Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die het goede kwaad en het kwade goed heeten” Dierbe Jesaiaansche Wee u!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die het goede kwaad en het kwade goed heeten” Dierbe Jesaiaansche Wee u!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wee dengenen, die het kwade goed heeten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zoet stellen, en Ijet zoete tot bitterheid. Jesaia 5 : 20. in h z zo zi d

d Te rijk ^if^? y verlokte tot weelde ; a/(; é; /(2'd baarde re lichtzinnigheid; maar ook bij de schertsende po spottaal der lichtninnigen blijft het niet. De spot­ th ter weet eindelijk ook op zijn beurt ernstig ie jo worden, en zoo ontsluit zich het vierde stadium in dit heilloos proces der zonde, en ge stuit op de nog even moedwillige, maar nu beredeneerde slechtheid.

Dan wordt wat slecht is goedgepraat. Er wordt van het kwade een theorie gemaakt, voor het onheilige een schoonklinkend systeem opgezet. En zoo komt alles andersom te staan. Wat ge dusver voor licht aanzaagt was eigenlijk duisternis, en wat u duisternis scheen, is welbezien het ware licht. En dat bewijst men u, en dat rekent men u voor, en dat brengt men u aan uw verstand, en dat beredeneert men u op een manier, waarvoor ge verbluft staat.

En daarom redeneert Jesaia er niet tegen in, maar stuit kortweg dien waanzin met zijn vierde » Wee u.', zeggende: s Wee dengenen., die het kwade goed heeten en het goede kivaad; die duisternis tot licht stellm, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zoet stellen., en het zoete tot bitterheid."

Ge behoeft in ons arme land den naam van Multatuli slechts te noemen, om u het doelwit van dit Wee u! voor den geest te roepen; mits ge maar inziet, dat deze dolende geest noch ooit gesproken zou hebben gelijk hij het onderstond, noch ooit een invloed zou geoefend hebben, als waarover hij beschikte, zoo niet reeds bij zijn opkomen een niet zoo kleine kring van ons volk aan dit vierde stadium van nationaal bederf ware toe geweest.

Toen de Geldkoorts opkwam hield men, althans uitwendig, ook hier te lande nog vast aan de oude zeden. Tot op de beurs toe deed de witte das aanvankelijk nog opgeld, om zekeren indruk van soliditeit te geven.

Toen de Weelde hand over hand toenam, bleef men toch in het publiek gesprek den vorm nog in acht nemen. Men stond nog gaarne voor een eerlijk man en een man van.goede zeden te boek

En wel begon bij het uitbreken der lichtzinnigheid de maatstaf van wat heilig en goed was, een enkel maal in te buigen; maar toch in den regel liet men dien maatstaf nog ongemoeid en spotte er eenvoudig mee, op de manier van een kind, dat hunkert naar wat verboden is, en lukt het hem het gebod te schenden, in den moedwil van zijn durven schik heeft.

Maar sedert de periode waarin Multatuli de held van den dag werd, is dit heel anders geworden.

Men is nu aan het redeneer en gegaan. Men heeft zich afgevraagd, waarom men de fundamenten van onze menschelijke saamleving niet eenvoudig om kon keeren. De denkbeelden, en de zeden en gewoonten die uit die denkbeelden waren afgeleid, stonden toch enkel op opiniën^van menschen, maar dan ook van ouderwetsche menschen, van menschen die uit de nachtschuit kwamen, en niets van het nieuwe leven verstonden.

Wat dan eenvoudiger, dan dat men voor die theorie der oude slaapmutsen kortweg andere theorieën, andere denkbeelden, andere beginselen in de plaats schoof, en die zóó ineenzette dat ze pasten bij de dartele, lichtzinnige, luchthartige zeden van den wereldling.

Dan waren zij de goeden, de verlichten, de lieden die het leven wilden genieten, en konden zij op hun beurt die domme brave Hendrikken uit de oude doos uitlachen, als lieden die hun wereld niet verstonden, in die bekrompenheden gebonden lagen, en in niets op de hoogte waren van hun tijd.

En zoo ver is het dan nu ook gekomen.

Vroeger heette een losbol dien men nakeek en nariep, al wie den euvelen moed had, om tegen Gods Woord in te gaan. Ntt daarentegen is tegen Gods Woord in te gaan teeken van hooge ontwikkeling, en wie nog aan Gods Woord vasthoudt heet een bekrompen, achterlijk, door duisternis beneveld man.

Vroeger werd er ongetwijfeld op het verleidelijk gebied der zinnen evengoed gezondigd als in onze dagen, maar men schaamde er zich nog voor, en bleef in de publieke opinie huwelijkstrouw en kieschheid eeren. Nu daarentegen is alle gevöel van schaamte afgeworpen; publiek beredeneert men, dat de vrije liefde boven het huwelijk eere heeft, dat voor jonge personen kuisch blijven spelen met hun gezondheid, en dus zonde is; in allerlei geschrift, tot zelfs in deftige tijdschriften wordt de vleescheslust openlijk aangeprezen; op het tooneel ontziet men niets meer; zelfs de vrouw begint al schaamteloozer in dien toon mee te zingen. En wie nu uitgelachen en op de kaak gesteld wordt is niet meer de lichtmis, maar omgekeerd de huisbakken, de spiessbürgerliche, de bekrompen en nauwelijks meetellende vrouw, die nog in schaamte haar eere stelt, in stille huwelijkstrouw haar geluk zoekt, en in het mysterie van Het gezin de wereld van haar weelde vindt.

Zoo wordt alles in zijn tegendeel omgezet.

Niet vader en moeder onderrichten de kinderen, maar de kinderen komen thuis met allerlei nieuwe snufjes op zedelijk gebied, enpDgen die hun ouders aan het verstand te brengen.

Moeder kan daar zoo niet inkomen, en vader is te suf om het te begrijpen, maar zij, jonge knapen en jonge deernen, weten het.

Vader en moeder hadden zich op hun ouderwetsch nog ingebeeld, dat hun kinderen hen eeren moesten, maar dat is ganschelijk mis. Kinderen zijn niets aan hun ouders verschuldigd. Wat ouderliefde heette, is niets dan puur egoïsme. En hun ouders mogen nog dankbaar zijn op den koop toe, zoo hun kinderen ze niettegenstaande hun achterlijkheid en bekrompenheid, zoo al niet eeren en liefhebben, dan ten minste nog dragen en dulden.

Wat Jesaia in zijn vierde Wee ti! vervloekt, is dus niets te kras geteekend. Ge vindt het thans weer letterlijk zoo in uw eigen land, in uw eigen letterkunde, in de gesprekken van het opkomend geslacht, in de theorieën die men rondvent.

Alle band werpt men af, alle toom en teugel wordt voor den grond geworpen. Men leeft naar zijns harten lust, en schuwt den teug van geen enkele zonde. En terwijl men alzoo feitelijk een even leidt dat lijnrecht tegen Gods ordinantiën indruischt, maakt men nu eerst zichzelven diets, n gaat dan voor anderen beredeneeren, dat het óó geen zonde, dat het zoo volkomen natuurijk, dat het zoo eigenlijk eerst recht goed is, n dat al wie nog v.isthoudt aan die oude wijvenraat van braafheid en kuischheid en ingetogeneid en vroomheid, geen beter naam verdient an van bekrompen duisferling. d z l M d v d d e l b D o

ZDO wordt wie bij het licht van Gods Woord andelt, dan nu eeii duisterling geheeten. Wie n het kwade wandelt, beroemt er zich sp dat ij alleen het goed inziet en naar dat goede inicht zijn leven inricht. d h e g d

Vroeger heette de zonde bitter, en werd het oet des levens in het eerbaar leven van huisgein en vriendenkring gesmaakt. Maar nu is ook at omgezet, en wekt, naar omgezetten smaak, at vroegere zoet des levens, reeds op het hoen, een bitter gevoel van walging. Zoo'n asscheoester. Zoo'n huismusch. Neen, dan kent men ans een ander zoet, en ten slotte ziet ge de nge deern, in jongensgewaad, publiek aan n n w d li h w ov m den weg den voetbal de lucht in schoppen, en in heel de pers wordt haar naam rondverteld, en zij geniet uit eerzucht in wat bij beter zeden in ieders oog haar schande zou zijn.

Vooral dat weer uitglijden der vrouw is haar het veege teeken.

Want eertijds hoorde men den dartelen jongenman wel eens dwaze theorieën uitstallen, maar dan zette moeder een bedenkelijk gezicht en de zusters zagen hem met een gekwetst gevoel van ernst aan. En dit miste nimmer zijn uitwerking. De conscientie sprak weer. De wilde toon werd ingebonden. En tegenover de losse praat van den man was de vrouw, aan haar roeping getrouw, de wachteresse van Gods heiligheden gebleven.

Maar als het volk inzinkt, is het een vast verschijnsel in de nationale krankheid, dat er ten slotte een oogenblik komt, dat ook de vrouw in haar ziel vergiftigd wordt; in plaats van weerstand te bieden, eerst meê gaat doen, en dan meê gaat praten, om, eenmaal in die onheilige vaart meegesleept, ' alsdan den man de loef af te steken.

En dan is de laatste dam doorbroken, en wordt heel de akker des levens door deze onheilige wateren overstroomd.

Tegen de ordinantiën die God aan het leven gesteld heelt worden heel andere ordinantiën overgesteld.

Al wie dan nog aan Gods ordinantiën vasthoudt, wordt uitgelachen; om opgang te maken moet men dan juist kras en driest tegen die ordinantiën ingaan. En geen boek zoo slecht of men durft het lezen waar ieder bij zit, er over spreken met wie het ook las, ja, het laf en min vinden, als een ander er nog voor uitkomt, dat hij zulke boeken niet leest.

En zoo komen we dan ook nu weer op het Christelijk huisgezin neder, als waaruit ook tegen dit kwaad van het beredeneeren en door redeneeren goedpraten van de slechtheid verweer en genezing kan uitgaan.

Blijft in dat gezin Gods heilig Woord nog het fundament des levens, het alleen gezag hebbend Woord, waardoor we ons gezeggen laten, dan heeft dat booze beredeneeren en goedpraten van de zonde geen vat op ons hart, en of men ons al uitlacht en bespot, we blijven kwaad kwaad, en wat duisternis is duisternis noemen, en genieten van het zoet des levens, gelijk God ons dat bereid heeft.

Maar dan zij de moeder in haar gezin ook nuchter en waakzaam, versta de jongedochter haar heilige roeping, en beelde vader zich niet in, dat enkel met dogmatische steilheid het leven te redden is.

De strijd tegen de mysteriën van ons geloof ligt reeds ver achter ons. Tegen het Woord zelf heeft men thans het wapen der wereld gekeerd, niet om uw leerstellingen, maar de ordinantiën Gods onder den voet te halen, om zijn heilige Wet op zij te dringen, en tegen de Wet van God de wet des nieuwen, des luchthartigen levens over te stellen.

Geef in dien strijd dan geen oogenblik kamp, noch voor uzelven in uw conscientie, noch voor uw kinderen bij de opvoeding, noch bij uw dienstboden in den omgang, noch bij wie u bezoeken komen bij het verkeer.

Blijf aan der vaderen God getrouw, en laat zijn Wet de verlustiging uws harten zijn.

En al is dan de strijd soms bang, en de overwinning naimlijks te behalen, toch geldt het ook hier, dat wie volstandiglijk zal gegtreden hebben ten einde toe, niet kan onderliggen, en dat de kroon die eeuwig bloeit, hem wacht uit de hand zijns Konings.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Die het goede kwaad en het kwade goed heeten” Dierbe Jesaiaansche Wee u!

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1895

De Heraut | 4 Pagina's