Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT HET VUUR GERUKT.

XVIII.

IN BENAUWDHEID DES HARTEN.

't Werd Frederik duidelijk, dat het gevaar hem elk oogenblik meer begon, te dreigen. Een deel van het schip stond reeds in volle vlam, en hoog flikkerden langs het touwwerk en de zeilen de vurige tongen, terwijl de vlam, door den wind aangewakkerd, telkens meer voedsel kreeg. De hitte op het dek was ondragelijk, al was de wind niet naar de zijde waar het scheepsvolk elkander verdrong.

Een boot naderde. Tien, twintig man sprongen in zee en zwommen er heen. In een oogenblik was 'het vaartuig vol en roeide weg. Meer andere schuiten naderden. Plotseling echter dreunen weer ontzettende slagen beneden, terwijl vuurstralen door den nacht schieten. Frederik wist nu vanwaar dit geluid kwam. Doch met schrik zagen hij en anderen, hoe verscheiden booten na de losbranding der kanonnen achteruit weken. Blijkbaar wisten de bootslieden niet, dat het geschut slechts met kruit was geladen en vreesden zij door kogels te worden getroffen^ Wel schreeuwde men hun van 't schip toe, dat zij gerust naderen konden, maar in het geraas ging het geluid verloren of 't werd niet begrepen, en menige boot. waagde zich niet dichterbij.

Natuurlijk waren de sloepen, die 't schip naderden, in een ommezien gevuld. Aan blusschen dacht niemand meer. Ieder zocht slechts 't leven te redden. De vlammen wierpen een hel licht op het schrikkelijk tooneel. Men hoorde hier schreeuwen en gillen, ginds vloeken en tieren; verscheiden matrozen, die 't gewaagd hadden in zee te springen, maar onmachtig waren zich boven water te houden zonken om hulp schreeuwend in de diepte weg. Anderen wierpen stukken hout, vaten en kisten overboord, en klemden zich daaraan vast, in de hoop zoo een boot of het vasteland te bereiken. Doch de wind dreef hen juist daarvan af. Menigeen verzonk, door anderen onopgemerkt, in de diepte. Wie nog op het schip waren, scheen slechts de dood, 't zij in het water of in het vuur, te wachten.

't Waren vreeslij ke oogenblikken ook voor Firederik. In enkele minuten was 'talsof zijn geheele leven hem voorbij ging, inzonderheid de laatste maanden, waarin hij zoo vaak op verkeerde wegen had gewandeld; al dat zondige stond hem nu eensklaps voor oogen, en met kracht klonken hem weer de waarschuwingen in de ziel door den HoUandschen stuurman en den kapitein Todd hem nog pas gegeven. y> Als". had de eerste nadrukkelijk gezegd. En nu — wat zou er van alle plannen komen ?

't Werd Frederik benauwd, ontzettend benauwd. Daar hoort hij achter zich een geschreeuw: jeen boot! een boot!" Tegelijk ontstaat een geweldig gedrang. Hij wil zich vastgrijpen; vergeefs! Een oogenblik nog — en hij plompt van het hooge schip neer in het water!

Hoe 't kwam kon Frederik zich niet verklaren, maar zeker is, dat hij, de cogen openende het nu fel brandende schip op een tamelijk grooten afstand bespeurde. Om hem heen was het stikdonker. In de verte onderscheidde hij bij 't licht der vlammen nog de dooreenwriemelende menschenmassa op het schip.

Gelukkig was Frederik een goed zwemmer. Toch, dat wist hij, was hij verloren als geen boot hem opnam. Met alle kracht zwom hij daarom naar den kant, waar hij de booten had bespeurd, al kostte het hem moeite zich tegen wind en golven op te werken. Ja, wel ging er intusschen in zijn ziel veel om, bij de ontzettende gedachte aan dood en eeuwigheid, die hem zoo nabij schenen. Wanhoop greep hem aan, doch op 't zelfde oogenblik was 't als werden hem de woorden van den stuurman toegeroepen : alles is in Gods hand, en Frederik riep uit: »o. God, behoud mij, bewaar mij van den dood!"

Eensklaps slaat hij met de hand ergens tegen aan. Dat deed geweldig pijn, maar hij lette er niet op en greep loe met al de kracht van een die in doodsgevaar verkeert. Wat het was kon de zwemmer niet onderscheiden, maar in elk geval dreef het, en toen hij er zich aan vastklemde, zich er op werkte, zonk het niet, maar droeg hem. 't Was hoog tijd, dat hij een steunsel kreeg, want de krachten begonnen hem te ontzinken. Zeker was zijn zitplaats ver van gemakkelijk, en moest hij alle moeite doen om in evenwicht te blijven, maar toch ontglipte aan zijne lippen met een zucht: 'O, Heere, ik dank u", terwijl, hij daar voortgleed over de diepe, donkere wateren en deed wat hij kon om het land te naderen.

Intusschen dreef het stuk hout waarop hij zich bevond, al nader bij het brandende schip. Duidelijk kon Frederik nu zien, hoe het daarop en daarbij toeging, en voor een oogenblik vergat hij zijn eigen gevaar.

't Was een ontzettend tooneel. Langs touwen en ladders trachtten zij, die nog op het steeds feller brandende vaartuig waren, af te klimmen; rook en vlammen sloegen om hen heen. Een paar der booten van de Charlotte waren, na 't verbranden der touwen, in zee gestort; vijftig, zestig handen grepen zulk een boot aan, en Frederik zag voor zijn oogen hoe er een, te zwaar beladen, omsloeg en in de diepte verdween. De andere booten waren in der haast neergelaten en roeiden overvol weg. Niemand lette op.de velen die in het water lagen, om hulp roepend, maar vergeefs. Wel bespeurde Frederik, hoe van de landzijde steeds meer redders opdaagden, maar daar het aan een zijde, vlak voor het schip, duister was, kon men velen, die met den dood worstelden, noch zien noch redden.

Opnieuw overviel Frederik een geweldige angst. Hij zag den dood letterlijk voor oogen en in de benauwdheid zijns harten riep hij ernstig tot God en smeekte, al was 't met enkele, halt uitgesproken woorden, om vergeving voor al zijn kwaad, om redding uit den doodsnood. Nu en dan hief hij een luid geschreeuw aan, doch 't scheen, dat niemand hem hoorde of op zijn geroep, ' onder dat van zoovelen, letten wou. Zoo, al roepend uit het hart en uit de keel, dreef Frederik in dien schriklijken nacht voort, verstijfd door den koeien wind die tegen zijn doornatte kleederen blies en elk oogenblik in gevaar in zee te vallen. Eindelijk scheen 't hem toe als zag hij niets meer. Hij sloot de oogen, toen onverwacht 't geluid van riemslagen hem wekte. Hij schrikte op en gaf een luiden, rauwen kreet.

sStop!" hoorde hij een krachtige stem roepen, sdaar drijft wat!"

Eenige oogenblikken later voelde Frederik hoe sterke handen hem aangrepen en wegrukten. Toen begaf hem zijn bewustzijn. ESI hij kwam eerst weer tot zich zelf lang na den middag van den dag, welke op dien van den brand volgde. Zeven a acht uur had hij op zijn vlot doorgebracht.

Toen onze vriend weer tot zich zelf kwani, bevond hij zich in een groote zaal, waar een aantal bedden stonden. Verbaasd zag hij om zich heen. Overal ontdekte hij menschen, blijkbaar zieken. Hij wilde opstaan, maar een hevige pijn in de leden belette het hem. Een man, in een lang, zwart kleed, een ziekenoppasser, trad op hem toe en sprak hem aan; doch Frederik begreep hem niet, en de ander was evenmin in staat de vragen, die onze vriend hem in 't HoUandsch deed, te beantwoorden. Na een glas warmen en goed gekruiden wijn gedronken te hebben sliep Frederik echter spoedig weer in.

Toen hij opnieuw ontwaakte gevoelde hij zich veel beter. Hij kon zich oprichten, 't Was nog vrceg in den morgen; alleen de oppassers sliepen niet. Frederik dacht even na; al wat er gebeurd was in dien schriklijken nacht kwam hem voor den geest. Hij wenkte een oppasser, en nu beter begrijpend dan eerst dat zijn Hollandsch hem niet veel helpen zou, trachtte hij zoo goed en kwaad als 't ging in 't Italiaansch een paar vragen te doen.

De man antwoordde weinig; hij beduidde Frederik kalm te zijn, en zei hem dat dien middag g iemand zou komen om hem, Frederik, te spreken.

Op den bepaalden tijd verscheen de aangeduide persoon, 't Was een Britsch zee-ofificier. Frederik herkende hem dadelijk als dengene met wien hij kapitein Todd het laatst bij het ruim der Charlotte had gezien.

Waar is de kapitein" vroeg de zieke haastig.

«Bedaard vriend", antwoordde de ander. sWaar de kapitein op het oogenblik is weet ik niet, maar zeker is, dat ge hem niet spreken kunt."

Met grooten ernst werden die woorden uitgesproken. Toch vermoedde Frederik niet aanstonds wat treurige beteekenis er in verborgen lag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1895

De Heraut | 4 Pagina's