Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gekening van ontvangst en uitgaaf.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gekening van ontvangst en uitgaaf.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ook gij, Filippensen! weet, dat in het begin des Evangelies, toen ik van Macedonië vertrokken ben, geene gemeente mij iets medegedeeld heeft tot rekening van ontvangst en uitgaaf, , dan gij alleen. Filipp. 4:15.

Hoe hoog geestelijk ook de toon zij, die in het eeuwig Evangelie ons uit Gods hemelen tegenklinkt, toch gaat die toon niet zóó hoog, of ook de zeer prozaïsche - irekening van ontvangst en uitgaaf' kon in de Heilige Schrift aan het woord komen.

Heel anders dan bij de dwepende lieden onder de kinderen der menschen.

Bij hen heet het in boeken dichten en van zijn gelden boekhouden kortweg onvereenigbaar.

Boekhouden, alles opschrijven, vooruit ramen en van achteren narekenen, dat acht men goed voor lagere zielen, die in het proza des levens opgaan; maar dat gaat niet en staat niet voor vrijere geesten, voor mannen van hoogeren aanleg, voor wie drinkt uit den beker der dichtkunst, en wel niet het brood der machtigen eet, maar dan toch het brood der idealen.

Rekenen en boekhouden, 'dat past voor den kruidenier, en is de platte kunst van den schraper, maar Wie vleugelen ontving en die vleugelen leerde uitslaan, en die op den top der bergen nog iets anders dan de doffe moeraslucht heeft ingeademd, voelt voor die stijve cijfers en angstvallige berekeningen een hartgrondigen afkeer.

Neen, wie leeft in hooger sferen, versmaadt het rekenboek en doet niet aan dat boekhouden. Of, als hij boekhoudt, veschalkt hij toch den boozen cijfergeest, door er zoo maar iets in te zetten en te maken dat het sluit. Maar eigenlijk boekhouden, precies^ naar recht en waarheid, nauwkeurig en angstvallig boekhouden, dat doe; zulk een hoogere geest niet.

Dat laat hij aan anderen, dat laat hij aan zijn minderen' over. Hij geeft maar uit, zoolang er geld in kas, of geld in huis is. Is er niet meer, dan vraagt ot leent hij, en betaalt terug of niet terug, al naar het Uitkomt. Of ook hij leent niet, maar koopt op crediet, en leeft van het geld van zijn schuldeischers, om als die schuldeischers, wat hun toekomt, durven opvorderen, het wreed te vinden, dat men hem durft manen.

Op die wijs leefden van oudsher de mannen van de kunst, leefden de studenten aan de academie, leefden de denkers en philosofen, leefden de mannen van' den sabel en van de pen.

Niet zelden deed ook de vrouw in die kringen aan zoo schuldige slordigheid van leven mede.

En wie er óók soms, en dat is het ergste^ 0.3x1 meededen, dat waren mystiek gezinde Christenen die de aardsche beslommering te ongeestelijk vonden om er hun ziel meê te-vermoeien.

Zelfs meldt de historie van geestelijke voorgangers^ die in hetzelfde euvel vervallen zijn.

Ook deze zonde nu wordt door Gods Woord bestraft, en nagestraft door veel geldelijk z; i»r//«, zoo maar niet door geldelijken o? idergang^ die van het slordig omgaan met het geld vaak een onvermijdelijk gevolg is.

's Heeren Woord leert ons aan het geld waarde hechten, niet omdat het goud zoo goudgeel blinkt, noch ook omdat voor geld zoo schier alles te koop is, maar overmits het een talent is van God ons foeverfrouwd^-^ïmiOïóxa.al «y» eigendom, ons slechts voor een tijd in handen gegeven, en ons den plicht opleggend, om het niet ons ten dienste, maar in aijn dienst te gebruiken, en er Hem eens rekenschap van te doen.

Dat is de eerste grondslag, waafop eens Christens financieel gebouw moet rusten.

Daarbij komt dan de tweede, dat Gods) Woord stipte, strenge eerlijkheid wil, en alle oneerlijkheid als een verachtelijke zonde vloekt. Wie het geld hebben moet is de meester van hetgeld^ en de Heilige Schrift doemt diefstal elke daad uwerzijds, waardoor ge het geld belet naar zijn meester te gaan. Prompte betaling op den dag af, stipte terugbetaling van hetgeen geleend is, nimmer uitgestelde uitbetaling van loon en van wat toegezegd is. Aan deze drie hangt het recht van uw uitgaaf. En daarbij komt dan, even streng afgeëischt, voor uwe rekening van ontvangst het andere gebod, dat nooit ofte nimmer iets door woekerwinst, door onrechtmatige handelingen, of door oneerlijke practijken in uw kas of beurs mag invloeien.

Als derde grondslag komt daarbij, dat ge, naar eisch van Gods Woord, uw uitgaven schikken en richten zult, niet naar uw ik het begeert, maar naar God het wil. Niet voor zondig gebruik, maar voor wat geoorloofd is. Verdeeld over het heden en over de dagen die komen zullen, ook dan als uw vrouw of kind er nog zijn zal, maar gij niet meer. En ook, dat het bij uw rekening van ontvangst en uitgaaf, evenals bij alle ding, zij, - heerst God en dan u zelven en uw naaste liefhebben"; en dus niet zeggen: eerst voor alle aardsche nooden, en dan als er overschiet nog een bagatel voor de zake Gods geven. Neen, maar eerst de gave voor de zake uws Heeren, als heilige gave voorop, en daarna uw eigen nooden. Denk aan de arme weduwe, zij gaf van haar eigen leeftocht^ en juist daardoor wint ze 's Heeren lof.

En bij deze drie grondslagen komt dan nu ten slotte nog deze vierde, dat de Schrift in alle dingen orde en regelmaat vordert, en uit dien hoofde van een iegelijk die over geld beschikt, afeischt, dat ook de rekening van ontvangst en uitgaaf steeds zoo nauwkeurig in orde zij, dat, vielt ge morgen door den dood weg, alles • klaarlijk blijken en stipt zou sluiten.

Vooral onze Gereformeerde vaderen hebben er in hun practicale verhandelingen daarom steeds op gewezen, dat het niet geestelijk, maar overgeestelijk en daarom ^//geestelijk is, als iemand in zijn rekening van ontvangst en uitgaaf slordig te werk gaat.

Het moest niet zijn de ziel voor God en de beurs voor zichzelf.

Ziel én beurs moesten beide Godes zijn. Aldus eischte het de nauwgezetheid, de preciesheid, de teederheid der conscientie.

Wreed wil de Schrift hiermede allerminst zijn. Ze tart u, teederder deernis met het tekort in de ontvangst, te vinden, dan zij u aanbiedt.

De uitgaven te zien klimmen, door ziekte of ongeval of duurte der levensmiddelen, en dan te merken, dat de ontvangsten niet vloeien willen, ja, in dagen van werkeloosheid of stilstand, soms geheel opdrogen, is voor wie zelf leven moet en de zorg van anderen op zijn schouders heeft, een bangheid die de ziel krenkt; en die niet is te doorworstelen zoo ge uw gelooi voelt bezwijken, uw geloof in Hem die de haren uws hoofds geteld heeft, en in de liefde die Hij in het broederhart wekt. I

Tegenover zulke benarde toestanden vindt ge in Gods Woord dan ook nooit één hard woord. Eer omgekeerd woorden van het roerendst mededoogen.

Maar wat de Schrift oordeelt, is elk leven op goed geluk af; elk vooruit verteren van gelden die , nog niet verschenen zijn; dat spillen van erfenissen die nog vervallen moeten; dat opteren van het noodkapitaal voor de toekomst; dal dusgenaamde stoppen van het ééne gat met het andere; dat maar uitgeven zonder raming van uitgaven; dat verkwisten van het geld zoolang het er is, om als het ér niet meer is, op anderer goeddadigheid te gaan leven.

En wat niet minder geoordeeld is, en waar toch zoo velen in uitglijden, het is dat meer uitgeven dan men ontvangt, niet omdat men er niet van leven kon, maar omdat men zegt er niet van te kunnen leven naar zijn ingebeelden stand of zijn denkbeeldige behoefte.

Woning, kleeding en voeding is onmisbaar, en als daar de ^rekening van ontvangsten" niet goed voor is, dan steekt er in hét zoeken van hulp schade noch schande. Dan moogtgs anderer hulp inroepen. Dan ntoet ge om Gods wil geholpen worden.

Maar wat daarboven is, komt u niet toe, als uw Gód het u niet geeft, het u niet toebeschikt, het u niet in huis zendt.

Ge kunt niet uw inkomen naar uw uitgaaf^ ge moet uw uitgaaf naar uw inkomen regelen, en al wie dit van der jeugd af stipt en strengelijk deed, is nooit in de klem gekomen, en heeft zich toch nooit arm gevoeld.

De tering naar de nering.

Een koopman moet geregeld boekhouden, omdat der menschen wet het van hem eischt, w maar ook elk Christen moet terdege boekhou­ d den, omdat de wet zijns Gods bet hem oplegt, h en opdat straks niet de Naam zijn Gods om v zijn slordigheid gelasterd worde.

Zoo moet de man als hoofd van zijn gezin doen, en de vrouw voor haar liuishouden, en de dienstbode in haar keuken, en elk kind van zijn kleine inkomsten.

Altoos rekening^ en nooit er slordig op toeleven.

Dit hebt ge zelf in practijk te brengen, en bij uw kinderen er in te brengen, opdat bij een volgend geslacht de slapheid des levens niet nog verder ga, en niet nog banger slachtoffers vordere.

Want vergeet niet, juist dat luchthartig omspringen met de rekening van ontvangst en uitgaaf, heeft reeds zoo menig gezin eerst jammer en angst doen doorleven, en ten slotte in den grond geboord.

En wat ge óók niet moogt vergeten, in den grond der zaak is alle rekening en alle verantwoording één.

Daarom spreekt onze Belijdenis en onze Catechismus zoo gedurig over de rekening die wij met onzen God hebben.

En nu heeft geestelijke slapheid er wel op gesmaad, dat ge bij uw God niet van betalen moet spreken, dat zijn liefde veel te hoog en zijn barmhartigheid te oneindig is, om het platte denkbeeld van betalen op uw verhouding tegenover den Heilige toe te passen; maar spreekt dan de Schrift niet zelf van een rantsoen?

En die twee nu, "ze hangen metterdaad safim. Wie dat rekp-; ; a en betalen onder menschen slap en én slor.'.; opneemt, maakt ook in den regel gee: i i c met zijn rekening t'jgénover zijn God. l; .. \\ ii wel vroom en wel mystiek en wel heilig zijn, maar Gods gerechtigheid heeft op hem jeen vat, en wat het is gerechtvaardigd te zijn door het geloof verstaat hij niet, , waar onze vaderen, juist door op die rechtvaardigmaking zulk een nadruk te leggen, het recht gesterkt, het rechtsbesef onder menschen verdiept, en de gerechtigheid bevorderd hebben.

En daarom, acht die rekening van ontvangst en uitgaaf niet een geringe zaak te zijn. Want of ge komt op de teederheid en nauwgezetheid der conscientie, op rechtvaardig voor uw God staan, óp de betaling voor u van het rantsoen dat u eeuwig redt, of op de rekening van uw ontvangst en uitgaaf onder menschen, — het wordt toch in den grond der zaak alles door slechts één alles beslissende vraag beheerscht, door de vraag namelijk: of gij uw eigen heer en meester zijt, dan wel of ge onder uw God staat^ en alzoo zijn ordinantiën hebt te eerbiedigen, en aan Hem rekenschap schuldig zijt.

Wie waarlijk vroom is, houdt boek van zijn geld in de eerste plaats voor God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Gekening van ontvangst en uitgaaf.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1895

De Heraut | 4 Pagina's