder zegt de heilige apostel u, »dat we den strijd hebben met de geestelijke boosheden/« de lucht." Petrus en Judas gewagen van een gebonden zijn »onder de duisternis." En in de openbaring van Johannes ziet ge Satan nogmaals heerschen op aarde, en dan eerst wordt hij geworpen iii de poel des vuurs, die voor »Satan en zijne engelen bereid is'." Reeds uit dit korte overzicht is het zonneklaar, dat in geen dezer uitdrukkingen bedoeld is, een vaste verblijfplaats van Satan aan te duiden. Een vaste verblijfplaats zou in een van deze drie: n den hemel, op de aarde ot onder de aarde, moeten geweest zijn. Nu daarentegen beurtelings gezegd wordt, dat hij in den hemel is, dat hij de aarde doorwandelt, dat hij onder de duisternis gebonden is, en toch eerst bij het oordeel in den poel des vuurs zal geworpen worden, blijkt hieruit, dat deze wijze van uitdrukking minder een plaatselijke dan wel een geestelijke beteekenis heeft. Satan wordt gezegd: n den luniel te zijn, als moet uitgedrukt, dat hij Gods knecht is; hij wordt op aarde geplaatst als er sprake is van zijn invloed op menschen; hij ligt gebonden onder de duisternis, als zijn duivelsche aard en onmacht moet aangegeven; en toch gaat hij eerst aan het einde in den poel des vuurs, als te kennen wordt gegeven, hoe hem thans nog altoos eenige macht van tegenworstelen gegund blijft. Er kan daarom niet genoeg op aangedrongen, dat men elke plastische voorstelling van een heiburcht, waarin Satan zich tegenover God verschanst zou hebben, varen late. Zelfs als Paulus de booze geesten in de lucht stelt, ligt hierin alleen uitgedrukt, dat ze niet tot de huishouding dezer aarde hooren, maar van buiten af op onze aardsche huishouding inwerken. Ook Satan is, evenals alle engelen, een bloot geestelijk wezen, zonder lichaam. Niet alomtegenwoordig, en dus altoos ergens zijnde, maar zóó dat én zijn T(erplaatsing én zijn inwerking op andere creaturen, toegaat op eene wijze, die met onze manier van ons te verplaatsen, en met onze wijze van werken, niets gemeen heeft.

Intusschen, al mogen we uit dien hoofde onze onbekendheid met de positie en de mafiier van werken, die Satan eigen is, niet verhelen, toch geeft dit ons niet het minste recht, om hetgeen de Heilige Schrift ons omtrent Satans onacht laat doorschemeren, als niet geschreven te beschouwen. En dan moet al aanstonds een duidelijk zichtbare grens getrokken worden tusschen de macht van Satan tot op Golgotha, en de macht van Satan ? ia Jezus' kruisdood. Na den val in het Paradijs komt over de aarde de vloek, als wrange vrucht van het verderf, dat in 's menschen hart is uitgegaan, en in dien vloek triomfeert Satan. Van die ure af is Satans macht over ons menschelijk leven gevestigd. Alleen de »algemeene genade" treedt tusschen beide, om de al te sterke doorwerking van die macht te stuiten. Als desniettemin het menschelijk leven zich steeds meer duivelsch ontwikkelt, komt de Zondvloed, om deze doorgisting van het verderf te breken. Na den Zondvloed wordt heel de aarde, met alle aardsche creaturen, in het algemeen genadeverbond opgenomen, en hiermee aan Satans oppermacht zekere teugel aangelegd. Maar ook zoo dringt toch Satans macht al dieper in het leven der volken in. In twee stadiën (zie Rom. i : 24, 26, 28) verbeuren ze den zegen der volle »algemeene genade", en trekt God den zegen dier genade gedeeltelijk terug. Hierdoor neemt de oppermacht van Satan in den geest der menschheid op zonderlinge wijze toe. Eindelijk komt het zoover, dat het Jiooger proces in ons menschelijk leven schier uitsluitend door demonische denkbeelden beheerscht wordt. Aldus is Satan feitelijk Overste dezer wereld geworden, en is het nog iets anders dan grootspraak als hij tot Jezus zegt: A1 deze koninkrijken en hun heerlijkheid zal ik u geven; want ze zijn mij overgegeven en ik geef ze aan wie ik wil."

Natuurlijk was dit laatste niet waar op de manier, waarop Satan het uitsprak. God had in oude dagen niet Satan gekroond met eenzelfde macht als waarmee de Christus eens aan zijn rechterhand zou beldeed worden. Zoo stelt Satan het wel voor, maar zoo ging het niet toe. Feitelijk, niet door een wilsbesluit of ordinantie Gods, was de wereld in Satans macht gekomen. Het waren de kinderen der menschen die voor de dingen Gods almeer het oog sloten, en zich almeer door Satanische list lieten bekoren, die zondigende en tot zonde verleidende, zich al dieper in de macht van Satan hadden ingewerkt. Dit was opgekomen in de enkele personen; van de enkele personen was die onheilige geest over de huisgezinnen, van de huisgezinnen over de geslachten uitgegaan; en op die wijs waren allengs ook de volken en natiën almeer onder den invloed en onder de inwerking van Satans geest gekomen. De heerschende denkbeelden, de algemeene overtuigingen en inzichten, de idealen die men najoeg, de illusiën waaraan men zich overgaf, de traditiën en gewoonten die men volgde, het was altemaal vervreemd van den Geest des Heeren, en steeds meer met een Satans onfieiligen geest gedrenkt geworden. Vooral sinds de afgoderij hand over hand toenam, en steeds ongerijmder vorm aannam, was deze geest des verderfs over de volken en natiën uitgegaan. Immers, de afgoderij beduidde niets minder, dan dat de band aan God, of de religie, die alleen machtig zou geweest zijn, om de bekoring van Satan nog te breken, nu zelf ontheiligd werd, en voortaan misbruikt zou worden, om de consciëntie te sussen, en allerlei zonde en onheiligen lust te billijken en te rechtvaardigen. Ten slotte kon er geen boosheid meer zoo snood, geen zonde zoo vermetel en onheilig, geen kwaad zoo heilloos en zoo roekeloos worden ingedacht, of de afgoderij dekte en verontschuldigde het, ja deed als een heiligen plicht voorkomen, wat van God gevloekt was. Een moeder vermoordde haar eigen kind en een jöngedochter ging als hoer in den tempel zitten, en die moeder waande met haar kindermooi'd evenals die jöngedochter met het prijsgeven van haar maagdelijke eere, den goden een dienst te doen. En al moet nu toegestemd, dat deze schandelijkheid niet overal even ver ging, toch weet ons de historie te verhalen, hoe tot zelfs de mythologieën der meest beschaafde volken met allerlei onreinheid gestoffeerd waren; in hun mysteriën allerlei buitensporige bachanaliën werden gevierd; en in hun volkszeden, zelfs onder de meest ontwikkelde klassen, zonden, waarvan thans zelfs het grooter publiek reeds op het enkele hooren huivert, schaamteloos waren doorgedrongen. Het was wel zooals Paulus schrijft: God had ze overgegeven in een verkeerden zin, en die verkeerde zin bracht ze rechtstreeks onder de macht van Satan.

Dit laatste versta men niet in te overdrachtelijken zin, alsof hiermede niets anders ware uitgedrukt, dan dat Satan een schadelijken invloed op veler hart uitoefende. Immers zulk een schadelijken invloed oefent Satan nu nog op tal van personen; ieder onzer wordt er door bedreigd; tot aan het einde der dagen zal de kerk bidden: »Leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van den Booze"\ en ware niets anders bedoeld geweest, dan zou Jezus deswege Satan nooit den Overste der wereld genoemd noch gejuicht en gedankt hebben, toen hij Satan als een bliksem uit den hemel zag vallen. Hier schuilt dus meer, er schuilt iets anders achter, en het is noodzakelijk om dit helder in te zien.

Er heerschen namelijk in eiken kring en in elk tijdperk zekere ; ; §, ]genieene denkbeelden en overtuigingen. Mode-overtuigingen zou men ze kunnen noemen, die het opkomend geslacht ia ridi opneemt, die alle publiek geschil beslechten, waar ieder voor zwicht, die de een den ander napraat, en die op die wijs het volksleven van een geheel tijdperk beheerschen. Dit bedeelt men als men spreekt van den tijdgeest, een kind van zijn tijd zijn, op de hoogte van zijn tijd wezen en ? oo veel meer, of ook als men in een bepaald land van den volksgeest gewaagt, en den klank laat werken van zekere patriotische gevoelens. Bij dezen tijdgeest en dezen volksgeest blijft het ech-ter niet. Ook die afzonderlijke volken en natiën worden weer groepsgewijze beheerscht door nog algemeener denkbeelden en inspiration. Zoo bestaan de '/olken van Zuid-Europa (Italië, Spanje en. Portugal) anders dan die van Noord-Europa, in Denemarken, Zweden en Noorwegen. In West-Europa wordt anders geleefd en gedacht, en door heel andere motieven geestdrift ontvonkt, dan in, Rusland en Polen. Er heerscht een andere geest onder de Amerikanen dan onder de bewoners van Europa, en onder de volken van Afrika heerscht weer een andere toon dan in China en Japan. Dit zijn meer algemeene, heerschappij uitoefenende en toon aangevende motieven, die elke tijd kende, en die niet maar één enkel volk, maar heele rassen, heele groepen en natiën, en heele werelddeelen beheerschen.

Deze meer algemeene beseffen en overtuigingen staan alzoo, wat kracht en omvang en werking betreft, boven den tijdgeest en den volksgeest. Maar ook boven deze machtige geesten staan nog weer gef-^tiji die nó^ machtiger zijn, en niet enkel dit of dat ras, maar bijna heel ons mefischelijk geslacht beheerschen. Is nu een volksgeest reeds zoo machtig, dat niet één enkel koning machtig genoeg is, om op den duur een zich sterk uitsprekenden geest van zijn volk te bezweren; zijn de rasgeesten, als we ons zoo mogen uitdrukken, reeds zoo overweldigend machtig, dat geheele volken saam blindelings door zulke geesten gedreven worden, zonder dat eenig vorst of staatsman er iets tegen vermag; hoe oppermachtig moet dan niet zulk een wereldgeest zijn, die zekere aandrift in heel de volkereumassa opwekt, en gelijktijdig aan alle hoeken der aarde zekere gelijkvormige neiging in het menschenhart inblaast, allerwegen eenzelfden toon doet aanslaan, en, schier zonder uitzondering heel het menschelijk geslacht in zekere bepaalde richting stuurt. En nu getuigt de Heilige Schrift ons, dat deze heel de wereld beheerschende geest, niet alleen vóór, maar ook na den Zondvloed, zich almeer van God vervreemd heeft, in afgoderij verzonken is, en toen door God zelven, als straf aan zijn eigen boosheid is overgegeven. Zoo en niet anders is toen een toestand geboren, dat én volksgeest, én rasgeest, én wereldgeest steeds onheiliger, steeds meer demonisch is geworden, en dat ten slotte Satan roemen kon: De wereldgeest die over het breede aardrijk de volkeren beheerscht, beheerscht in hun zeden en gewoonten, in hun staatkunde en eeredienst, in hun neigingen en sympathieën, is niet meer de geest van God, maar is mijn geest. Ik ben'o verste der wereld. De wereld ligt aan mijn voeten. Zelfs het lot der koninkrijken en hun glorie rust in viijn hand. Niet alsof het Voorzienig bestel over de wereld ook maar een oogenblik aan Satan ware overgegeven. Dat verbleef Gode, en Satan kon zich zonder Zijn wil niet roeren noch bewegen. Maar de geest, die in de wereld den toon aangaf en de historie der volken, der gezinnen en der personen beheerschte, was de geest van Satan.

De vraag was dus maar, of het ook mogelijk zou zijn, tegenover dien demonischen wereldgeest en het algemeen beginsel waar die wereldgeest zijn kracht in vond, een ander nóg machtiger, en even algemeen beguisel over te stellen, waardoor in den boozen wereldgeest breuke werd geslagen, en een andere heilige wereldgeest tegen Satans geest en rijk zou v/orden overgesteld. En die nog machtiger, even algemeene geest nu zegt de Heilige Schrift u, dat in Christus is verschenen. In Christus, die niet voor een tijd slechts den toon aangaf, noch ook alleen den geest van zijn eigen volk omzette, maar die een zoo alles omvattend beginsel in zijn persoon belichaamde, in zijn optreden gelden deed en in zijn sterven bezegelde, dat hij metterdaad de Zoon des menschen bleek te zijn; en zulk een nieuw, overmachtig beginsel in ons geslacht heeft ingedragen, dat er een Christelijke zvereld tegenover de Heidensche wereldVioa opkomen, om eens zekerlijk die Heidensche wereld, niet maar te breken, maar te overwinnen en te vernietigen. Op het oogenblik nu, toen Jezus voelde, dat alzoo de uitwerking' van zijn optreden v/as, toen zag hij de onheilige macht van Satan als voor zijn oogeu scheuren en breken, en toen riep hij voor het oor van zijn verbaasde jongeren uit: »Ik zag den Satan als een bliksem uit den hemel vallen." Omdat Petrus weer uit Christus' geest in den wereldgeest terugviel, sprak hij tot hem: »Satanas, ga "achter mij." Toen Judas er zich toe leende, om dat werk Gods in Christus te vernietigen, voer Satan in hem. Het was de Overste der wereld die, schijnbaar op Golgotha over den Zoon des menschen triomfeerde, maar niets aan hem had, daar juist dat Kruis Satans macht voor altoos breken zou. En het was in dit hoog gevoel datjezus betuigen kon: de ïvereld overwonnen."

Om nu tot dit doel te geraken, had God de Heere van Abrahams dagen af één plek op aarde aan Satans geest ontrukt, en op die plek één man gebracht, in wien al de geslachten der aarde zouden gezegend worden. Op die plek en uit dien man is toen allengs een heilig volk opgekomen, heilig niet alsof het geen zonde had, maar omdat het met den wereldgeest niet meedeed, en zich niet door een demonischen wereldgeest liet beheerschen. Want wel jjoogde die demonische wereldgeest ook Israël te overhcerschen, en lukte dat al spoedig in de tien stammen, en hoereerde straks ook een goed deel van Juda af, maar de kern van het volk werd door den Heiligen Geest voor afval bewaard en hield stand. De demonische wereldgeest bleef in Israël altoos een vreemde geest, niet de geest van het eigenlijke Israël. Israël in zijn gezonde kern leefde uit een geest die zoo principieel mogelijk tegen den wereldgeest en zijn afgodischen afval overstond. En zelfs toen vreemden Israël overheerschten, en eerst de volken van Midden-Azië, straks de Grieken, en na hen de Romeinen, stad en land veroverd hadden, bleef er op die ééne plek toch altoos nog een volk over, dat de getrouwigheden bewaarde, en aan den wereldgeest niet toegaf. Toen Jezus dan ook verscheen, en zijn stem uitging, vond die stem aanstonds weerklank. De kern van Israël waakte op. De schapen die van zijn stal waren, volgden hem. En als eindelijk op den Pinksterdag de volksband van Israël doorbroken wordt, is die kern van Israël de kern der menschheid geworden, en gaat van nu voortaan een hemelsche wereldgeest uit, om een heel ander menschelijk leven te scheppen, dan onder de heerschappij van den demonischen wereldgeest dusver den boventoon had gevoerd.

Zoo moet ge het verstaan, om wel in te zien, op wat wijs het lieidcnsehc leven met Satan in rechtstreeksch verband staat, en hierdoor onder de Christenen de overtuiging veld won, dat de niet-Christelijke wereld in haar kern en levensaandrift duivelsch was. Reeds in Leviticus 17 : 7, was tot Israël gezegd: Zij zullen hun slachtofferen niet meer offeren aan de dnivelenj welke zij thans nahoereeren." In Deut. 32 : 17 was het herhaald: Zij hebben aan de duivelen geofferd, niet aan God; aan de afgoden, die zij niet kenden." Van Jerobeam heet het in 2 Chron. 11 : 15: En hij had zich priester gesteld voor de duivelen, en voor de kalveren, die hij gemaakt had." En ook na Christus' hemelvaart herhaalde de heilige apostel nogmaals, dat we in den afgodendienst een dienst der duivelen te zien hebben, als hij aan de Christenen die met hun heidensche familieleden feesten in de afgodstcmpels gingen bijwonen, toeroept: Wat gemeenschap is er tusschen de tafel van Christus (het heilig Avondmaal) en de tafel der duivelen: of gelijk er letterlijk staat: Gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der duivele."

Het is dan ook in deze overtuiging dat de aloude gewoonte van het Exorcisme wortelt. Exorcisme beteekent duivelbanning, en deze bestond hierin, dat een bekeerling uit de heidenen niet tot den heiligen Doop werd toegelaten, dan na vooraf plechtiglijk den dienst van Satan te hebben afgezworen.

De booze geest moest uit den doopeling uitgebannen, zou de Heilige Geest in hem kunnen komen. Reeds bij den proselietendoop, die in Israël gold, was dit alzoo in zwang gekomen. De Thebiela, gelijk men dezen proselieten-doop noemde, was een finaal en volstrekt breken met de heidensche wereld en den heidenschen geest, om alsnu in de - wereld van Israël over te gaan en uit den geest van Israël voortaan te leven. Een breuke, die zoo principieel werd pgevat, dat men zelfs zijn heidenschen vaer en moeder afsneed, om een Jood en odin als doopvader en doopmoeder aan te emen; iets waarmee het aloud gebruik van eter en meier samenhangt. Toen nu de hristelijke kerk optrad, en de taak van sraël overnam, bleef deze zelfde grondgeachte heerschen. Wie tot Christus kwam n zich doopen liet, moest radicaal met de eidensche wereld en den heidenschen weieldeest, d. i. met Satan, breken, en met olle bewustheid overgaan in dien geheel nderen wercldgeest, die beheerscht werd oor Christus. Dit nu duidde men aan door et Exorcisme, een plechtige handeling ie oorspronkelijk een alleszins verklaarare beteekenis had, en die men wel zou edaan hebben met bij het doopen van eidenen, als vrucht der Zending, in stand e houden. Een Heiden die in de Christelijke erk zal overgaan, moet eerst afzweren den eest der duivelen, die de heidenwereld beeerscht, en kan eerst daarna worden ingeworen in den Heiligen Geest door het acrament van den heiligen Doop.

Dat men later met het Exorcisme den erkeerden weg opraakte, had dan ook een eel andere oorzaak. Toen men namelijk ater te doen kreeg, niet met overgekomen eidenen, maar met personen uit Christenouders geboren, en deze al spoedig als kleine kinderen doopte, had men aanstonds het Exorcisme moeten afschaffen. Een kind uit Christenouders geboren is niet onrein, maar heilig (i Cor. 7 : 14). Zulk een kind was niet onder den heidenschen wereldgeest geweest, en kon er alzoo niet onder uitgaan. De afzwering van den heidenschen wereldgeest had bij zulk een kind geen zin meer. Dit vooreerst, en ten andere, een kind dat pas geboren is, kan niets afzweren, wijl het nog niet spreken kan. Toen men nu nochtans'-het Exorcisme ook bij deze kleine kinderen bijhield, verviel men in de fout, om den priester door een bla-zen met den mond, en een manipulatie der handen, de duivelbezwering te laten voltrekken, en maakte ze alzoo magisch.

De Gereformeerde kerken hebben dit Exor^ cisme daarom terstond afgeschaft; in de Luthersche kerk hield men het nog zóó zóó bij, tot het nu allengs ook daar uitsterft. Maar in de Roomsche kerk geldt het nog. Een priester wordt de in de lagere grade» tot Exorcist gewijd; en vóór den Doop moet hij driemaal op het gezicht van het kind blazen, zeggende: Ga uit van hem, booze geest, en geef plaats aan den Heiligen Geest." Daarop moet hij kruisgewijzc op het kind blazen, en zeggen: ntvang door deze blazing van den zegen Gods den goeden Geest" ; een kruis slaan, en zeggen : •b Vrede zij u." Met deze handeling nu hebben wij, Gereformeerden, wijl ze in strijd is met I Cor. 7 : 14, en met den aard der zaak, voorgoed gebroken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Engelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's