Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die nu Gods volk zijt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die nu Gods volk zijt.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volkzijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. I Petr. 2 : lo.

Geen woord, geen naam, geen klank was in de onderwijzing onzes Heeren gemeenzamer, dan zijn roepen van en zijn roepen voor het Koninkrijk der hemelen.

Reeds de Dooper had er op voorbereid, dat het zoo zijn zou. »Bekeertu, " zoo werd eiken morgen opnieuw zijn roepen in de woestijn of zijn roepen aan de oevers van de Jordaan vernomen, «bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen."

En nauwelijks is Messias zelf opgetreden, of van zijn heraut neemt hij terstond die roepstem over, en opent de reeks zijner zaligsprekingen met het zoo aandoenlijk woord; »Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen."

En eenmaal op zijn heilige lippen genomen, is die' zalige klank van Jezus' lippen niet af.

Reeds in diezelfde bergrede dringt Jezus het telkens weer naar den voorgrond.

»Zalig zijn ze, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen."

»Tenzij uw gerechtigheid overvloediger •worde dan die der Parizeen, gij zult in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan, "

»'Wie mijn geboden zal geleerd en gedaan hebben, zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen."

In het sOnze Vader" is reeds de tweede bede; iUw Koninkrijk kome."

Daarom heet het al verder: »Zoekt eerst het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden."

Of ook: »Nieteen iegelijk die zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen."

En aanstonds weer na de bergredel; »Ilc zeg u, dat velen zullen komen van Oosten en Westen, en zullen met Abraham en Izaak en Jacob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen."

En zoo gaat het dan voort, al Jezus'redenen, al zijn gelijkenissen, al zijn twistgesprekken door, tegenover vriend en' tegenover vijand, in engeren kring of als de schare zich verdringt, altoos weer dat ééne Koninkrijk der hemelen, tot hij zelf in het eind getuigt, hoe dit evangelie des Koninkrijks bestemd is, om in de geheele wereld gepredikt te worden, allen volken tot een getuigenis.

Vindt ge nu in die mate, op zoo alles beheerschende wijze, de prediking van dit Koninkrijk der hemelen in de prediking der heilige apostelen, en straks in het getuigenis der Kerk terug?

Stellig niet.

Eer mag men zeggen, dat eerst in onze dagen, nu de afval zoo verontrustende evenredigheden aannam, dat veel en altoos spreken over het Koninkrijk der hemelen juist bij hen is teruggekeerd, die met de eeuwenoude belijdenis der Kerk van Christus gebroken hebben.

Vooral de jongste nieuwe leer, die onder Ritschl's naam uit Duitschland ook ons land binnentoog, en die feitelijk met heel onze Christelijke belijdenis brak, loopt van dat Koninkrijk der hemelen schier over.

Geen overdrijving, maar een onomstootelijk feit is het dan ook, dat hoe verder in onze eeuw de moderne leugenprofeten van ons eeuwig Evangelie afweken, ze over dat Koninkrijk der hemelen te onuitputtelijker waren.

In dat ééne woord lag al hun wijsheid besloten, en als ge bij hun wijsheid maar zweren wildet, school in dien éénen klank al ons heil.

Verbaaat u dit?

En maakt het op u den indruk, alsof er onzerzijds dan toch iets van Jezus' goddelijk onderwijs is prijsgegeven; ja, dringt zich onwillekeurig de gedachte aan u op, of die moderne profeten dan toch niet een deel vergeten waarheid verkondigen?

Maar hoe dan met de apostelen des Heeren ?

Noch bij ÈPetrus, noch bij Jacobus, noch bij Johannes, noch bij Paulus vindt ge ook maar in de verste verte dat altoos weer op den voorgrond stellen van het Koninkrijk der hemelen terug.

Het is zoo, ze zwijgen er niet geheel van. Maar toch, lees de redenen van Petrus en van Paulus in de Handelingen, lees en herlees de apostolische geschriften, en niet dan met moeite vindt ge een zeer enkel maal de uitdrukking, het woord, den term zelf van Koninkrijk der hemelen terug.

Waaraan ligt dit nu? Begon dan bij hen reeds de afval? Was de indruk van Jezus' prediking bij hen reeds uitgesleten? Zullen de wijzen dezer eeuw moeten opstaan, om Jezus' uitverkoren jongeren, om de dragers van zijn Woord, om zijn getuigen tot aan het einde der aarde te recht te zetten?

Toch moet er voor dit schijnbaar tegenstrijdige eéh oplossing wezen. En is die er niet?

Of zeg zelf, in een stil. Christelijk huisgezin, hoort ge daar eiken morgen en eiken avond verhaiidelen van de mysteriën, die God in het huwelijk besloot, van het verheven karakter dat in-het vaderschap, van het zalige dat in de moederliefde ligt?

Maar immers die namen, die alomv4tteude klanken worden er nauwelijks genoemd, doch in stee daarvan is heel het leven vervuld van de toepassing, van de toelichting, van de uitwerking der heilige krachten, die in die schoone mysteriën besloten liggen.

En zoo nu ook was het hier, toen de apostelen aan het woord kwamen.

Zij zijn in dat Koninkrijk der hemelen ingegaan, ze hebben er de zaligheid van genoten, ze hebben er de mysteriën van doorgrond, en nu, wel verre van koud en oppervlakkig aan dat woord, aan dien klank te blijven hangen, geven zij in hun geschriften er ons de uitwerking, de toepassing, de volle genieting van.

Onze moderne profeten blijven aan den klank hangen, om er van te maken wat hun lust.

Ze dwepen met een rijk van waarheid, met een rijk van idealen, met een rijk van hoogere krachten, en dit vage, algemeene begrip prediken ze u dan, als met het i Koninkrijk der hemeliii" eensluidend.

Maar zoo oppervlakkig, zoo zinloos en zinledig gingen Jezus' apostelen niet te werk.

Hen beheerschte de Heilige Geest, die in alle waarheid leidt, en daarom hebben zij, in Jezus' naam, al den inhoud, al de kracht, al den rijkdom die in dit »Koninkrijk der hemelen" lag, ontvouwd, ontplooid en uitgewerkt.

Een Koninkrijk sprak voor hen niet slechts van een rijk, maar oak van een Koning, en daarom hebben ze u dien Koning van het Godsrijk in al zijn majesteit geteekend.

Die Koning moest koninklijke rechten oefenen, en daarom hebben ze het u voelbaar gemaakt, hoe die Koning van God den Vader zijn kroon ontving en u door zijn eigen bloed gekocht had.

Dat Koninkrijk der hemelen was uit den hemel, op aarde en toch voor den hemel, en daarom hebben ze u den strijd geteekend, die tusschen dit rijk van Jezus en het rijk van Satan tot op den bodem van uw eigen hart moest gestreden worden.

Uit den hemel, en daarom hebben ze u de erfenisse der heiligen in het licht ontsloten, als eens in die hemelen dat volle Koninkrijk zou ingaan.

De Koning stelt de wet en oordeelt naar die wet, en daarom hebben ze het Woord van dien Koning u op de ziele gebonden, en den schrik voor zijn oordeel u in het hart geworpen.

En, wat alles in zich sluit, een koning heeft onderdanen, geen koninkrijk bestaat zonder een volk, waarover die koning in majesteit heerscht, en daarom hebben Jezus' apostelen dat machtige denkbeeld van het Koninkrijk voor u omgezet in depracticale belijdenis, dat de Heere een ^verkregen volk" op aarde had, en dat er de eere Gods aan hing^ dat «Itt valk zich in de wereld vertoonen, zich aan de wereld als zijn volk openbaren zou, en in de wetenschap van zijn volk te zijn, al den rijkdom van dat Koninkrijk der hemelen verwezenlijken zou.

En hier nu ontwaart ge de tegenstelling. Die moderne leugenprofeten zijn niet uitgejubeld, over denschoonen klank van het Koninkrijk der hemelen. Daar dwepen ze meê. Die is hun één en alles.

Maar spreekt ge hun van onderdanen van dien Koning in dat rijk, van het gebod en het oordeel van dien Koning, van zijn heerschappij en machtsoetening, dan is er niet één meer die luistert; en gaat ge zoo ver van te gewagen van een volk Gods op aarde, of van met den apostel tot de gcloovigen te zeggen: Gods volk zijt gij, dan bestraffen ze dit uw zeggen als euvelen overmoed, en worden om uw spreken van het volk Gods op aarde, letterlijk bitter.

Bij hen niets dan de ijdele, vage, holle klank, bij de apostelen des Heeren de volle rijke toepassing en uitwerking.

Natuurlijk, Jezus als de Koning sprak minder van het volk, maar van het Koninkrijk. Wij daarentegen, omdat we aan dien Koning als zijn onderdaneti onderworpen zijn, gevoelen de kracht der zake eerst recht, als we er onze hoogste eere in stellen, tot zijn volk gerekend te worden.

Het zijn dan ook met name de Gereformeerden, die deze apostolische waarheid hersteld hebben.

De mystiek-Roomsche vroomheid spreekt veel van de Kerk, van tot het »volk Gods" te behooren, o, zoo weinig.

Luther kende die heerlijkheid nog, maar bij zijn geesteskinderen ging deze rijke gedachte al meer teloor.

Ook de Methodist en de Ethische gewaagt er hoogst zelden van, en is zelfs bang, om het moedig en volgemeend uit te spreken, dat zij die gelooven, het volk des Heeren zijn.

Bijna alleen Calvijn greep ook deze apostolische gedachte zóó ten volle aan, en dorst ze zoo moedig te verwerkelijken, dat nu nog, na drie eeuwen, onder ons Calvinisten die gedachte leeft, bezielt en sprekende beteekenis heeft.

Natuurlijk met een schaduwzijde. Ge kunt niet in het volle licht der waarheid gaan staan, of de schaduw wordt vanzelf geworpen. Waar de belijdenis is komt de hypocriet. Alleen op den akker der vroomheid groeit het onkruid van het Farizeïsme.

Zoo nu ook hier.

Waar dit denkbeeld van tot het volk Gods te behooren nog leeft en krachtig werkt, ligt de geestelijke hoogmoed aan de deur van het hart op de loer.

Een volk Gods, niet om als trouwe onderdanen den Koning te dienen, maar om eigen naam groot te maken.

Toch versagen we daarom niet, en geven de schoone, de bezielende gedachte van tot het volk van God te behooren niet prijs.

Uit die gedachte leven we.

Daar werkt onze roeping in.

Een gansch ongemeene, saambindende kracht wordt ons uit die heerlijke gedachte geboren.

En waar Satan ons ook deze rijke gedachte tot zonde wil maken, daar rijst ons ootmoedig smeekgebed op tot Hem, die ons met zijn bloed gekocht heeft, of Hij als onze Koning, ons zijn onderdanen voor het vallen in dien strik van Satan bewaren wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1895

De Heraut | 2 Pagina's

„Die nu Gods volk zijt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1895

De Heraut | 2 Pagina's